?Nic Balthazar tussen dood en leven? blokletterde De Morgen onheilspellend. Maar het enige verontrustende dat de ex-filmcriticus overkwam, was een idee voor een cultuurprogramma op televisie. ?Dood doet leven? vertrekt van het idee dat de meeste kunstenaars pas echt erkenning krijgen als ze dood zijn. Linda Asselbergs / foto’s Lieve Blancquaert

Een consequent mens zou kunnen opperen dat zo’n kunstenaar er misschien nog het meest bij gebaat is als je hem/haar in volle uitzending, live als het ware, en bij voorkeur in prime time naar de andere wereld helpt. Maar Canvas is een beschaafde zender en Nic Balthazar een aimabel mens, en dus blijft het bij een symbolische begrafenis, waarbij de overledene de lofredes van zielsverwanten mag aanhoren, zijn eigen grafschrift mag verzinnen en zelfs een geestelijke opvolger mag aanduiden.

Zo komt het dat op een milde herfstavond de entourage van auteur en schilder Pjeroo Roobjee in Studio 3 op een met witte lakens beklede tribune plaatsneemt. Op kousenvoeten, want het leven is duur en het decor moet nog een paar opnames mee. Even later beklimt de aflijvige zelf een gouden laddertje. Doodgaan à la bonheur, zie je hem denken, maar dat mij dit nog moet overkomen ! Eens bij zijn gastheer in de schitterende zwevende gondel krijgt hij allengs meer schik in zijn hiernumaalse staat. ?Hier ligt de man die uit verwarring chaos schiep? luidt zijn grafschrift, en hij stort zich dan ook enthousiast in eindeloze, nu eens hilarische, dan weer volslagen nevelige bespiegelingen over ?dit loze tijdsgewricht? en een verloren Arcadië, daarbij alle regels van het medium televisie met snaaks plezier aan zijn laars lappend. De meeste presentatoren zouden van een omscholing tot loodgieter beginnen dromen, maar Nic Balthazar laat zich niet zo gemakkelijk van zijn stuk brengen.

Schrok je zelf niet een beetje toen je via De Morgen vernam dat je tussen leven en dood zweefde ?

Nic Balthazar : Even dacht ik dat ik iets gemist had. En toen begonnen er vrienden te bellen om naar mijn welzijn te informeren. Het doet mij denken aan wat Tom Lanoye zei op de begrafenis van Herman De Coninck : als je in de krant leest dat iemand dood is en je gelooft het, dan was het geen vriend.

Is het concept van ?Dood doet leven? toch niet een tikkeltje morbide, zelfs voor een cultuurprogramma ? Stel dat een van je gasten tussen opname en uitzending echt sterft.

Wat is nu het meest morbide : deze formule of een nieuwsuitzending met ?straks hebben we nog een dode dichter, maar nu eerst de sport? ? Natuurlijk had ik Herman De Coninck graag in dit programma gehad, een van mijn lievelingsdichters en iemand die ik ongelooflijk bewonderde. Toen hij stierf, ben ik net als iedereen zijn dichtbundels opnieuw gaan lezen en was ik nog meer onder de indruk van wat hij geschreven had. Die kunst is er en ze is nog de enige manier om met die man te communiceren. ?Hij leeft voort in zijn werk?, zegt men als er een kunstenaar begraven wordt. Absoluut waar, alleen jammer dat iemand eerst moet sterven voor je beseft hoeveel hij voor je betekende. Dat is de hele filosofie achter het programma. Zoals De Coninck over de dood schreef, hoe hij daarmee omging, was dat macaber ? Nee, want we sterven allemaal en hebben er allemaal evenveel schrik van. Als de dood ons iets leert, dan is het wel dat we hier en nu moeten leven. De grootste platitude die er is, maar we doen het niet. Hoe dan ook, het uitgangspunt van het programma mag dan op het eerste gezicht een beetje luguber lijken, het programma zelf is dat zeker niet. Het is een feest en de mensen die tot nu toe ?gestorven? zijn, zijn er alleen maar vrolijker van geworden.

