In de Chyullu Hills, met zicht op de savanne en de Kilimanjaro, koestert een Italiaan de droom van een weelderig Afrika, voor de lokale Masai, de dieren en toevallige bezoekers: ‘Campi Ya Kanzi’ of de verborgen schatten van het mooiste continent op aarde.

Met Pashiet ben ik op weg naar het dorp. Stoffige piste, acacia’s, heuvels, vredig licht. De Masai geven vanavond een feest in de lodge en Luca heeft hen als geschenk twee geiten aangeboden. Hutten, boma’s, een schooltje en een dispensarium, een aarden landingsbaan. We begroeten een herder en keuren zijn kudde. De mannen zonderen zich af, onderhandelen lang, ik geniet het voorrecht als een genode gast tussen de hutten te slenteren. Handen drukken met grijsaards, blikken wisselen met verlegen vrouwen, spelletjes spelen met kinderen. ” The price is the problem: 2500 shilling is te veel voor een geit”, zegt Pashiet als we op zoek gaan naar een andere herder. Weerom discussiëren ze langdurig onder een acacia. Jongens drijven de kuddes bijeen, stof waait op, de avondzon fonkelt in de sieraden van kaalgeschoren vrouwen, aan de horizon sluimert het silhouet van de Kilimanjaro. Wat geniet ik van dit moment, zeldzaam en kostbaar. Afrika als geschenk. Bij het afscheid heeft mijn gezel 2200 en 2300 shilling voor de dieren betaald: “Maar ze zijn vet”, lacht hij de hoge prijs weg. In de jeep mengt het gemekker van de geiten zich met bandengeknars en het monotone gemurmel van de Masai.

Zes tenten, beschut door een grasdak, natuursteen en lava, liggen onopvallend uitgestrooid in de glooiing van de Keniaanse Chyullu Hills. Ze zijn gebouwd in de stijl van de Taita, de lokale Masai met wie Luca samenwerkt. Ik krijg de verste tent: ‘Kilimanjaro’ staat op het bord. Wilde dieren hebben vrije doorgang op dit domein, de lodge met de mooiste naam: Campi Ya Kanzi, wat in het Swahili zoveel betekent als ‘de plaats van de verborgen schatten’. In de grote ruimte van Tembo House, met zithoek, eetplaats en terras, schotelt Antonella Bonomi me een pasta voor. ” Buona sera, come va?” vraagt de vrouw des huizes. Echtgenoot Luca Belpietro is trots op dit huis: “Campi Ya Kanzi is gebouwd met het grootste respect voor de omgeving: kleinschalig, met lokale materialen, de impact op het milieu is absoluut beperkt. We zoeken naar optimale technologieën om de natuur niet te beschadigen. Je tent heeft elektriciteit en water. Voor het ene hebben we zonnepanelen, voor het andere boilers die de zon verwarmt. Water is kostbaar, het komt van een bron op twintig kilometer. We zijn zuinig, twee douches per dag is echt niet nodig. Het water wordt door lava gefilterd en afgeleid naar een spaarbekken waar olifanten, antilopen en leeuwen komen drinken.” Met een grappa zitten we op het terras, tussen de Chyullu Hills met stroken regenwoud, de eindeloze vlakten van Tsavo en Amboseli, de bult van de Kilimanjaro en in het donker het gegrom van een koppel leeuwen.

We vertrekken voor een walking safari in de bossen van de Chyullu Hills. Hoog gras, beperkt zicht. Luca laadt z’n geweer: “Buffels, voor de veiligheid. Als ik geen fouten maak, hebben we het niet nodig. Een waarschuwingsschot? Eens hij aanvalt, moet ik schieten. Maar dat is nooit gebeurd.” Ik voel geen greintje onveiligheid. Hellingen, oude kraters: “Dit is een unieke biotoop”, zegt Luca. “Vulkanische heuvels begroeid met regenwoud. Deze heuvels zijn het gevolg van een breuk in de Rift Valley, waar twee tectonische platen de heuvels hebben gevormd. Ze zijn pas enkele eeuwen oud, terwijl de Kilimanjaro 750.000 jaar is. ‘Chyullu’ betekent ‘duivel’, omdat de mensen destijds bang waren voor de lava-explosie”. De vegetatie is specifiek: wilde munt, orchideeën, planten waar de Masai thee van koken of gebruiken als deodorant. “Dat is de plant van de krijgers”, zegt Matasha. ” Ladies like the smell, it’s an aphrodisiac.” We lachen en worden afgeleid door de schicht van een ijsvogel.

