Ik zal maar eerlijk zijn. Ik had voor de zoveelste keer een column in gedachten die over de gevolgen van de aanslag op het World Trade Center zou gaan. “Niet dat ik je niet begrijp”, zei Tom toen ik het er gisteravond met hem over had, “maar je had gezegd dat je zou proberen over andere dingen te schrijven.” Dat is verdomd moeilijk in deze stad. Elke dag word je opnieuw geconfronteerd met herinneringen – The New York Times publiceert dagelijks een pagina vol portretten van mensen die in de aanslag omkwamen en vandaag was er een bij van de broer van mijn goede vriend Gary – en gebombardeerd met verhalen over de grote en kleine gevolgen van de aanslag in binnen- en buitenland. Het houdt niet op en het zal nog lang niet ophouden. Zelfs de puinhoop van het WTC sist en hist nog als een boze slang.

Maar goed, ik zal proberen. Bij wijze van oefening concentreer ik me op de onbelangrijke dingen van de afgelopen week. Zoals mijn fiets. Sinds enkele dagen rij ik rond op een nieuw, zilverkleurig exemplaar. Niet dat er iets mis was met mijn oude blauwe. Dat vond de dief blijkbaar ook. Tijdens een hevig onweer beklom hij de zeven stenen trappen naar mijn voortuintje, duwde het smeedijzeren hekje open, sloop de zeven houten trappen naar mijn voordeur op en grabbelde mijn fiets. Ik was thuis, in het gezelschap van een trillende hond wiens waakreflex tijdens onweren wordt uitgeschakeld door zijn hevige angst voor de donder. Over de nieuwe fiets geen klachten. Hij is van hetzelfde merk als de vorige: een Iron Horse, een ijzeren paard dus.

“Wil je er een voor- en achterlicht op monteren?” vroeg ik aan Marc, de fietsverkoper. Je moet daar uitdrukkelijk om vragen in Amerika, anders verkopen ze je een fiets zonder lichten. De meeste fietsers doen het zonder en geen agent die daar graten in ziet. Marc vroeg me wat ik in gedachten had. Iets geschikt voor in de stad of iets voor veldkoersen in het pikkedonker? Het tweede was tachtig dollar duurder. Ik koos het stadslicht. “Je weet dat ze op batterijen werken?” “Batterijen? Wat is er mis met een dynamo?” vroeg ik. “Amerikanen houden daar niet van”, zei Marc, “omdat ze er snelheid door verliezen.” O dierbaar België. Mijn eerste tochtje met de fiets ging van mijn huis naar de post. Het was al donker. Met dat tevreden gevoel van eindelijk in orde te zijn drukte ik op het knopje van mijn voorlicht en vervolgens op het knopje van mijn achterlicht. Vijf minuten later – ik was bijna aan de post – viel het voorlicht uit. Een vriendelijk tikje, de batterijen herschikken, een strengere tik, een volledige demontage later door Tom: niets hielp. Mijn nieuw Made in China-licht was al naar de vaantjes. Met een vreemd genoegen stelde ik vast dat het al bijna drie maanden geleden was dat ik me over iets kleins als een kapot fietslicht kwaad had gemaakt. Van dat genoegen schoot niets meer over toen de volgende avond ook mijn Chinees achterlicht het begaf. Zonder aanleiding viel het zomaar van mijn fiets. Ik was niet kwaad, ik was woedend. Ook dat was lang geleden.

Ik heb de afgelopen week ook nog iets echt leuks gedaan. Het was de avond voor Thanksgiving, het familiefeest bij uitstek in Amerika. Het was zo warm dat het lente leek, al was het eind november. Puur voor het plezier om tienduizenden op pret beluste New Yorkers om me heen te voelen, schoof ik in de massa mee, voetje voor voetje langs de vier en vijf verdiepingen hoge ballonnen die rond het Museum of Natural History in gereedheid werden gebracht voor de Macy’s Thanksgiving Parade van de volgende dag. Kinderen zongen uitgelaten, volwassenen kletsten honderduit met elkaar. Hier en daar werd een dranghek omvergeduwd. De politie liet de gezellige chaos betijen. Later, op weg naar de metro, passeerde ik het ene stampvolle restaurant na het andere. Dat de meeste klanten zich de volgende dag rond een overdadige feesttafel zouden scharen, was voor hen blijkbaar geen reden om het wat soberder aan te doen. Misschien is er wel helemaal geen volgende dag, denken sommigen tegenwoordig.

De volgende avond, terwijl het bommen regende in Afghanistan, zat ik in een mooi gerestaureerde negentiende-eeuwse villa in New Jersey aan een tafel gedekt met antiek porselein en lentebloemen. Het gezelschap was hartelijk en intelligent. De open haard knetterde. Een giganteske kalkoen, ‘biologisch gekweekt’ volgens de gastvrouw, werd op tafel gezet. “De industriële kalkoen is in naam van de vooruitgang verworden tot een opgeblazen beest dat niet meer kan lopen, vliegen, paren of eieren leggen”, las ik in The New York Times. Op weg naar het feest beloofde ik Tom om de vieze details uit dat artikel voor mezelf te houden. Voor het dessert nodigde de gastvrouw iedereen uit voor de traditionele ‘Thanksgiving’. “Moet dat echt?” kreunde haar man. Elk moest om beurt in zijn eigen woorden zeggen waarvoor hij of zij dankbaar is. Niemand had zin om origineel te zijn. We zijn dit jaar allemaal dankbaar voor hetzelfde: dat we er nog bij zijn.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content