?De liefhebber? en ?Dood doet leven? zijn programma’s die kunst op een ?speelse? manier aan de man willen brengen. Moet dat zo nodig ?

Ik heb altijd een hekel gehad aan het soort faux sérieux waarmee kunst met een grote K vaak benaderd wordt. Vooral omdat je die meestal niet vindt bij de mensen zelf die de kunst beoefenen. Lang niet elke virtuoos is een getormenteerde ziel die zich twee uur voor een concert terugtrekt om zich over Schopenhauer te bezinnen. Nee, die mensen staan grapjes te maken voor ze op moeten. Maar eens ze op het podium staan, is er dan die allesoverweldigende liefde voor muziek. Zoutloze praatjes en oudbakken ernst, bij voorkeur uitgedrukt in zevenlettergrepige termen, maakt die liefde alleen maar kapot. Het is zoals met de liefde tout court : als je met je geliefde vrijt, lig je elkaar toch ook niet voortdurend diep in de ogen te kijken, daar hoort humor bij en uitbundigheid. Anderzijds mag een kunstprogramma ook niet in een soort leukigheid vervallen, zo van : laten we de bittere pil maar met veel chocola omgeven en een grote show brengen waarin het nog nauwelijks opvalt dat het over kunst gaat. Neenee, uiteindelijk gaat het toch om dingen die soms moeilijk te vatten zijn en die eigenlijk niet eens thuishoren in een medium dat het van eenvoud en duidelijkheid moet hebben. Vandaar dat kunst en televisie altijd zo’n moeilijk huwelijk geven. Mijn medewerkers beginnen al met hun ogen te rollen als ik dit zeg, maar ik blijf erbij : het is niet geestig als het niet ernstig is én het is niet ernstig als het niet geestig is.

Waarom moest je per se bij de televisie, het medium bij uitstek van de compromissen ? Als radioman had je toch een schitterend leven ?

Hoe kon ik zo laag vallen, bedoel je ? Het is waar, ik had zo ongeveer alles wat een mens zich wensen kon : elke zaterdagochtend naast Betty Mellaerts mogen zitten in een van de tofste radioprogramma’s die er zijn, met livemuziek en mensen als Freek de Jonge die even langskwamen. En voor de rest betaald worden om naar de cinema te gaan en daar ongegeneerd je mening over te ventileren op twee prima radiozenders. Ik was dus een zeer gelukkig man, zij het een beetje overwerkt, want met Vlaanderen vakantieland en Koste wat het kost erbij probeerde ik toch wel véél ballen tegelijk in de lucht te houden. En toen hoorde ik overal mijn naam gonzen in verband met nieuwe programma’s voor het tweede net. Dat is natuurlijk heel opwindend, maar je vraagt je toch af waar je nu weer gaat terechtkomen. Want ik heb heel toffe televisie-ervaringen gehad, maar een enkele keer belandde ik toch in een decor waarin ik uiteindelijk liever niet gestaan had, hoe fantastisch het programma oorspronkelijk ook leek. In plaats van achteraf te staan klagen, leek het me dus beter om een van de plannen uit te werken waarmee ik zoals zovele dertigjarige jongelingen al een poos in mijn hoofd liep. Na een slapeloze nacht stond dat programmavoorstel op papier en het werd nog goedgekeurd ook. Intussen had ik hier thuis ook iets gemaakt, enfin, in onderaanneming dan (de geboorte van dochter Martha, red.), en toen dacht ik voor het eerst in mijn leven dat het misschien een goed idee was om me nu eens volledig op één ding te concentreren in plaats van zeven dingen half te doen. Ik moet zeggen : van die beslissing heb ik nog geen seconde spijt gehad, ook al mis ik veel mensen en gaat er bij de opname van een bewerkelijk programma als Dood doet leven wel eens iets mis. Wat mij nog de grootste kick geeft, is dat de ideeën die ik op een blauwe maandagnacht uitgebroed heb, een paar maanden later al gerealiseerd zijn. De gondel waarin ik de gast wilde opvoeren, bijvoorbeeld, staat daar in de studio, en met het juiste licht erop en met het juiste camerastandpunt lijkt hij inderdaad te zweven. Daar hebben een hoop mensen voor mij aan gewerkt en dat is fantastisch. Wat ik tot nu toe gedaan heb, was vooral solowerk. Als televisiepresentator ben je de spits van een voetbalploeg die van iedereen passen krijgt en de bal alleen nog hoeft binnen te schieten. In dit geval ben ik tegelijk spits en spelverdeler, en het moet zich nog uitwijzen of dat een goede zaak is. Het maakt het in elk geval nog opwindender. Anderzijds : als ik nu afga, kan ik dat alleen mezelf verwijten.

