“Wantrouwen is menselijk. Al wat je zegt, kan tegen je gebruikt worden. Alleen was in Oeganda de inzet veel gewichtiger. Daar ging het om leven en dood.” In “Slangenkuil” brengt Moses Isegawa opnieuw een indringend beeld van zijn geboorteland tijdens het bewind van Idi Amin. “Maar niet zonder humor. Anders was het een zeer somber boek geworden.”

Op een van de laatste pagina’s van zijn eerste roman, Abessijnse kronieken, schrijft Moses Isegawa: ” Op feestjes begon ik me te verzetten tegen het moeten opkomen voor het hele Afrikaanse continent, of heel Oeganda, of het hele zwarte ras. Ik weigerde me uit te geven voor ambassadeur, eeuwige uitlegger van de wreedheden van Amin of Obote…” Moses Isegawa groeide net als zijn ik-personage op in Oeganda, tijdens het schrikbewind van Idi Amin Dada in de jaren ’70. Nu woont hij in een flatje in het Nederlandse Beverwijk. Het lijkt dus aannemelijk dat ook Isegawa er soms genoeg van heeft om altijd weer op dezelfde, al dan niet stompzinnige vragen over zijn land of over de dictatuur van Amin te moeten antwoorden. Maar in zijn tweede roman, Slangenkuil, zet hij die dictatuur wel opnieuw centraal. Duwt Moses Isegawa zichzelf niet in de rol van “eeuwige uitlegger”?

“Wanneer iemand mij op een feest vraagt waar Amin is, heb ik weinig zin om daar op in te gaan”, antwoordt de schrijver. “Het is ook een rare vraag in zo’n vrolijke omstandigheden. Maar een feest is mijn werk niet. Als ik een boek schrijf, heb ik de verantwoordelijkheid om enkele dingen te verklaren. Ik moet uitleggen wat ik bedoel met, bijvoorbeeld, de onverschilligheid van Europa ten tijde van Amin. Hier werd hij niet ernstig genomen. In Slangenkuil staat een hilarische scène over Amin in Hollywood. Daarmee wou ik tonen hoe men in het Westen naar hem keek, als naar een soort acteur. Terwijl hij voor ons een moordenaar was. Als ik daar tijdens een interview over praat, heb ik mezelf onder controle. Ik weet wat wel en wat niet te zeggen. Dat is helemaal anders dan wanneer iemand zo maar roept: ‘Waar is Amin? Heeft hij echt mensen opgegeten?’ Hoe zou ik dat moeten weten? Niemand weet of Amin mensen at. Maar belangrijker zaken in verband met de Oegandese politiek en de economie in de jaren ’70, wil ik graag uitleggen. Zodat de Europeanen ten minste een beetje weten wat er toen gebeurd is.”

Voor wie zich ondertussen toch is gaan afvragen wat er van Idi Amin Dada geworden is: hij moet nu zowat 75 jaar oud zijn en leeft in Saudi-Arabië. Dit soort feiten ontbreken in het werk van Isegawa en doen er volgens hem eigenlijk ook niet toe. Zijn verhalen kunnen zich evengoed afspelen in het Sierra Leone of Angola van vandaag. Toch doet de voortdurende verwijzing naar bestaande figuren of locaties de lezer twijfelen. Is Slangenkuil fictie of realiteit?.

“Een goede roman moet zo geschreven zijn,” zegt Isegawa, “dat mensen zich afvragen: ‘Is dit echt gebeurd? Is dit mogelijk? Of niet?’ Zoniet is het een geschiedenisboek. Als leraar geschiedenis zou ik moeten zeggen: Amin kwam aan de macht in ’71. In ’72 heeft hij de Aziaten weggestuurd. In ’79 is hij naar Libië en later naar Saudi-Arabië gevlucht. Maar als romanschrijver kan ik het regime van Amin in ’73 laten beginnen en feiten van ’76 twee jaar later situeren. Dat kan, want de verteller is de baas. Mij is het niet om de exacte feiten te doen. Ik wil vooral bij de lezer belangstelling wekken voor Oeganda. Wanneer die lezer dankzij mijn boek de moeite doet om meer informatie te zoeken over Oeganda, of over Afrika, dan is mijn werk geslaagd. En ik probeer dat op een leuke, speelse manier te doen, zo kleurrijk mogelijk en met humor. Sommige scènes neigen zelfs naar slapstick. Zonder humor zou Slangenkuil een heel somber boek geworden zijn.

Een romanschrijver bevindt zich altijd op de grens tussen waarheid en fictie. Mij gaat het erom de lezer wakker te houden. Sommige boeken verklaren alles en de lezer moet alleen maar slikken. Ik verwacht dat de lezer af en toe meewerkt, en vragen stelt: Is dit waar of niet waar?”

