In de steppe heerst een onmetelijke stilte. Het geluid van de hoefslag van de paarden wordt door de Siberische wind meteen gedempt en door de leegte opgezogen. Een unieke bestemming voor de avontuurlijke reiziger.

Mijn vriend Tumursuk, bioloog in de provincie Hövsgöl, heeft in Tsagaanuur een oude vriend die Badral heet, wat in het Mongools ‘oplaaiend vuur’ betekent. Die zou mij begeleiden: te paard dwars door de Hövsgöl, tot op de bergen in de taiga waar de laatste Tsaatanen leven, nomaden die rendieren kweken. Hij had een bericht gestuurd en zou vier paarden optuigen: voor hem, voor mij, voor mijn tolk en voor de bagage. Afspraak? “Midden in de steppe, ergens in de buurt van Tsagaanuur.” Zo klonk het antwoord van Tumursuk, op mijn vraag naar meer details. Maar hoe had hij Badral – die zich ergens in de onmetelijke steppe bevond – in hemelsnaam kunnen verwittigen? Een boodschapper te paard had hem ontmoet en bereid gevonden om de reis te ondernemen. Ik hoefde me nergens zorgen over te maken. Op dat ogenblik begreep ik dat ik de teugels moest vieren en draven, draven, draven… Want wie in Mongolië het ritme van het paard niet volgt, komt nergens.

Badral – en dit is hier nog vrij uitzonderlijk – heeft ook een motor. Een Russische motor. Een rode nog wel. Het ding had 70 jaar communisme doorstaan, zo leek wel. Afgeleefd en totaal voorbijgestreefd, zoveel was duidelijk.

We ontmoeten elkaar halfweg. Wij kwamen uit het zuiden, hij uit het noorden: één brok energie, glimlach op het gezicht en slimme oogjes. De paarden waren er ook, zoals overeengekomen. Het was zijn broer die me tot bij de Tsaatanen zou begeleiden. Hijzelf kon niet. Achterop de motor lag een vastgebonden schaap: cadeau voor de familie die in het dorp woont. We moesten hem volgen tot aan de ger van zijn oom. Nog zes, zeven bochten en we zouden er zijn. In de tent serveerde een van de jongste vrouwen ons suuteitsai: thee met melk, boter en zout. Tumursuk trachtte Badral ervan te overtuigen mij toch zelf te begeleiden. Hij kende de taiga immers door en door…

“Alstublieft, wees mijn gids,” probeerde ik met smachtende blik, opdat zijn broer die erbij stond het niet zou begrijpen. Als Tumursuk zo fel aandrong, dan was daar een reden voor, daar kon je donder op zeggen.

In de steppe heerst een onmetelijke stilte. Het geluid van de hoefslag van onze paarden wordt door de Siberische wind meteen gedempt, door de onmetelijke leegte opgezogen. We vorderen dagenlang, zonder één levende ziel te ontmoeten. Wat vertellen de fiere liederen van Badral en Henki? In de muziek uit Mongolië zit altijd een vleugje melancholie. Zodra de paarden vrij mogen rondlopen, verandert die melancholie in tederheid. Wanneer de nacht is gevallen, gaan we voor de maaltijd samen rond het vuur zitten, omringd door miljoenen sterren die verrassend dichtbij lijken.

Henki, mijn eerste tolk, is zevenentwintig. Een Mongool uit Ulaan Baatar die Engels heeft geleerd in Roemenië. Die morgen had hij de Tsaatanen verteld dat ik journaliste was. Een vergissing zo bleek, want dat schiep een barrière tussen hen en mij, precies wat ik wilde vermijden. Ze vroegen me meteen geld voor de foto’s die ik zou nemen. “Nee, nee… Ik heb gewoon hier mijn tent voor enkele dagen opgeslagen. Om te rusten. Geen foto’s.” Maar Gombo vertrouwde het zaakje niet en herhaalde elke morgen diezelfde poppenkast.