Aan de rand van het woud zakt Luca’s stem naar fluistertoon: “Gebroken takken, het werk van buffels. Bij elkaar blijven, niet ongerust worden.” In de stilte luisteren we naar het minste geluid. Hoog in de bomen flitsen rode vlekken voorbij, groen en blauw landt de Hartlaub’s turaco op een tak. “Mijn favoriete vogel”, hoor ik Luca bewonderend zeggen. Dode stammen van vijgenbomen, ritselende geluiden, een harlekijnkwartel, opgeschrikte olijfduiven, mossen en modder. Sporen van olifanten: pootafdrukken, uitwerpselen. Boven op de heuvel, bij een magistraal uitzicht over het Yata-plateau met z’n enorme lavastromen langs de rivier, drinken we een koel biertje bij zonsondergang. Ver weg in de wolken schuilt de Kilimanjaro, de breedste alleenstaande berg ter wereld met een basis van zestig kilometer. “Zo vaak ben je al hier geweest”, begin ik…

“… En ik denk nog altijd dat dit het paradijs is”, beaamt Luca. “Alles oorspronkelijk, groen en ongeschonden, natuur die niet is aangetast. Ginds beneden leven de Masai. Hoe moeilijker het wordt in het droog seizoen hoe, hoger ze met hun kudde klimmen. Dat is geen probleem zolang ze niet stropen, gras kappen om de buffels beter te zien, bomen omhakken of afval achterlaten. Aan de andere kant van de heuvels zie je hoe de gemeenschap van de Akamba is aangetast door westerse invloeden: grote handelaars en krijgers, maar ze hebben hun tradities opgegeven. Het is niet aan mij om te zeggen dat dit geen goede ontwikkeling is. Ik zeg ook niet dat ze moeten leven zoals eeuwen terug. Maar als ik zie hoe deze Masai, met groot respect voor de natuur en zich bewust van de problemen, hun tradities in harmonie met de wildernis bewaren, dan ben ik blij hier te zijn.” Een van de Masai, gehuld in z’n vurig rood kleed, knikt instemmend: “Wij leven nog altijd met onze kuddes in de wilde natuur. Dat hebben ze ginds opgegeven voor andere huizen, ander werk en andere gewoonten.”

Tijdens de afdaling doemen plots twee donkere gestalten op uit het bos: olifanten. Iedereen verstijft, we laten de kolossen langzaam voorbijlopen. “Grote mannetjes. Er zijn twee soorten: Loxodonta africana africana, de grote olifant uit de savanne. En Loxodonta africana cyclotis, de Afrikaanse woudolifant. Dit zijn exemplaren uit Tsavo, ze komen uit de vlakte om hier naar water te zoeken. Ze vinden genoeg vocht op de bladeren. Ze blijven twee tot drie dagen en keren dan terug naar beneden. Fantastisch hoe die reuzen de heuvels beklimmen. Vermoeiend? Ze doen het beter dan wij, al eten ze minder spaghetti.”

Op de terugweg naar de lodge zingen de Masai: hè ha ja, hè ha ja…, monotone klanken die diep uit hun keel, longen en ingewanden komen, ademstoten uit de savanne, echo’s van leven, drift en dood, ze houden niet op en prevelen, kermen en zuchten, bidden en lachen, ze jagen, bedrijven de liefde en sterven, het zijn obsederende ritmes tussen het hoge gras, de koplampen van de jeep en het silhouet van de slapende berg.

Antonella laat me de keuken zien: terwijl de kok en zijn hulpjes pasta maken, de deeg door de machine trekken en in draden snijden, vertelt de gastvrouw over haar Italiaanse gerechten, ijs en cappuccino, haar groentetuin en de wijn uit haar geboortestreek: “We serveren Afrikaanse gerechten, maar vooral een Italiaanse keuken met eigen pasta’s en brood, dagelijks verse groenten uit de tuin en wijn uit het domein in Italië, het wijnhuis Tenuta Castellino in Coccaglio waar het kasteel van de familie Bonomi staat. Ook in de keuken proberen we milieuvriendelijk te zien: we stoken geen brandhout, maar houtskool die we winnen uit koffiedik. Wil je nog een cappuccino?”