Je had kunnen doorleren voor voetballer of acteur, maar je had het gevoel dat je net iets te kort kwam om echt goed te zijn. Is het je ambitie om de beste televisiepresentator te worden ?

Neenee. Ik ben een redelijk gelukkig mens, precies omdat ik mij heel goed realiseer dat ik in veel dingen niet de beste ben. In allerlei sporten was ik altijd wel goed genoeg om te mogen meespelen, maar meer ook niet. En ik weet te goed wie een goed acteur is om te beseffen dat ik het niet ben, ook al zijn er mensen die zeggen : kom kom, je bent te bescheiden. Zo’n Dirk Roofthooft die De keizer van het verlies speelt, dat is toch geniaal… Bovendien doet hij dat zo goed dat het er nog gemakkelijk uitziet ook. Als je niet oppast, vaart er dan een zekere hoogmoed in je die maakt dat je denkt : dat kan ik ook wel. Hoeveel mensen lopen er niet met een synopsis voor een schitterend scenario onder de arm : ?Ho, ik heb zoveel ideeën, waarom kom ik de juiste man niet tegen die ze wil kopen ?? De ontnuchterende waarheid is : begin maar eens te schrijven, dan weet je meteen waarom er zo weinig goede scenario’s zijn. Nee, ik word zeker niet verteerd door streberigheid.

Aan de andere kant weet ik heel goed wat ik wél kan, en is er hier voldoende middelmatigheid om als eenoog in het land der blinden ook nog aan de bak te komen. Eigenlijk heb ik in mijn leven zo vaak geboft dat ik niet eens de tijd had om ambitieus te zijn. Het is te banaal om dood te doen, maar ik hoefde nog maar te denken dat ik misschien wel bij de radio zou kunnen werken, of er werd mij al een job bij de Wereldomroep aangeboden, waar ik ’s nachts in alle rust de stiel kon zitten leren. Op dezelfde manier werd ik theater- en filmrecensent.

Zoveel geluk voor één mens, maakt dat niet bang ?

Dat is de enige angst die je dan achtervolgt : dit kan niet blijven duren, ooit zal mijn geluk keren. Maar er is dat citaat bij het begin van De slinger van Foucault : bijgeloof brengt ongeluk. En goed, ik kreeg een aantal dingen in de schoot geworpen, maar ik ben er dan ook telkens op ingegaan. Mensen vragen mij bijvoorbeeld wel eens waarom ik aan een programma als het milieuspel Ideefiks meedeed. Het antwoord is heel simpel : tot mijn dertigste zei ik tegen niets ?nee?. En als je maar vaak genoeg ?ja? zegt, heeft het leven nogal wat verrassingen in petto. En des te meer als je er niet echt achteraanholt. Met vrouwen is het net hetzelfde : ben je niet echt in iemand geïnteresseerd, des te groter de kans dat zij jou wel ziet zitten. Waar het op neerkomt, is dat het leven mij altijd vóór is geweest. Ik heb mij nooit moeten afvragen : wat zal ik nu eens doen ? Anderzijds, neem nu dat dit programma zo’n gigantische flop wordt dat er niet alleen geen tweede reeks komt, maar dat ze zeggen : ?Die Balthazar, weg ermee !? Dat is niet prettig, maar ik heb een vrouw en een kind en met mijn opzegvergoeding en een moestuintje zal ik ook gelukkig zijn. In die zin ben ik de ambitie voorbij en nog moeilijk te raken. Dat neemt niet weg dat ik er nu alles voor doe om dit programma te doen slagen. Daar lig ik wel wakker van, dat kost mij meer zweet dan gelijk welke sportprestatie.