Hun tenten, die lijken op die van de indianen in Amerika, stonden op de andere oever van de rivier. Negen in totaal, in niets te vergelijken met de traditionele ‘optrekjes’ van de Mongolen. In de taiga, na de moeizame beklimming van een modderig pad tussen de bomen, veel te steil voor de paarden, zag ik ze plots, op 500 meter van me vandaan, netjes op een rij. Daarachter een oneindige, zonovergoten vallei en het eerste teken van leven: een dunne rooksliert in de ijle hemel. Geen enkel rendier in de wei te bespeuren. Drie dagen lang liet ik alle pogingen tot communicatie van de Mongolen onbeantwoord. Ze waren me iets te opdringerig en niet geheel onbaatzuchtig. Dat is de schuld van de Japanners die onaangekondigd boven de taiga komen vliegen in gigantische helikopters. In een mum van tijd maken ze video-opnamen en verdwijnen even abrupt als ze gekomen zijn. Of van reisagentschappen in Ulaan Baatar die ’s zomers trossen toeristen te paard de taiga insturen, terwijl de Tsaatanen er weinig of niets aan verdienen.

Wij blijven aan onze kant van de rivier. De vierde dag verandert het scenario. Dan steken de vrouwen de rivier over. Waarom komen wij niet tot bij hen? Waarom willen wij hun familie niet bezoeken? “Oké, ik kom morgen op bezoek. Tot morgen dan. Bayartai, bayarlalaa (tot ziens en dank u wel).” Het leek me een welgemeende uitnodiging. Ik heb ze dus aanvaard.

Wat doen Tsaatanen de hele dag? Andere Mongolen vinden hen maar lui. Misschien omdat Tsaatanen niet zweren bij paarden, maar rendieren fokken. Misschien omdat ze met grote trots hun eigen identiteit verdedigen. Moeilijk uit te maken welke van beide fierheden het zwaarst weegt. In Gambats grote tent luisteren de kinderen naar wat de volwassenen vertellen. Met zo’n dertig zitten we bijeen. Een vrouw heeft een rendierkoe gemolken en giet het witte goedje in een grote kom op de kachel. Met het laatste restje meel maakt Purev een grote khungaan, een brood in de vorm van een kroon. Het is dan ook een speciale dag: die van de grote vergadering. Haar man voert het hoge woord. “Willen jullie in Ulaan Baatar gaan wonen? Wat zouden jullie het meest missen, als jullie in de stad gingen wonen?” Bat geeft me het antwoord, maar begint daarna over de jacht te praten. Buyantogtokh heeft het over de wolven. Ochirbat vertelt over de ziekte waaraan de rendieren tegenwoordig sterven. En mag Tungalagtuya (heldere zonnestralen) mij een vraag stellen? “Natuurlijk mag dat.”

Mijn bandrecordertje is stilgevallen. Het begint te regenen. Solongo (regenboog) komt de tent binnen, op een rendier gezeten. De dia’s, genomen bij het afscheid van Gombo die me zijn pijp schenkt als teken van vriendschap, hebben een blauwe schijn. Een fout van Kodak. Of is het de blauwe Mongoolse hemel?

Jammer dat Henki er niet bij is als tolk in de provincie Hovd, het verre westen… Hij kweet zich zeer behoorlijk van zijn taak en zijn Engels was voortreffelijk, vergeleken bij dat van veel andere tolken. Als hij erbij was geweest, die dag in de vlakte van Hatgar…