In de salon van Tembo House, met open haard en kaarsen, een sofa met kussens, reiskoffers en een grote tafel met boeken over Afrika, staat op een kast een foto van de elfjarige Luca, op reis met zijn vader in de Chyullu Hills. De cirkel is rond: Campi Ya Kanzi is meer dan een lodge, het is een droom, een passie, een concept, een antwoord op de ziekten van het massatoerisme. “Als kind droomde ik al van Afrika. Mijn vader werkte hier. Het is mijn lotsbestemming. De lodge is het logisch gevolg van mijn universiteitsthesis, een verhandeling over toerisme en lokale bevolking: hoe bescherm je het milieu, hoe zorg je voor een duurzame ontwikkeling van de lokale gemeenschap? Centrale idee is dat het wildbestand een natuurlijke bron van inkomen voor de mensen is, dat de natuur winstgevend is voor de landlords en hun gemeenschap. Dit gebied van 250.000 acres is een groepsranch, de Kuku Group Ranch die door 3000 Masai wordt beheerd. Fascinerende mensen, helemaal niet verwesterd, ze behouden hun tweeduizend jaar oude cultuur. Heel fier en zelfbewust, weinig meegaand, de meeste blanke Kenianen houden niet van hen. Maar ik werk graag met hen samen. Wat ik wil, is een maximum aan wilde dieren combineren met een minimum aan vee. Het is moeilijk hen te overtuigen het wildbestand te redden en hun kuddes af te slanken. Ze geloven in vee, niet in geld. Toch probeer ik hen langzaam te overtuigen dat het land met z’n rijke fauna hun grote rijkdom is, dat het belangrijk is de natuur te beheren als ze ook hun tradities en leefstijl willen bewaren. Samen beheren we de lodge. Het principe is simpel: per overnachting betaalt de bezoeker twintig dollar voor de gemeenschap, onder het motto people helping people. We geven financiële hulp als de Masai dieren verliezen: zo nemen we de competitie tussen vee en wilde dieren weg. We zorgen voor scholen en medische bijstand. We geven ook werk aan 32 mensen in de lodge, plus vijf mannen die als game scouts op het domein patrouilleren. Onrechtstreeks zorgen we zo voor 150 mensen. Dat is belangrijk, de link tussen wildbestand en inkomsten hebben ze goed begrepen.”

Maar er is meer”, zegt Luca. “De Masai zijn een vriendelijk en gastvrij volk. Ze houden ervan je gastheer te zijn, ze willen tradities delen, hun leefwijze en kennis kenbaar maken aan vreemdelingen. Voor hen is een vreemde een vriend die ze nog niet hadden ontmoet. Prachtig. Het is niet zozeer het geld, want als herders en veehouders zijn ze daar niet in geïnteresseerd. Geld is westerse cultuur. Ze willen samenleven zoals ze dat altijd gedaan hebben, hun tradities bewaren en die voor ons openstellen. Voor mij is het een groot genoegen dat met hen te delen. Een passie ja, een levenswerk. We zijn drie jaar bezig en zeer tevreden over de samenwerking. De tijd was er rijp voor: een paar jaar geleden is de Kenya Wildlife Service begonnen met een Wildlife revenue sharing plan, waarbij inkomsten van een lodge of nationaal park met de gemeenschap uit de streek gedeeld worden. Ook de Masai begonnen zich vragen te stellen over de impact van het toerisme. Zes maanden hebben we gepraat, we hebben elkaar leren kennen. Hier was niets! De piste, de lodge: alles hebben we samen gedaan. Eigenlijk is mijn passie ook de hunne. Toen ik hier toekwam, was de praktijk om een leeuw te doden als een warrior een volwassen man wil worden nog gangbaar, al was het toen al illegaal. Dat gebeurt nu niet meer. Ergens is dat jammer, want het is een verlies van traditie. Maar het is sowieso niet langer houdbaar, want er is te weinig natuur om dat gebruik te laten bestaan. We moeten de leeuwen beschermen en de Masai doen dat nu ook, omdat ze beseffen dat het een deel is van hun toekomst. Zonder hun steun en inzet zou dit natuurlijk patrimonium verloren zijn.”

Of zijn lodge, die ook de hunne is, symbool staat voor een nieuwe vorm van toerisme? Zonder aarzelen knikt Luca: “Ja, de impact op de omgeving is minimaal. De bouw van de lodge was een grote bekommernis: welke materialen gebruiken we, hoe springen we om met de grondstoffen? Iedereen spreekt over ecotoerisme, maar dat is geen makkelijk concept. Het is de wildernis beschermen tegen het massatoerisme: er is geen ruimte meer, de druk op de natuur is te groot, de voordelen voor de lokale bevolking zijn te gering want de meeste lodges liggen afgelegen in of rond nationale parken en de mensen leven daarbuiten. Het is vooral een toerisme dat de gemeenschap ten goede komt. De idee is die van een bush-home: je bent te gast in iemands thuis, je leeft in de wilde natuur en zorgt ervoor dat de lokale mensen daar hun boterham mee verdienen. Het is dé manier om land en mensen te ontdekken, weg van overvolle parken en busjes die in de file naar die ene jachtluipaard staan te kijken. Dit is geen zoo-toerisme, het is reizen: we benaderen de dieren anders, voorzichtig, zonder ze te storen, als het kan te voet. Het is zoals jagen in de oude tijd, maar nu jagen we met onze ogen, verrekijker en camera. Deze plek is zowat alles voor mij, ik ben blij dat ik met deze gemeenschap mag werken. Het is niet alleen schoonheid, het gaat om een ander concept van leven. Voor hen is het moeilijk overleven zonder hun waarden en tradities op te geven. Het gaat om de overleving van een niet-westerse cultuur in een industrieel-technologisch tijdperk. Zelf ben ik veel veranderd in die korte tijd, maar ik wil voor altijd doorgaan.”

