Leren vliegen met een paramotor kan in vijf dagen. Als het weer een beetje meezit en de leerling goed oplet.

Donderdag, Zonnebeke

Op een grasveldje in de buurt van Zonnebeke krijg ik voor het eerst een paramotor te zien, eigenlijk een gemotoriseerde parapente. Koen Vanneste is een ervaren monitor die in enkele uurtjes de werking van de soepele vleugel uiteenzet. Aan de voorzijde ervan zitten open kamers waarlangs de lucht moet binnenstromen om er een strak gespannen vleugel van te maken. Dat vullen met lucht gebeurt door de glider boven het hoofd te trekken, vervolgens tegen de wind in te lopen om daarna met de hulp van een motor op de rug voldoende snelheid te halen om te vliegen.

Het vullen ( gonfleren) is geen sinecure, en omdat het wat te hard waait, moeten we het ding met de rug naar de wind optrekken. Dat gebeurt via de A-lijnen die aan de voorzijde van de vlieger zijn vastgemaakt, en het lijkt op het oplaten van een vlieger. De aspirant-piloot draagt een harnas waarmee de lijnen verbonden zijn, maar het vergt wel enige kracht en nog veel meer precisie om dat vormeloze ding in de lucht te krijgen. Als het bijna boven het hoofd hangt, worden de A-lijnen losgelaten en wordt de stabiliteit met twee remlijnen bijgeregeld. Pas als die perfecte situatie is bereikt, maakt de piloot een snelle bocht van 180 graden en loopt naar de wind toe.

We proberen vele keren, maar het lukt nagenoeg nooit : of we laten de A-lijnen te vroeg los en dan krijgt de wind vat op de parapente en worden we meegesleurd. Of de vlieger gaat schuin omhoog en stort neer. Of we slagen er niet in hem boven het hoofd stil te houden.

Aan het eind van de middag bekijken we ook de motor, een ééncilindertweetakt die zonder brandstof 23 kilo weegt. Alleen al het geknield op de rug vastsjorren en dan opstaan is een zware karwei. Om het gewicht te leren dragen wordt vanaf de eerste dag aan motorgewenning gedaan. Als ik naar huis rij, ben ik doodmoe en de wanhoop nabij : ik word nooit op vijf dagen een vlieger.

Vrijdag, Langemark en Westvleteren

Als we een uurtje bezig zijn, begint het te regenen, zodat we alles opplooien en neerstrijken in de cafetaria van de abdij van Westvleteren, waar een bruine trappist van 8,5 graden ons weer op de been helpt. Daar wordt de hele dynamiek van het vliegen met paramotor uitgelegd, inclusief de capriolen van de wind. In de praktijk kan er veel misgaan en aan het einde van de uiteenzetting kijken we elkaar aan. Is het niet gevaarlijker dan we dachten ?

Als het opklaart, gaan we weer aan de slag. Monitor Ingmar Dewilde gebruikt zijn zonnebril om de gedragingen van de paramotor in de wind te illustreren. “Ik was zelf een trage leerling”, zegt hij ter aanmoediging. “Opeens komt de klik en lukt het wel.”

Hij krijgt nog gelijk ook. Het optrekken lukt steeds beter, en ook het stabiel houden wil wel meevallen. Het waait wat minder en we proberen tegen de wind te gonfleren, waarbij de vlieger achter ons ligt. Daarvoor is slechts één stap naar voren nodig, een korte ruk, gecombineerd met een voorwaartse zwaai van beide armen. Het lijkt even alsof een loodzwaar gewicht aan me trekt, dat opeens lichter wordt : de vlieger gaat de hoogte in. Op dat moment moet ik voorwaarts lopen, waarbij de vlieger stabiel moet blijven volgen. Omdat een minimumsnelheid van twintig kilometer per uur nodig is voor de lift, moet men bij windstil weer net zo hard lopen. Als het wel waait, dan helpt de wind mee, maar is er des temeer weerstand. Zwaar werk, soms staan we gewoon stil tegen de wind in.

Maandag, Zonnebeke

De hele dag regen en dus theorie. Van meteo tot de hele landingsprocedure die ik ’s avonds alvast uit het hoofd leer.

Dinsdag, Langemark

Ik ervaar dat ik door een efficiënter gebruik van het eigen gewicht een deel van de inspanning kan opgevangen. Toch ben ik enkele keren letterlijk van de grond getild, één keer op de rug in het gras beland en meegesleurd met de vlieger. Maar Koen waakt.

Uiteindelijk bleek de motorgewenning nog het gemakkelijkst : gas doseren en proberen af te lezen hoeveel toeren de motor maakt. Maar die 23 kilo blijven een hele klus.

Als ik alle oefeningen op een rij zet, combineer en goed uitvoer, kan ik in gedachten al vliegen.

Woensdag, Langemark

Wegens de mist is de ochtendpraktijk afgelast en als ik tegen twaalven op het grasveld aankom, belooft het een mooie dag te worden. Alleen is het heet én windstil. We proberen de gebruikelijke oefeningen uit, maar wegens gebrek aan wind is dat nauwelijks mogelijk. Het voorwaarts lopen terwijl het scherm in evenwicht blijft, lukt een paar keer.

Donderdag, Langemark

“Ben je er klaar voor ?” vraagt Koen als ik bij een stralend lenteweertje op het grasveld aankom. Ik weet meteen wat hij bedoelt : de grote motor staat te wachten. Een kwartiertje later lopen we in tandem vooruit, terwijl ik de distance bar vasthoud, met koptelefoon op en microfoon voor de mond. Twintig meter verder komen we los en luister ik naar zijn commando’s : het zitje onder het achterste schuiven, later de gashendel overnemen en uiteindelijk ook de remmen. Het is een wonderlijk gevoel en ik besef nu dat de zwaarste problemen van het paramotor vliegen zich op de grond situeren. Eens in de lucht wordt de piloot gedragen en hangt de vleugel stabiel. Gedaan met sleuren en trekken. Ik maak op zijn instructies enkele manoeuvres, draai een paar achtjes, maak een simulatie voor de landing en trek dan weer op. Voel een mengeling van spanning en opwinding.

Voor het landen neemt Koen weer over en even krijg ik de indruk dat we te snel gaan maar ik heb geleerd dat snelheid (en ook hoogte) veiligheid betekent en nodig is voor een precies manoeuvre, en dat hij pas op een meter of twee boven de grond de remmen zal aantrekken. In twee passen staan we stil en valt alle spanning van me af.

De duovlucht heeft voor extra vertrouwen gezorgd, het opzetten van de koepel lukt keer op keer en daarna beginnen we aan de ultieme maar ook zwaarste oefening. Met de motor op de rug het zeil optrekken en vooruit lopen. Het lukt beter dan verwacht, maar het blijft zwaar.

“Een reuzenstap vooruit sinds gisteren”, merkt Koen aan het eind van de middag op. Ik weet nu zeker dat ik een solo zal aandurven. “Een halve dag meer en we laten je solo in de lucht”, lacht de monitor. Alleen is er geen halve dag meer, want dit stuk moet vanavond af. Maar eerst wil ik Gunther Bloem en Joris Bessemans volgen, die op hun achtste avond praktijk voor het eerst solo gaan. En dat met zoveel brio doen, dat ze prompt voor een tweede rondje gaan.

Door Pierre Darge / Foto’s Michel Vaerewyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content