Amper een week is verstreken sedert mijn aankomst in Monhairhan. Nara, mijn tweede tolk, moet dringend naar Ulaan Baatar terugkeren. Acute nierontsteking. Ik blijf helemaal alleen achter in het dorp. In het postkantoor draagt een dik heerschap met dikke brilglazen een prachtige paarse del, een typisch Mongools kledingstuk. Onder een brede zwarte hoed ontdek ik een joviale glimlach. Hij wacht al twee uur lang op een telefoonverbinding. Niemand weet of de telefoon het zal doen of niet… Misschien werd het net beschadigd door de regen en de wind. Zijn dochter Oyuna spreekt een paar woordjes Engels. Als ik het goed begrepen heb, heet de vader Hatgar. Maar heb ik het wel goed begrepen? Een vrouw stapt het kantoor binnen en vraagt een lening van 40.000 togroog, om haar advocaat te betalen. Iemand heeft tien van haar paarden gestolen. Op de drempel sleurt een jonge man vruchteloos aan een geit die het vertikt hem te volgen. De Siberische wind doet ramen en deuren rammelen. Voor hij het kantoor verlaat, lacht Hatgar me toe en zegt iets in het Mongools. Oyuna vertaalt: “Kom bij ons op bezoek.” Waar en hoe? Ik wil wel op die uitnodiging ingaan, maar ’s anderendaags vertelt men mij dat het gezinnetje vertrokken is en dat er in het dorp geen benzine meer is. “Die verwachten we uit Rusland, maar pas over twintig dagen.” Maar zoals in andere grensstreken ontbreekt de wodka niet in Monhairhan. Nooit. Op elk uur van de dag kom ik op straat dronkaards tegen. ’s Nachts barricadeer ik de deur van mijn kamer met mijn rugzakken. Drie dagen tevoren had een sjamaan me verzekerd dat ik in Mongolië geen enkel gevaar liep en dat het geluk aan mijn kant zou staan, voor de rest van de reis. Ik bedel hier en daar wat benzine om uit dit godverlaten gat weg te kunnen, op de vlucht voor de alcohol. Jammer. Jammer voor dit dorp met zijn riante rivier, de rozige bergen bij zonsondergang, en goudgele straten van aangestampte aarde. Jammer ook voor de twee oudjes van meer dan negentig jaar die laarzen herstellen, en voor Gambat, eigenaar van een veestapel van 20.000 stuks. Het goud van Mongolië.

Deze keer verplaats ik me met een terreinvoertuig, Russisch welteverstaan. Om één chauffeur te vinden die niet verslaafd is aan de drank, heb ik er minstens zeven ontmoet. Ik ben klaar voor dertig kilometer uitgestrekte vlakte en dito bergen, vier uur dwars door met stenen bezaaid gras en donkere aarde. Onder een gigantische hemel met extravagante wolken. Munko zet de motor van het voertuig af en houdt halt, midden in de woestijn. Het sneeuwt. “Hatgar end, Hatgar end”, (dit is hier Hatgar) herhaalt hij voortdurend. Maar ik zie niemand. Ik haal een boekje boven met zinnetjes in het Mongools en in het Engels. Misschien slaag ik erin aan meneer Munko uit te leggen dat ik menéér Hatgar wil ontmoeten. Hij antwoordt, maar ik begrijp er niets van. Ik spreid de armen wijd open en tracht meneer Hatgar te beschrijven: corpulent en met dikke brilglazen. Het haalt niets uit. Hij blijft zeggen dat dit Hatgar is. Dat duurt nu al bijna een uur. De voorruit van de Uaz is intussen volledig besneeuwd. In de verte ontwaar ik het Altaj-gebergte. Indrukwekkend. Op enkele meters van ons vandaan zit een marmot ons rechtop aan te kijken. Plots is ze verdwenen. Munko lacht, draait zich om en bewaart een bijna religieus stilzwijgen. Wat nu? Met gebarentaal maak ik hem duidelijk dat hij verder kan rijden. We zullen wel ergens arriveren. Waar precies, heeft eigenlijk geen belang meer. We zijn in veiligheid, ver van het dorp. Vroeg of laat zullen we wel een ger vinden. Ik wil niet op m’n stappen terugkeren. Altijd voorwaarts is de boodschap. De sjamaan had gelijk: ik heb werkelijk geluk. Plots herken ik de kleine vrachtwagen van Hatgar, omringd door een honderdtal geiten. Misschien is dit zijn woonplaats, boven op een met gras begroeide heuvel. Drie naast elkaar geplaatste gers – wit met kleurrijke deuren – kijken uit op twee spiegelgladde meren met daartussen een smalle strook land. Een onmetelijke ruimte. Het geronk van de motor verscheurt de even onmetelijke stilte. Oyuna komt uit de tent tevoorschijn en ik stap uit de jeep. Het is nog een flinke afstand en we aarzelen allebei. Tot we elkaar plots met brede glimlach tegemoet lopen. Hatgar is nog altijd even dik, draagt nog altijd de zwarte hoed en de bril met de dikke glazen, maar heet in feite Batsuur! Hatgar is de naam van de grote vlakte, waar hij op bezoek is geweest bij zijn ouders. “Sorry Munko. Sorry dat ik jou ervan verdacht heb niets van mijn uitleg te begrijpen.” Oyuna proest het uit van het lachen. Iedereen valt haar bij. Achteraf hoor ik dat dit verhaal van ger tot ger voortverteld werd, van de ene ruiter aan de andere, dwars door de onmetelijke vlakte tot in de ontoegankelijke bergen. Ik kan me best voorstellen hoe de Mongolen – met hun amandeloogjes tussen donkere rimpels – discreet gelachen hebben. Die ogen, die daarna opnieuw fonkelen als parels in hun gezicht, stralend als de zon. Mongolen lachen met de meest eenvoudige dingen.