Maar je hebt een soort innerlijke rust bereikt, waarbij weinig je echt uit je evenwicht kan brengen.

Als je redelijk tevreden bent met jezelf, is alles wat komt fantastisch en wat niet komt geen drama. Het klinkt misschien een beetje pedant, maar op die manier word je min of meer untouchable. Natuurlijk heb ik ook wel eens tegenslag gehad, en dan moet je niet flauw gaan doen en jammeren dat het geluk zich tegen je keert. Als het leven je al zoveel aangereikt heeft, kun je dat dan ook wel even doorkauwen.

Tijdens de opname met Roobjee gaf je op een bepaald ogenblik toe dat je geen bal snapte van zijn betoog. Je bent niet het soort gelikte presentator dat van tevoren precies weet wat zijn gast zal antwoorden.

Aan de ene kant moet je als presentator van een cultureel programma natuurlijk over de nodige bagage beschikken. Je gaat toch ook geen voetbalmagazine presenteren als je niet weet wat de buitenspelval is. Maar je moet ook een zekere mate van onwetendheid aan de dag durven leggen. Ik heb literatuur- en theaterwetenschappen gestudeerd en ben voldoende vertrouwd met film en klassieke muziek om te weten dat ik niets weet. Maar dat doet niets af van mijn liefde en belangstelling. Met andere woorden : ik heb de klok horen luiden en durf mijn gasten vragen dat ze me de klepel aanwijzen. En wat interviewtechniek betreft, ik bezit die in zo geringe mate dat het voor spontaniteit doorgaat. Bij Levende lijven verklaarde Betty Mellaerts mij voor gek als ik beweerde dat je vragen moet durven stellen waarvan je absoluut niet weet wat je gesprekspartner erop zal antwoorden. Zij is natuurlijk een absolute meesteres in het vak, wat liveradio betreft, heb ik enorm veel van haar geleerd. Uiteindelijk heb ik voor mezelf een soort modus vivendi gevonden : als ik weet dat iemand een mooi verhaal heeft, zal ik het eruithalen ook, maar het mag er niet te dik bovenop liggen. Niet zo van : volgens mijn researcher zit daar een leuke anekdote, nu even het juiste knopje indrukken. Heb je dan met een beroeps-geïnterviewde te maken, dan speelt die het spel waarschijnlijk mee : ?Aha, hij wil anekdote nummer zes horen?, en draait hij bij zichzelf de overeenkomstige schakelaar om. Daardoor krijg je in interviews zo vaak dezelfde verhalen. Bovendien wordt ook altijd hetzelfde clubje interviewbare mensen opgevoerd. Maar zo’n Roobjee, daar zitten geen schakelaars aan, die doet niet mee aan zo’n spelletjes. Integendeel, die stuurt de boel in de war en beleeft daar nog een ongelooflijk plezier aan ook. Maar goed, als je een kunstprogramma wilt brengen, krijg je met kunstenaars te maken, en dan weet je dat die mensen niet zullen zeggen : ?Welja, ik ben een beetje een tegendraadse man en eigenlijk hou ik er nogal van om mijn gedachten op een ietwat onconventionele manier te ontwikkelen.? En dat bij voorkeur in een perfect gebouwde zin van anderhalve minuut. Nee, zo’n Roobjee, die IS gewoon een beetje tegendraads en chaotisch en daardoor juist interessant. Aan ons de opdracht om daar ook nog televisie van te maken, en op zo’n manier dat de kijkers niet domweg concluderen : die vent is zot.

