:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

Na weken van schijnbaar welbehagen slaat de onrust onverhoeds toe. Ik ga in de auto zitten en rijd rond, kriskras door eindeloze straten, met alleen het geknor van de dieselmotor als onvermoeibare metgezel. Monotone geluiden van geisers, stofzuigers en branders : ik heb mij wel afgevraagd hoe ze zo’n kalmerende uitwerking op mij kunnen hebben, terwijl ze anderen hoorndol maken. Soms zet ik, puur ter geruststelling, de dampkap op terwijl ik zit te werken. Misschien heeft het met de baarmoeder te maken, waar ook monotoon gedreun en geborrel geheerst moet hebben. Het suizen van bloed en de hartslag van mijn moeder. Een andere reden kan ik alvast niet bedenken.

Zoals bekend is de onrust gevlekt. Hij heeft van die korte stompe klauwtjes waarmee hij de binnenkant van je huid en je wekere ingewanden bekrast. Hoewel velen hem kennen, heeft niemand de onrust al gezien. Geen mens kreeg hem ooit op de foto, hoewel dat met zo’n gsm met ingebouwd cameraoog perfect zou moeten kunnen. De onrust komt en gaat en laat zich niet op heterdaad betrappen. Hij opereert bij voorkeur onder dekking van zijn boezemvriend, de nacht. Dat hij zich vandaag in het zonlicht heeft gewaagd, zomaar om drie uur in de middag op een heldere dag, kan uitzonderlijk worden genoemd. Misschien heeft de invoering van de zomertijd hem van slag gemaakt, zoals die mij van slag maakt. Van mijn uren moeten ze afblijven, vind ik. En van mijn taal. Nog steeds beraam ik moordcomplotten tegen de pannenkoek van een minister die destijds die nieuwe spelling ingevoerd heeft. Straks schrijven we tien jaar ruggengraat en zielenpijn.

Door de nieuwe spelling ongemoeid gelaten is gelukkig de onrustvlinder. Weinig mensen weten dat hij ook in onze streken voorkomt, die Macroglossum stellatarum. Hij behoort tot de familie van de pijlstaarten en heeft zich gespecialiseerd in planten met lange buisbloemen, die voor niet gek veel insecten toegankelijk zijn. Zijn favoriete planten zijn petunia’s en geraniums maar bijvoorbeeld ook zeepkruid en slange(n)kruid, van welk laatste ik een grote liefhebber ben.

Zou de onrustvlinder ook nectar uit krokusjes lusten ? Die prangende vraag beknelt mij als ik de stad Gent binnenrijd, en zie dat er op de middenbermen van de brede invalswegen duizenden groeien. Paarse en witte en gele. Dat iemand dat bedacht heeft, om de mensen te plezieren. Dat het vervolgens op de agenda is beland van een vergadering in de een of andere smetteloze zaal. Dat stoere werkers van de plantsoendienst die beslissing dan hebben moeten uitvoeren en grommelend krokusjes hebben geplant. Dat mensen daarmee bezig kunnen zijn, in deze wereld van Darfoer en Gomorra. Zoiets kan mij ontroeren. Een paar seconden lang, tot mijn gedachten van die stomme krokussen weer rusteloos afdwalen naar bijen en wespen. En naar de wise guys die vinden dat je zo’n wesp moet laten doen als die kwaadaardig om je hoofd begint te zoemen. “Niet naar slaan !” vermanen ze dan, terwijl het beest al aanstalten maakt achter je brillenglas te kruipen of een neusgat te verkennen. “Ge zult het kwaad maken.”

Zeer ergerlijke mensen zijn het die dat zeggen. Deze zomer zal het wel weer een paar keer gebeuren. Vreemd hoe sommige dingen koppig standhouden, in deze wereld die in een waanzinnig tempo rondwiekt en verandert. Houten wasknijpers, rollen blank toiletpapier en van die potloden met een gummetje erop. De urban legends dat mensen van nature goed zijn en dat je naar wespen niet mag slaan.

De duisternis valt al in als ik op de Brusselsesteenweg kom. Tegelijk met mij bewegen zich talloos veel wagens in diverse richtingen. Dagactieve nachtvlinders. Zij zien er zo doelbewust uit, valt mij weer op. Zo vastberaden en zeker van hun stuk. Zouden zij ook wel eens twijfelen ? Ik zou mijn laatste euro geven voor het talent dat nooit te doen.

Vergeelde gordijnen. Kasten van gevlamd fineerhout, ontsnapt uit de fifties. Wachtend voor de lichten vang ik een glimp op van het interieur van een troosteloze kamer in een tot op de fundamenten afbladderend huis. In de warme gloed van buislampen leven vreemde mensen daar levens die ik nooit zal kennen. Dit is de wereld, denk ik, van hier tot in Bombay en verder : een rijgsnoer van geruststellend groezelige plekken. Over 25 jaar, bezwoer iemand mij gisteren, zullen er ƩƩn miljard negenhonderd miljoen Indiƫrs zijn. Op de radio zingt FrankVander linden iets over een kind dat hij in 1981 verwekt heeft. Sussende, monotone geluiden. Mijn onrust heeft zich opgerold en onder de motorkap genesteld, spinnend als een slaperige kat. Teruggedreven binnen zijn schrikdraad kan hij weer grazen als tam vee.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content