Op de Hatgar-vlakte lopen de kamelen vrij rond, net zoals de jaks en de paarden. Plots sta je voor een kudde die als het ware uit het niets opduikt. Honderden, duizenden stuks die door herders, vaak nog kinderen, bijeengehouden worden. Maar de Hatgar is zo uitgestrekt, dat het lijkt alsof er slechts sporadisch een kudde graast. Aan de voet van de bergen, vanuit de tent van Batsuur bekeken, vormen de kuddes slechts donkere, bruine of witte vlekken die afwisselend opduiken en opnieuw verdwijnen in de overigens ongerepte, grenzeloze groene vlakte. In elk van de tenten woont wel een oom van Oyuna, of een neef, of een neef van een neef. De genodigde krijgt altijd een plaats toegewezen aan de noordkant, tegenover de ingang die altijd op het zuiden gericht is. Vrouwen nemen plaats aan de oostkant, mannen aan de westkant. Aan de noordkant staat ook een klein altaar, met foto’s van de ouders en boeddhistische heiligenprentjes, met ernaast ook altijd een of andere offerande. Midden in de tent staat een grote kachel. De gast krijgt suuteitsai in een porseleinen kop. De gastvrouw of gastheer reikt de drank aan met de rechterhand; de gast moet dit met dezelfde hand in ontvangst nemen, terwijl hij of zij de rechterarm met de linkerhand ondersteunt. Oyuna legt me uit dat ook de tabaksdoos – van steen, koraal of hout – die als teken van gastvrijheid aangereikt wordt, ook met de rechterhand aangenomen wordt, maar dan zonder die hand te ondersteunen. Het kleinood moet van hand tot hand gaan op een manier dat de handpalmen elkaar heel even aanraken. Het staat je vrij al of niet tabak uit de doos te gebruiken. Je moet in elk geval de neus dichtbij het deksel brengen, om aan te geven dat je het vriendelijke gebaar apprecieert. Daarna geef je de doos terug aan de eigenaar. Bij sommige Kazakken werden we uitgenodigd op een feest in een tent, barstensvol kleurrijke mensen… en tapijten. Te midden van elk groepje mensen staat een kom met schapenvlees op de grond. Een oude man reikt me een grote kop airag (gegiste paardenmelk) aan. Lichtjes gealcoholiseerd en bijzonder vitaminerijk drankje is dit. Daarna circuleert ook van de ene groep naar de andere een kleine zilveren, ogenschijnlijk zeer waardevolle kop met arki, wodka van gedistilleerde airag. Gelukkig moet je er volgens de traditie slechts heel even aan nippen. Munko heeft nog een paar uur rijden voor de boeg eer hij opnieuw thuis is.

