MYSTERIEUZE MERCKX

Marc Merckx © TIM VAN DE VELDE

De coming man onder de Belgische interieurarchitecten? Wij tippen Marc Merckx. Sinds hij zijn eigen studio begon, gaat het hard.

Een geheim om mee te beginnen. Het scheelde niks of Marc Merckx had het penthouse van kunstenaar Luc Tuymans mogen ontwerpen. Aan zijn stalen magneetbord in Stekene hangen de renderings nog als bewijsmateriaal : veel stoerder, ruwer en mannelijker dan de glamoureuze look die architect Glenn Sestig aan het interieur gaf. Leuk voor Sestig, spijtig voor Merckx, die met zo’n project meten naar de eredivisie van de Belgische interieurarchitectuur zou promoveren. De liga waar hij thuishoort.

The Robey, het roaring twenties-boetiekhotel in Chicago dat hij ontwierp in samenwerking met architect Nicolas Schuybroek, staat wél bovenaan zijn recente CV. Net als de Mexicaanse luxevilla voor de hoteleigenaars. Ook zijn creatief directeurschap voor het Belgische outdoorlabel Tribù is een eretitel op Merckx’ niveau. Noem hem gerust de Antonio Citterio van Tribù : hij tekent niet alleen meubelcollecties, maar hij ontwierp ook het nieuwe kantoorgebouw in Bilzen. In januari opgeleverd, goed voor zes miljoen euro. In een sober palet van warm grijs (beton met houtstructuur) en bruin (teak) bedacht Merckx een intuïtieve showroom, zonder veel poespas of opvallende features. “De natuur in het gebouw betrekken. Nederig zijn. Kwaliteit bieden : dat is waar Tribù voor mij om draait”, zegt hij. “Het Belgische familiebedrijf is een van de best verkopende buitenmeubellabels ter wereld. Ze komen niet om de haverklap in de hippe interieurbladen. Ze zijn kampioen in onder de radar blijven. Typisch Belgisch misschien, maar dat ligt me wel.”

VAN PASTOE TOT GRAANMARKT

Onder die radar draait Merckx eigenlijk al vijftien jaar mee aan de top. Tot vier jaar geleden werkte hij nog voor Vincent Van Duysen, de Antwerpse toparchitect die hem van school plukte. “Ik heb nooit moeten solliciteren. Hij zat in de jury van de afstudeershow, waar mijn ontwerp voor een fictieve boekenwinkel hem was opgevallen. Ik kende zijn werk al goed : hij was zowat de Vlaamse broer van David Chipperfield en John Pawson. Toen hij me opbelde of ik voor hem wou komen werken, heb ik geen minuut getwijfeld.” Merckx kreeg bij Van Duysen, toen al een bedrijf met acht medewerkers, na een paar maanden meteen grote interieuropdrachten. Zoals de inrichting van het Waregemse bedrijfsgebouw Concordia, de Capco-filialen in New York, Antwerpen en Londen. Later ook Graanmarkt 13 in Antwerpen, inclusief winkel, restaurant én appartement. “Het siert Vincent dat hij me zoveel vertrouwen gaf,” aldus Merckx, “We hebben heel intens en heel nauw samengewerkt.”

Nóg een geheim : onder Van Duysens naam ontwierp Merckx jarenlang mee het meubilair en de interieurobjecten voor labels als Pastoe, Obumex, When Objects Work, B&B Italia en andere topmerken. “Na een paar jaar was ik hoofd van het interieur- en designteam bij Vincent. Er passeerde natuurlijk niets zonder zijn goedkeuring, maar toch. Het is logisch, denk ik, dat je daar op den duur erkenning voor wilt. Al is het maar naamsvermelding. Maar zo werkt het natuurlijk niet op dat niveau in de architectuurwereld.” Het gevolg laat zich raden: Merckx scheurde zich na 15,5 jaar los van Van Duysen. Hij startte een eigen studio en een eigen objectenlijn: een collectie schalen, messenblokken en snijplanken die verkrijgbaar is bij Heritage House in Antwerpen. Warm minimalistisch qua stijl, of wat had je gedacht ?