This is where I ought to be?” vraag ik met Karen Blixen.

Here I am, this is where I ought to be“, fonkelt het in Luca’s ogen. ” Asante sana“, dank je wel.

Karibu sana“, met veel plezier gedaan.

Ochtendschemer, een zachte stem wekt me met koffie aan de tent. Het zwart moet nog blauw kleuren, een eerste veeg oranje danst door de hemel. Wat een ontwaken, vanuit mijn bed heb ik zicht op de weidse savanne en daarachter ligt, besneeuwd en eeuwig, de Kilimanjaro met de pieken van Mawenzi en Uhuru. Het is het bekken van moeder aarde. Met de koffie zet ik me op het terras in de frisse morgen. De stilte is intiem, bijna absoluut, tot ik aan de koffie slurp en luister naar de eerste vogels van de dag.

Een half uurtje later zijn we met de jeep vertrokken voor een ochtendsafari. Of ik vannacht de leeuwen aan de poel heb gehoord? Onderweg zien we andere dieren: Coke’s hartebeest, Masai giraf in de vlakte of onder een acacia, eland, Burchell’s zebra en Thompson’s gazelle. Scharrelaars, bijeneters en leeuweriken. Pashiet heeft een verhaal bij de sausage tree: “Daarmee brouwen de Masai hun bier. De vrucht doorsnijden, laten drogen, water en suiker, genoeg alcohol. Smaakt een beetje zoals Tusker. Ook olifanten zijn gek op de vrucht, want ze bevat veel water.” In de lucht hangen gieren. Of die ene een arend is? Met een smoes lokt Luca me naar de top van een granietrots. Als verrassing staat aan de rand van de afgrond een tafeltje-dek-je, een uitgebreid ontbijt met fruitsap en cornflakes, koffie, mango, eitjes met spek. Daar zitten we dan: de eindeloze vlakte beneden, de rotsen met klipspringers en dassies, de hoogste berg van Afrika. “En we zijn de enigen in de wijde omtrek”, zegt Luca. Hoog op deze heuvel, meer dan een miljoen jaar oud, kijk ik rond en rond, zie de aarde rondom waar de mens zijn avontuur ooit is begonnen en weet dat het woord van Karen Blixen, ook al is het misschien een woord van Louis Stevenson, waar is: Afrika is de ultieme bestemming.

Na jaren afwezigheid is er opnieuw één zwarte neushoorn. Ik maak allerlei excursies: een wandeling om vogels te observeren, een tocht naar de waterplas, een klim om vanop een rots naar de vallende avond te kijken. Pashiet en Matasha zijn mijn gezellen: gelukkig ken ik niet eens hun christelijke namen, als ze die al hebben. In de savanne danst een secretarisvogel, op hoge stelten zoekt hij naar slangen. Op z’n kruin wapperen lange veren als was hij een indiaans opperhoofd. Ik denk aan m’n vriend voor wie die bizarre verschijning zijn lievelingsvogel was: hij staat op het overlijdensbericht van Jan. Jan die me heeft ingewijd in de poëzie van het vogelkijken, die me meenam naar Zeeland en me naar de Camargue stuurde, met wie ik op de rots van Cap Gris Nez naar de herfsttrek van de zeevogels keek, met wie ik in de Coto Doñana naar keizerarenden zocht en in het Zweedse Falsterbo de roofvogeltrek bewonderde. Dat is voorbij: hij heeft zijn laatste reis gemaakt, zijn reis naar de vogeltjes zoals Lieve zo mooi zei. Ik kijk naar de secretary bird en weet dat ik, telkens ik die statige vogel zal zien, aan mijn verloren vriend zal denken.

