Dertien eeuwen geleden hebben Vlamingen hier gewroet tot er van het 3500 hektare

grote Audomarois-moeras alleen nog een netwerk van kanalen en sloten overbleef.

Met daartussen vruchtbare tuinbouwgrondjes. Die bereik je nu met de schuit.

Of al wandelend. Op dus naar Noord-Frankrijk.

BART VANDERGETEN

FOTO’S : JAN VERLINDE

Clairmarais, op enkele kilometers ten noorden van Saint-Omer, is het meest aangewezen vertrekpunt voor een wandeling. Twee korte routes en Ć©Ć©n lange vertrekken van hieruit. Maar eerst breng ik, op zoek naar wat dokumentatie, een bezoek aan de Grange Nature (de Natuurschuur). En als de jongeman achter de balie vertelt dat de diavoorstelling gaat beginnen, pik ik die ook maar even mee.

Diavoorstelling, een muffe bedoening denk je al gauw, maar nee, deze “diaporama”, zoals ze het hier noemen, is alles behalve dat. Een virtuoze aaneenrijging van diamozaĆÆeken sleept je mee door een sfeerbeeld van de natuur in de marslanden van de Audomarois. Een beeldig kijkstuk voor jong en oud, maar wel weinig informatief. Terug bij de balie wordt me de korte wandeling door het natuurreservaat van de Romelaere aangeraden, maar ik wil met de langste beginnen. Vijftien kilometer door de “kom” van Clairmarais. En of ze er geen kaart van hebben ? Nee, van die ene route net niet, maar ik hoef me geen zorgen te maken. De wandelweg is zeer goed bewegwijzerd en voor zover men weet, is er nog nooit iemand verdwaald.

Ver hoef ik niet te wandelen of ik bevind mij al midden in het landschap van weteringen. Dertien eeuwen geleden was dit een ondoordringbaar moerasgebied. Vanaf Arques kwam de Audomarois-rivier in een laagte terecht, waarvan de bodem amper boven de zeespiegel, 30 kilometer verderop, reikte. En met de Vlaamse kleiheuvels in het noorden, de Artesische krijthellingen in het zuiden en de nauwe doorgang bij Waten naar zee toe, was er voor het water nauwelijks een uitweg.

Sinds de monniken van Saint-Bertin in de achtste eeuw met de eerste waterbeheersingswerken begonnen, is er natuurlijk heel wat veranderd. Kanalen werden aangelegd, sluizen gebouwd, land opgehoogd. De waterspiegel daalde daardoor en dat gaf weer bijkomende mogelijkheden om land droog te leggen. Gekkenwerk ? De ontelbare lapjes grond tussen het netwerk van grachten zijn nog altijd een van de vruchtbaarste tuinbouwgebieden van Frankrijk. Bloemkool en witloof, de belangrijkste twee teelten die zijn overgebleven, vinden hun weg tot in de Parijse winkels.

In mijn tocht langs de watergangen een Vlaams woord dat nog altijd gebruikt wordt merk ik hoe gering het verschil eigenlijk is tussen de waterspiegel en de kleine tuinbouwgrondjes of lĆØgres. Dertig centimeter. Veel meer zal het niet zijn. Het “moeras van de Audomarois” heeft dan ook een voortdurend onderhoud nodig.

Terzelfder tijd moet voorkomen worden dat de kanaaltjes dichtgroeien en verlanden Ć©n dat de oevers afbrokkelen. Zoniet wordt het moeras na verloop van tijd weer een echt moeras.

Op een brugje staat een man te hengelen. “Bent u Hollander ? ” vraagt hij. “Nee, Vlaming. ” “Ik ook. ” En hij praat verder in een soort Westvlaams. Een eigenaardige gewaarwording toch om in dit noordelijkste punt van Frankrijk nog een Vlaams dialekt te horen. Alsof je een glimp van het verleden wordt gegund, toen Vlamingen de mareis drooglegden en kultiveerden.

Veel eeuwenoude kanalen dragen trouwens Nederlandse namen. Grotelwaert, Ketestrom, Keteland, Middelwatte, een hele reeks. Toen Sint-Omaars al Saint-Omer was geworden, leefde onze taal in de afzondering van deze draslanden nog geruime tijd verder. Tot twintig jaar geleden was het merendeel van de percelen hier alleen met een boot te bereiken. Met een escute (schuit) of een bacƓve (van kogge).

Vanaf 1970 is de overheid met de aanleg van wegen en bruggen begonnen, teneinde dit tuinbouwgebied ekonomisch interessant te houden en behoedde daarmee ook het unieke historische landschap van de teloorgang. Niettemin staan hier en daar toch oude huisjes, die mee de charme uitmaken van het gebied, op hun door water omgeven kavels te verkommeren.

Als het pad het moeras verlaat, heb ik al de grens van ArtesiĆ« overgestoken en bevind ik mij, volgens de bestuurlijke indeling, in (Frans) Vlaanderen. “Bienvenue en Flandre”. Ik kom op verharde weg. Links van mij glooit het land omhoog : de natuurlijke grens van het moeras. Rechts de weiden van de Grand Bagard : twee tot drie meter boven zeeniveau en daarmee een van de laagste zones van het gebied. Dit is de kom van Clairmarais. Met de onvermijdelijke sloten. En knotwilgen. Op de achtergrond het bos van Rihoult-Clairmarais.