Architecten kijken soms neer op interieurarchitecten. Doet je dat iets ?

Marc Merkx : Ik volgde mijn opleiding dan nog in avondschool. Nog erger ! (lacht) Architectuur en interieur gaan over de materiële vertaling van licht, ruimte, volume, sfeer en proportie. Ik zie niet veel verschil, behalve het ingenieurswerk, dat meestal uitbesteed wordt. Dat avondonderwijs gaf me trouwens extra drive om me te bewijzen. Ik tekende maniakaal en las me te pletter. Zowel boeken over architectuur, handleidingen over houtverbindingen als catalogi van schroevenproducenten. Ik wou absoluut alles weten, ik ben daar nog steeds heel maniakaal in.

Je palet is heel aards, je materialen zijn traditioneel en ambachtelijk: staal, terrazzo, natuursteen, messing, lavasteen. Waarom is er geen plaats voor felle kleuren of een vleugje speelsheid, zelfs niet in het hoofdkwartier van Tribù ?

Het zit gewoon niet in mij. Ik wou dat hoofdkantoor van Tribù echt tijdloos houden, zodat je over tien jaar niet kunt zeggen : “Dat was nu eens typisch 2017.” Speciale kleuren en gekke materialen zijn gewoon sneller démodé. Ik hou bijvoorbeeld ook niet van Google-achtige kantoren, waar het meer draait om de gadgets dan om de sfeer. Van die koepels om onder te gaan telefoneren ? Daar geloof ik niet in, ik zou er nooit in gaan zitten om te werken. Misschien ontwerp je een interieur ook altijd een beetje voor jezelf ? Omdat je zelf een uitgesproken idee hebt over goed wonen of goed werken ?

Terwijl een van de grootste vernieuwers op interieurvlak, Dimore Studio uit Milaan, wél uitgesproken kleurrijk werken. Heeft België niet dringend zulke voorlopers nodig ?

Ze zijn een van de creatiefste bureaus van het moment. Hun handschrift is heel filmisch, luxueus, en heeft die typische Italiaanse elegantie van Gio Ponti. Maar ik ga niet plots beginnen met felle kleuren en glamoureuze materialen, omdat ik dat mooi vind bij een ander bureau. Ik begrijp je punt wel : er is een typisch Belgische school, en de projecten ervan liggen soms nogal dicht bij elkaar qua look. De weinige Belgen die genoeg geld veil hebben voor een interieur op maat, gaan vaak voor soortgelijke, tijdloze keuzen. Ik merk het zelfs bij Tribù : hun bestseller is het meest doorsnee outdoor bijzettafeltje. Als klanten niet meewillen, is het lastig om radicaal te vernieuwen.

Het is contradictorisch : via Pinterest en Instagram hebben mensen makkelijker toegang tot de meest uiteenlopende decostijlen. En toch zorgt dat voor meer eenheidsworst, ook in België.

Pinterest is een vloek én een zegen voor architecten. Sommige klanten houden onrealistische plaatjes bij over hun droomhuis. Sommigen stappen met een uitgewerkt Pinterest-board naar mij. Leuk, maar waar is de samenhang, denk ik dan. Het is vaak niet meer dan een heterogene knipselbak. Terwijl ik een duidelijke lijn stop in mijn ontwerpen, met details en materialen die op elkaar aansluiten. Anderzijds: ik heb ook al klanten in Londen binnengehaald via Pinterest: ze hadden een poolhouse van mij gepind. Zelf heb ik door de jaren heen een enorme beeldbank opgebouwd. Van gebouwen, van interieurs, maar ook van vintage meubilair. Allemaal maniakaal geordend, zodat ik alles heel snel terugvind. Zo bouw ik een bibliotheek van referenties op, die me vaak goed van pas komt.