Ook Abessijnse kronieken riep vragen op over het autobiografische gehalte van het boek. “Tien procent van dat verhaal is waar”, zegt Isegawa nu. Maar dat wil nog niet zeggen dat zijn eigen moeder een even grote feeks was als Hangslot uit de roman. “Ik denk dat veel mensen niet beseffen dat Hangslot een compositie is van heel veel mensen. Ook andere karakters in het boek zijn samengesteld uit verschillende figuren. In de bad guys zitten aspecten van anderen, idem voor de good guys. Omdat Abessijnse kronieken in de eerste persoon is geschreven – ik,ik,ik -, wordt de lezer meegezogen in het verhaal en wil hij weten of het waar gebeurd is. Maar als romanschrijver heb je de vrijheid om dingen te verdraaien, te vergroten, te verkleinen. Dat maakt literatuur ook zo geweldig.”

Ondanks de 90 procent fictie heb je na het lezen van deze keiharde roman het gevoel heel intens te hebben (mee)geleefd op het Afrikaanse continent. De lezer krijgt een idee van wat het betekent om daar in een kroostrijk gezin op te groeien of om geconfronteerd te worden met aids in de familie. Heel doelbewust heeft Isegawa er zeer diverse personages in gestopt: “Er zitten heel strenge maar ook heel aardige mensen in, mensen zonder en mensen mét principes. Ik hoop dat zo een afgerond beeld van een familie ontstaat. Die waaier van figuren mis ik in Europese romans. Daarin heb je meestal een man, die dan dé man voorstelt. Een vrouw is dé vrouw en een kind is het enige kind in de roman. Dat vind ik een beetje te beperkt. Het goede aan een panoramische roman is dat de goede mensen ook hun tegenpolen hebben. Er is van elk wat, je kunt kiezen wat je leuk vindt aan wie en wat niet.”

In de twee romans van Isegawa staat het bewind van Amin centraal, maar in Slangenkuil is de thematiek meer afgebakend, het verhaal waaiert minder uit. Moses Isegawa heeft er duidelijk voor geopteerd een ander soort boek te schrijven. Van de Abessijnse kronieken zijn meer dan 70.000 exemplaren verkocht en het boek werd al in elf talen vertaald. Het succes leverde Isegawa vergelijkingen met groten als Márquez op, maar zelf bleef hij er nuchter bij. “Als ik opnieuw zo’n dikke turf had geschreven, was het resultaat gebakken lucht geworden. Ik moest een ander boek schrijven. Daarom is Slangenkuil niet in de eerste maar in de derde persoon geschreven, waardoor het voor sommigen afstandelijker lijkt. De stijl is ook anders, klinischer, heel strak. Na de barokke scènes en zinnen in de Kronieken was dat een leuke verandering.”

“De eigenlijke hoofdfiguur van Slangenkuil zijn de jaren ’70. Zelfs Amin is een van de bijfiguren. Hij is een leeghoofd, heeft niks aan de discussie toe te voegen. Maar de politieke situatie die hij gecreëerd heeft, interesseerde me wel: de wanorde, het geweld en vooral, het wantrouwen dat daaruit voortvloeide. Iedereen moest altijd op zijn hoede zijn, zelfs de generaals en ook Idi Amin zelf. Je kon niemand langer dan twee minuten vertrouwen. Dat wantrouwen komt in het boek goed tot uiting, denk ik. Je ziet wat het niet alleen met militairen, maar ook met burgers als Bat en Victoria doet.”

Zelfs wanneer Victoria haar baby vasthoudt, durft ze tegenover Bat – de vader van het kind en de man bij wie ze woont – geen open kaart te spelen. Ze kan hem onmogelijk vertellen wie ze werkelijk is en waar ze vandaan komt. Het risico is te groot. “De achterdocht wás daar. Stel je voor dat je een duister verleden hebt. Kun je dat zomaar aan je man vertellen? Misschien in het begin, als je er de moed toe hebt. Maar Victoria heeft een opdracht, ze kan zichzelf niet verraden. Wanneer Victoria bevallen is van Bats kind, denkt ze: ‘O, het zou leuk zijn om hem alles te zeggen’. Maar dan loopt ze het risico dat Bat haar het huis uitjaagt, omdat ze in veel te gevaarlijke kringen vertoeft. Omgekeerd heeft ook Bat zijn twijfels. Hij kan Victoria niet voor honderd procent vertrouwen. Het wantrouwen was overal. Zelfs vrienden vielen niet te vertrouwen. Altijd bestond het risico dat ze gearresteerd werden en je onder marteling verklikten. Zo had iedereen zijn geheim dat hij alleen moest dragen.”

“En toch bleven de mensen huwen. Trouwen leek wel een van de grootste hobby’s van die tijd. Je moest dus wel op een bepaald moment beslissen wie je zou vertrouwen en vooral in welke mate je die persoon zou vertrouwen. Mannen vertellen niet àlles aan hun vrouwen, en ook vrouwen doen niet hun ganse verleden uit de doeken. Niet in Afrika en ook niet hier, in Europa. Zelfs nu niet. Geen enkele vrouw geeft haar nieuwe partner een lijstje met de namen van haar oude minnaars, en misschien wil die man dat ook niet weten. Mannen zeggen evenmin met hoeveel vrouwen ze de voorbije vijf jaar naar bed zijn gegaan en hoeveel van hen hoeren waren. Niemand doet dat. Dat wantrouwen is menselijk, denk ik. Je vertelt niet alles. Wie dat wel doet, stelt zich bloot aan allerlei problemen. Want al wat je zegt, kan tegen je gebruikt worden. Nu was in Oeganda de inzet wel gewichtiger. Daar ging het om leven en dood.”