Het is de periode om wol te verkopen. Gambat, zijn chef, heeft de terreinwagen nodig. Heel wat lotgenoten trokken naar China. Sedert de Russen hier de zaken niet meer in handen hebben, moeten de nomaden zelf hun boontjes doppen. Sommigen onder hen verkiezen nog altijd de oude negdel, naar marxistisch model georganiseerde herdersvennootschappen. Hoewel streng geregeld vanuit één centraal bestuur zodat de vrijheid behoorlijk beknot was, boden die vennootschappen toch enige sociale zekerheid en economische stabiliteit. Anderen daarentegen zijn zeer tevreden met het systeem van de vrije markt, waarbij ze, dankzij nieuwe wetten, hun oorspronkelijk aantal stuks vee toegewezen kregen. Ze verkopen hun producten ad libitum en verplaatsen zich naar eigen goeddunken.

In Dornod breken de nomaden eind augustus hun tenten af. In de oostelijke steppe bevindt zich het laatste ongerepte weiland van onze planeet. Het gras is er als een oceaan: boordevol energie, golvend onder de wind. Het is een boeiende aanblik, tot aan de verre horizon. Rustgevend groen zover de blik reikt, afgewisseld met vrolijke gele vlekken. Windstoten uit alle richtingen bedwelmen de blik over deze groene massa. Het is er nooit windstil. De golven rollen over het landschap, ver weg tot aan de einder, waar hemel en aarde elkaar raken, en dan terug tot voor je voeten. Je blik volgt dit perpetuum mobile tot je elke zin voor realiteit verliest en dronken bent van deze perfecte, eindeloze cyclus. Bij zonsondergang beweegt een mysterieuze donkere streep aan de horizon. De nomaden in Dornod verplaatsen zich in lange karavanen met kamelen die de karren trekken. Eén ogenblik later zou mijn koortsachtige poging om hen te ontmoeten op niets zijn uitgedraaid. Kamelen hebben lange poten en de stem van de wind klinkt luider dan die van de mens. Maar de kapitein van dit gigantische schip krijgt mij in het oog en laat het gevaarte zonder horten of stoten tot stilstand komen. De steppe krijgt een andere kleur. Batkhuu stapt van z’n paard en voor het eerst begroeten we elkaar. Hij gaat zitten, steekt een pijp op en praat met me over z’n dieren. Tot laat in de avond. De kamelen, met opvallend grote bulten, gaan rustig liggen. Wanneer ik de andere nomaden begroet, staat de maan al hoog aan de hemel, zijn de wolven al op jacht naar een prooi. Vanop de met gras begroeide heuvel zien we plots duizenden gazellen als mythische figuren door het zwerk wervelen.

Praktisch

Mongolië: 1.556.500 km² (51 maal België), met 2.579.000 inwoners, van wie er 700.000 in de hoofdstad Ulaan Baatar wonen. De gemiddelde bevolkingsdichtheid bedraagt 2 inwoners per km².

Landschap: Een reeks hoogvlakten, met in het noorden en het westen bergketens (Tannu-Ola, Hangaj en Altaj Mongolo) en de Gobi-woestijn in het zuiden. In het oosten bevindt zich de laatste echte steppe op aarde.

Klimaat: Mongolië heeft een extreem landklimaat: heel koud in de winter (met temperaturen tot -50 °C) en heel heet in de zomer. De beste periode om ernaartoe te gaan, is van mei tot oktober. Opgelet: van mei tot augustus kunnen zich van de ene dag op de andere bruuske temperatuurschommelingen voordoen. (De ene dag is een T-shirt voldoende, de andere dag heb je winterkleren nodig). Het is aanbevolen lichte, maar warme kleding mee te nemen. Het regent er zelden, maar winddichte kleding is onontbeerlijk.

Tijdzone: Zeven uur later dan in België (zes uur als het bij ons winter is).