Hoe ga je zelf om met interieurtrends ?

Ik lees heel veel vakbladen, dus ik zie ze ook wel opduiken en weer wegebben. Maar ik sta er nooit bij stil of mijn ontwerp in de hippe stijl van het moment past. Als je de trends achterna holt, ben je sowieso toch te laat, zeker bij architectuurprojecten die jaren aanslepen. Ik wil een look creëren, geen lookalike. Dat is ook de reden waarom ik vaak onbekende vintageobjecten voor mijn projecten selecteer. Ik geef er een interieur een originele ziel mee.

Vintage meubilair is niet echt een nieuw idee. Is het vet niet van de soep ?

Ik was al een hele tijd bezig met vintage, toen dat nog gewoon ’tweedehands’ heette. Ik steek veel tijd in het zoeken naar specifieke stukken voor klanten. Ik speur niet naar de iconische ontwerpen, want die zijn sowieso onbetaalbaar. En cliché. In prestigieuze projecten zie je nu vaak dezelfde vintage stukken terugkomen. Die meubelen zijn de nieuwe statussymbolen, meteen herkenbaar als peperduur. Die trend kan niet blijven duren : de prijzen zijn overgekookt, de fakes zijn te talrijk.

Terwijl hun design in feite bedoeld was als ‘betaalbaar voor de grote massa’.

Ik ervaar dezelfde contradictie in mijn werk. Een object ontwerpen en het laten produceren in kleine oplages is niet het moeilijkste. Maar iets voor een goeie prijs in de markt zetten, is tegenwoordig zeer lastig. Zeker als je met topmaterialen en kwalitatieve afwerking wilt werken. Een marmeren schaal van vijftig euro: dat is gewoon onmogelijk. Als je iets eerlijk in België handmatig wilt produceren in een bewerkelijk materiaal, daar hangt meestal een stevig prijskaartje aan.

Is een tinnen schaal ontwerpen anders dan een interieur ?

Ik teken nogal impulsief, vanuit de buik. Ik ontwerp nooit theoretisch, maar heel visueel : vertrekkend vanuit een concrete opdracht, een beeld, een sfeer of een materiaal. In het luchtledige een meubel ontwerpen is voor mij lastiger dan voor een specifiek project. Mijn eigen label ICO ontstond bijvoorbeeld omdat een klant me vroeg of ik geen mooi messenblok en een snijplank kon tekenen. Hij kon er namelijk geen vinden. Architectuur en productdesign ontstaan bij mij allebei uit tekeningen. Ik schets gigantisch veel en snel, de hele dag door. Als kind wou ik zelfs cartoonist worden. Tekenen is voor mij een soort geometrische gymnastiek, een oefening in functionaliteit en esthetiek. Ook voor meubelen of objecten heb ik laden vol met ontwerptekeningen liggen. Als ik wil, kan ik morgen een hele homecollectie starten, van bedden tot deurkrukken en tissuedispensers. Alles productieklaar. Bij Tribù kan ik gelukkig enkele van die ideeën kwijt.

Zie je jezelf dan ook als meubelontwerpstudio evolueren ? Wil je de Rodolfo Dordoni, Philippe Starck of Antonio Citterio van België worden ?

Enkel meubilair ontwerpen zou ik te beperkend vinden. Het leukst is de combinatie van alle schalen: architectuur, interieur én objecten. Als de klant het wil, ben ik een all-in-oplossing: ik bepaal alles: van de architectuur tot de stof van de gordijnen. Ik zie een woning als een maatpak voor een klant.

Tekst Thijs Demeulemeester

“Kampioen zijn in onder de radar blijven. Typisch Belgisch, maar dat ligt me wel”

“Je ziet vaak dezelfde vintage meubelen opduiken. Die trend kan niet blijven duren: de prijzen zijn overgekookt, de fakes te talrijk”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content