Moses Isegawa is in ’63 geboren, en was dus een tiener in die door achterdocht en geweld overheerste jaren ’70. Hij schrijft: “Bat vroeg zich af welke wijze woorden een ouder tegenwoordig nog aan een kind te bieden had. Keer je andere wang toe? Wees braaf terwijl boeven hun gang maar gaan? Gebruik je verstand terwijl verstandigheid met straf beloond wordt? (…) Hij had de indruk dat langs iedereen de kwade wind was gestreken, en dat de kilte daarvan zou doorwerken op de volgende generatie.”Tja, hoe voed je kinderen op in zo’n gewelddadige samenleving?

Voor Isegawa was dat inderdaad de moeilijkste vraag. “Aan de ene kant moest je kinderen het onderscheid tussen goed en kwaad leren, aan de andere kant waren de scheidslijnen tussen die twee heel, heel vaag. Soldaten plunderden, martelden, verkrachtten. Het was de taak van de ouders om kinderen duidelijk te maken dat er desondanks zaken waren die ze nooit mochten doen. Maar het is heel moeilijk om aan kinderen te leren dat ze niet het voorbeeld van slechte mensen mogen volgen, ook niet als dat heel verleidelijk is. Dat is zeker problematisch met kinderen van 14 of 15 jaar, want die willen weglopen, stout zijn – zoals alle kinderen van die leeftijd. Veel van hen zijn in die tijd thuis weggegaan en lid geworden van de veiligheidsdienst. Ze dachten het zo ver te schoppen. Maar hun leven is een ramp geworden. Ze zijn niet naar school gegaan en na de val van het regime van Amin restte hen niets: geen opleiding en dus ook geen vooruitzichten.”

In kranten lezen we ook dat kinderen in Oeganda en in andere burgeroorlogen vaak als kindsoldaten worden ingezet. Hun getuigenissen zijn huiveringwekkend. Kan de mensheid dieper vallen? Isegawa kent het fenomeen: “Het is jammer, maar de oorlogvoerende partijen vinden kinderen mak en makkelijk te manipuleren. Kinderen zijn heel trouw. Trouwer dan volwassenen. Want een volwassene weet – oorspronkelijk – wat hij wil en weet wat mag en wat niet. Maar als een kind jou als zijn voorbeeld ziet, zijn held, dan zal het alles voor je doen. Kindsoldaten zijn in veel gevallen gevaarlijker dan volwassenen. Wanneer ze een bevel krijgen, voeren ze dat ook uit. Na de oorlog hebben die kinderen natuurlijk te kampen met trauma’s. Ze hebben mensen vermoord of andere vreselijke dingen gedaan en moeten daarmee leren leven. Hun leven is verwoest. Wat voor volwassenen zullen zij worden? Het is vreselijk moeilijk voor hen om verder op te groeien tot gewone burgers.”

‘Soms moet je geloven in je schuld om een overlevingsplan te bedenken’, denkt Bat wanneer hij gevangen zit. ‘Onschuld was nu juist een vijand, de duivel zelf. Die lokte je op de gladde weg van sentimentalitiet en zelfbeklag, ook onder betere omstandigheden een dodelijke combinatie. Door te denken dat hij voor zijn zonden boette, vond Bat de kracht om door te gaan‘, schrijft Isegawa in Slangenkuil. Denkt de auteur dat er zoiets bestaat als de behoefte aan een schuldgevoel? “In bepaalde omstandigheden is het belangrijk te aanvaarden dat je in die situatie verzeild bent en dat je er ook een rol in hebt gespeeld. Als je onschuldig bent, ben je geneigd te zeggen: Waarom overkomt mij dit? Maar Bat zei: Ik ben schuldig, maar de mensen die mij hier geplaatst hebben, zijn ook schuldig en wel aan zwaardere misdrijven. Ik moet ervoor zorgen dat ik hier levend uitkom en mijn leven terug oppik. Had Bat gezegd: Ik ben onschuldig, waarom overkomt dit mij?, dan had hij alleen maar zitten treuren. Wie zijn situatie niet aanvaardt, kan ze ook niet verbeteren. Bat wist dat schuld erkennen zijn manier was om te overleven.

Veel Europeanen zijn geneigd te zeggen: Ik ben onschuldig, de anderen zijn schuldig. Maar wat daarna? In de Derde Wereld denken de mensen een beetje anders. Daar gaat het om overleven.”

Moses Isegawa, Slangenkuil, De Bezige Bij, 334 blz., 799 fr.

Johanna Blommaert / Foto’s: Lieve Bancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content