Op het grondgebied van de gemeente Noordpeene passeer ik een kruispunt met de borden Nonnestraete en Haeckestraete. Oude straatnamen die, net zoals in andere Fransvlaamse gemeenten, nog niet zo lang geleden opnieuw in officieel gebruik zijn geraakt. Het druilweer waar ik vanaf het begin van mijn wandeling in loop, blijft intussen aanhouden. In Le Coin Perdu, cafƩ genoemd naar de gelijknamige wijk, hou ik een koffiestop.

Het is pas in het bos van Rihoult-Clairmarais dat de regen ophoudt. Het pad dat tot in het hart van het bos doordringt, lijkt door de neerslag in een modderstroom herschapen. Maar omdat het waarschijnlijk om dezelfde gele, ondoordringbare klei gaat als die diep onder het moeras, zak ik er niet in weg. De terugweg naar Clairmarais is overspoeld door grote bruine wegslakken, die hun naam niet gestolen hebben. Het blijft uitkijken waar ik mijn voeten neerzet, tot ik het bos uit ben.

Terug bij mijn vertrekpunt doe ik nog een wandeling door het veertig hektare grote vijvercomplex van de Romelaere. Niks te vroeg, zo blijkt, want het is vrij laat geworden en om zeven uur sluit dit natuurreservaat. Ook de vogels hebben hier recht op nachtrust.

De Romelaere heeft zijn ontstaan aan de turfwinning te danken. Het hele moeras rust op een metersdikke veenlaag van half afgebroken plantenresten en die kwamen de moerasbewoners elke zomer met langgesteelde grĆØpes vanop hun bacĆ“ves afsteken. De tot brij gestampte plaggen werden dan op de oever te drogen gelegd om later als turfblokken voor de huisverwarming te dienen. De turfstekers verdwenen toen de steenkool in de negentiende eeuw afzet vond in de streek.

Nu is de Romelaere een gezinsvriendelijk natuurreservaat met her en der loopbruggetjes. En bordjes met natuurtekeningen, die als illustraties bij een gidsje horen. Voor kinderen, denk je eerst, maar dan besef je dat ze de platen op toch wel erg hoge paaltjes hebben gezet.

Op het einde van het voor het publiek toegankelijke deel van het reservaat verdwijn ik met een kliek Fransen in een observatiehut. De kijkgleuven gaan open en wat zien we ? Meerkoeten !, volgens de Fransen. Maar meerkoeten scheren niet met nestmateriaal over het water en gaan zeker niet met z’n allen in bomen zitten. Het zijn aalscholvers. Als de brave mensen de tekeningen in de hut beter bekeken hadden, hadden ze het ook geweten.

Later op de avond rij ik door Lyzel. Een buitenwijk waar alle vervoer in de vorige eeuw over een waterweg liep. Maar met het kanaal van de Dromweg dat er nog steeds loopt, de oude huisjes van de dagloners van weleer en de brugjes over het water is een deel van dat verleden gelukkig bewaard gebleven. In Sint-Omer verorber ik een flinke Flammenkuch zware deegkoek met kaas en spekjes : niks beter voor de hongerige maag en een Ile flottante toe (een dessertnaam die ze hier ter plekke wel verzonnen kunnen hebben).

Tilques. Dat is de plaats, aan de Artesische kant van het watergebied, waar ik de volgende dag mijn laatste wandeling begin. Dit is duidelijk de meer toeristische zijde van het broek. Hier wordt gehengeld, hier kan je bootjes huren om op de kanalen te varen. Hoe tijden veranderen. Vroeger waren het alleen de inwoners van Sint-Omer die als ontspanning op de watergangen kwamen roeien en werd er alleen door de moerasbewoners gevist om aan diezelfde stad te leveren.

Via Zudrove, op de oever van het marsland, kom ik bij de Grand Large of de Nieuwe Audomarois. Rond 1100 de eerste bevaarbare uitweg die naar zee werd gegraven. Negenhonderd jaar geleden. Nu staan de oevers van de kanalen hier vol met weekendverblijfjes, het ene al afzichtelijker dan het andere. Gek eigenlijk dat dit toch een mooie wandeling blijft. Is het de zon ? Is het de vis die opspringt uit het water ? Of de karekiet in het riet misschien ? De reiger op de waterkant die, telkens ik te dicht nader, een eind verder vliegt ?

Langs de Lansberghe, een zijkanaal, gaat het verder, terug naar mijn vertrekpunt. Ik vraag me af of men dit hele broekland, zoals het is, uiteindelijk in stand zal kunnen houden. Veranderde landbouwmetoden doen stroomopwaarts extra slib in de watergangen belanden en de mechanische middelen zijn voorlopig ontoereikend om die ontwikkeling tegen te gaan. Het moeras staat onder druk, het evenwicht lijkt verbroken. Maar hoe dan ook… heb ik honger. De kraam bij de parkeerplaats is open : een friet met worst graag.

Le Grand Large : rond 1100 uitgegraven als uitweg naar zee, nu een uitgelezen rekreatiegebied.

Een typische “bacĆ“ve” : tot twintig jaar geleden was het merendeel van de percelen alleen te bereiken met dergelijke schuiten.

De Dromweg met zijn oude dagloners-huisjes : vroeger de enige verbinding tussen Clairmarais en de abdij van Saint-Bertin.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content