De strijd om de kijkers woedt heviger dan ooit, en de pers doet als het ware aan oorlogsverslaggeving. Zelfs de ernstige pers of wat daar voor wil doorgaan houdt voortdurend de score bij. Dat is natuurlijk veel gemakkelijker dan serieuze analyses te maken. Bovendien lezen de mensen dat graag, want er zijn winnaars en verliezers, en wie wil er nu niet weten of meneer X een nieuwe serie krijgt of niet ? Ik las onlangs nog een interessant artikel over die waanzinnige belangstelling voor kijkcijfers. Waar het op neerkomt, is dat de mens behoefte heeft aan een groepsgevoel. Het voetbal dat op onze vaderlandse velden gepresteerd wordt, is zodanig bedroevend dat het plezier dat de toeschouwers eraan beleven nog maar weinig met het spel zelf te maken heeft. Waarom ze dan toch gaan kijken ? Om met velen te zijn, al was het maar om samen ?awoert? te kunnen roepen. Met televisie heb je dat dus niet, want televisiekijken is een individuele belevenis. En om toch iets van een stadiongevoel te krijgen, lezen de mensen over de kijkcijfers : ?Ha, ik heb mij niet alléén met De kampioenen geamuseerd, met mij zaten er nog 1.400.000 anderen te lachen.? Dat is ook wat toneel zoveel toffer maakt dan film. Wat is er heerlijker dan na een goede voorstelling met zijn allen recht te veren voor een staande ovatie ? Ze zouden dat in filmzalen ook moeten invoeren.

Vroeger speelde je rugby. Heb je nu een andere uitlaatklep voor je agressie ?

Er hangt hier nog ergens een boksbal, maar tegenwoordig heb ik amper tijd om elke dag een verse onderbroek aan te trekken. De baby alleen al is een sport op zich. Maar ik weet hoe die mythe van mijn agressie geboren is. Rudy Vandendaele stond hier voor een interview en ik liet mij ontvallen dat ik overwoog om mij in een boksclub in te schrijven. Goed journalist als hij is, gaat hij daar natuurlijk op in en we babbelen wat over rugby en agressie. Waarna iedereen die dat interview gelezen had mij aanklampte : ?Maar jongen toch, zo agressief, dat hadden we nooit in jou gezocht !? Maar dat is het nu net : er zit agressie in ieder van ons, en als je dat toegeeft én ze uitleeft, ben je er ook vanaf. Na een rugbywedstrijd vielen we de tegenstanders in de armen, vierden zingend feest en waren buiten het veld de makste lammetjes. Maar in het voetbal meppen ze elkaar neusbreuken of schoppen ze elkaars achillespezen kapot, precies omdat je in dat spel je agressie niet mag uitleven. Dus nee, ik ben niet agressiever dan een ander, zeker niet als ik lees hoeveel mensen elkaar in het verkeer de kop inslaan. Eigenlijk zou iedereen een boksbal in huis moeten hebben, het is trouwens een uitstekend middel om te vermageren. Bon, hij hangt daar, en als ik tijd heb, leef ik mij daar drie liedjes lang op uit. Al mijn woede en frustratie, die meestal tegen mijzelf gericht is, mep ik er dan uit. Hoeveel mensen zijn er niet kwaad op zichzelf omdat ze ergens niet de beste in zijn ? En werken dat dan nog op zichzelf uit ook ? Als je jezelf een beetje graag ziet, kunnen anderen je weinig maken en sta je sterk. Dan is zelfs doodgaan niet zo erg. ?Hookahey?, zeggen de indianen in de strips van Blueberry, en dat betekent zoveel als : het is een mooie dag om te sterven.

Vanaf maandag 1 december om 21 u.30 op Canvas.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content