Een laatste bestemming: de boma van Pashiet, de met takken omheinde gemeenschap van enkele families. Tussen de hutten worden we begroet door oude mannen, vrouwen op rij zingen een welkomstlied, we schudden handen en Luca legt z’n hand op de hoofden van de kinderen: ze tonen respect, hij dwingt respect af. De mannen zijn weg met hun kuddes: nog altijd zijn de Masai nomadische herders, hoewel de veranderende tijden hen dwingen honkvaster te worden. Het zijn de vrouwen die het hard labeur doen: brandhout sprokkelen, water halen, kinderen opvoeden, het huis onderhouden en eten koken.

“Kom”, zegt Pashiet en neemt me mee naar zijn banda, de hut waarin hij met z’n familie leeft. Gedroogde aarde tussen takken, een smalle pijp die toegang geeft tot een donkere plaats met huisraad en een smeulend vuurtje. “Dit is een Masai-huis, erg sterk en koel. Een kleine opening voor licht. Een kamer voor de baby en een kamer voor de moeder en de vader. Dit is een goed huis.” Het het is donker en klein, maar zelden heb ik me in aanwezigheid van een trotse gastheer zo welkom gevoeld. Terug buiten wachten de dorpsvrouwen me op met hun kralen, sieraden en kalebassen: ambachtelijke producten in alle kleuren en geuren, prullen en dagelijkse gebruiksvoorwerpen die ze te koop aanbieden. Ook dat is deel van een andere economie tussen reiziger en lokale bevolking: een oprechte transactie van koopwaar en herinnering. We onderhandelen over de prijs van armbanden en een sterk ruikende kalebas. Speels en ernstig. “Te weinig voor een mzungu“, zegt een vrouw met gespeelde verontwaardiging, maar uiteindelijk krijgt de blanke zijn souvenirs voor een prijs waarmee iedereen tevreden is. Handen drukken, ik heb het moeilijk om te vertrekken.

“Ik weet dat het niet wetenschappelijk klinkt, maar als Italiaan ben ik nogal romantisch. Ik wil het woord van de antropoloog Leakey aanhalen die zegt dat we naar Afrika verlangen omdat we hier allemaal vandaan komen. Ik weet zeker dat het klopt.”

“Die gedachte deel ik onvoorwaardelijk, wetenschappelijk of niet”, zeg ik zonder veel schroom. “Mag ik daar iets aan toevoegen dat misschien even romantisch is? Ik geloof dat er een oergeluid bestaat: de walvis zingt het, de indri op Madagaskar huilt het door de bossen, het zit in de muziek van Bach en voor mij ook een beetje in die van The Rolling Stones, maar een van de vorige avonden heb ik het gehoord toen we terugkeerden van de heuvel en de Masai begonnen te zingen. Dat diepe murmelen, ritmisch en dreigend, donker en zwoel, driftig, oeroud, eeuwig herkenbaar, onuitroeibaar, dat zijn echo’s van het oergeluid. In Afrika voel ik me altijd goed, maar toen Pashiet en Matasha zongen, voelde ik me gelukkig.”

“Dan moet je terugkomen”, zegt Luca stralend.

“Zal ik doen, altijd opnieuw.” We nemen afscheid en vertrekken. Nog één keer draai ik me om en zie hoe achter de zwaaiende handen van de Masai, van Pashiet, Antonella en Luca de Kilimanjaro onbeweeglijk rust in het volmaakte landschap.

Praktisch

Campi Ya Kanzi is een permanent kamp tegen de flanken van de Chuyllu Hills. Deze Masai-ranch beslaat een oppervlakte van een kwartmiljoen acres en is rijk aan een gevarieerde fauna en flora. Omdat het kamp bewust heeft gekozen voor slechts zes luxetenten beleeft de gast het verblijf als erg uniek en persoonlijk: de hele staff en het domein zijn als een volmaakte tuin. Iedere tent, gebouwd op een houten platform, heeft een warme en comfortabele inrichting, in harmonie met en respect voor de natuur. Door de samenwerking met de lokale Masai kan een bezoek aan een dorp worden geregeld. In de omgeving liggen de nationale parken van Tsavo en Amboseli. In het zuiden schittert de Kilimanjaro. Het kamp is bereikbaar met een auto via de weg en pistes (zo’n 250 km van Nairobi) of met een klein vliegtuig (vlucht van 50 minuten).

– Voor informatie kan u terecht bij uw reisagent of bij Terre d’Afrique, Kleerkoperstraat 17, blok 1, 1000 Brussel. Tel. 02-218 03 55, fax 02-218 10 31.

Website: www.terredafrique.com

E-mail: contactterredafrique.com

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content