Gezondheid: Geen enkele inenting is verplicht, maar een behandeling tegen tyfus is aan te raden. In de stad enkel flessenwater drinken.

De voeding van de Mongolen bestaat uitsluitend uit melk en vlees.

Vergeet geen geneesmiddelen tegen dysenterie. De melk is niet gepasteuriseerd, maar wordt traditiegetrouw overal gekookt.

In het uiterste noorden, de provincie Hövsgöl, is Brucellose wijdverspreid. Het is er verboden rendiervlees te eten en rendiermelk te drinken (ze zijn allemaal besmet). In bepaalde gebieden woedt heel af en toe builenpest, die je kan oplopen door marmottenvlees te eten. Informeer bij de plaatselijke reisagenten om te weten welke gebieden op dat ogenblik risicovol zijn.

Taal: De officiële taal is het Mongools. Engels is weinig gebruikelijk en ook Russisch wordt niet courant gesproken. Een tolk is onontbeerlijk. Aanvragen bij de reisagenten.

Munt: De plaatselijke munt is de togroog (T of MNT). 1 US$ = 1090 T. op de zwarte markt. Dollars van vóór 1988 worden niet aanvaard. Kredietkaarten worden enkel gebruikt in hotels en bij luchtvaartmaatschappijen.

Godsdienst: Tibetaans boeddhisme, sjamanisme.

Reizen: Men kan vliegen met Aeroflot: Brussel-Moskou-Ulaan Baatar en terug voor 30.550 fr. Vertrek enkel op maandag. Ticket geldig voor zes maanden. Het kan ook met Finnair: Brussel-Helsinki-Peking, Lufthansa: Brussel-Frankfurt-Peking en dan naar Ulaan Baatar met Air China of Miat, de Mongoolse nationale luchtvaartmaatschappij.

Identiteitspapieren: Een visum is verplicht (2000 fr. + 1 pasfoto). Aan te vragen bij de ambassade van Mongolië, Avenue Besme 18, 1190 Vorst, Tel. 02-344 69 74.

Hotels: De bekendste hotels en belangrijkste trefpunten voor westerlingen zijn het Genghis Khan Hotel ( Tel. & fax: +976-1-313 380), het Ulaan Baatar Hotel ( Tel. +976-1-320 620) en het Bayangol Hotel ( Tel. +976-1-312 255). Kleiner, maar eveneens uitstekend zijn het Edelweis Hotel ( Tel. +976-1-312 186) en het Amarbayasgalant Hotel ( Tel. +976-1-312 427, fax: +976-1-312 391).

Georganiseerde reizen: VTB-VAB (St.-Jacobsmarkt 45-47, 2000 Antwerpen, Tel. 03-220 32 32) organiseert deze zomer twee groepsreizen naar Mongolië: 16 dagen, 14 nachten, vanaf 124.900 fr. per persoon.

In Ulaan Baatar zijn er twee officiële reisagentschappen: Juulchin, Genghis Khan Avenue 5B ( Tel. +976-1-328 455, e-mail: jlncorp@pop.magicnet.mn) dat de Nationale Dienst voor Toerisme vertegenwoordigt, en Miat Tours, Janyan Gunii Gudamj 6 ( Tel. +976-1-310 729). Ze zijn allebei efficiënt maar duur. Het agentschap Nomads, geleid door westerlingen, is een goed agentschap dat enkele van de interessantste reizen organiseert in parken en natuurreservaten en bij de nomaden ( Tel. & fax: +976-1-328 146; e-mail: nomads@magicnet.mn).

Winkelen: Voor alle aankopen, traditionele kleding en hoeden inbegrepen, moet je naar de Department Store (Peace Avenue), de grote staatswinkel.

Ook een bezoekje waard is de vrije markt van Zah (opgelet voor zakkenrollers!), een buitenwijk van Ulaan Baatar. Heel interessant is kasjmier. De beste plek is huize Gobi ( Tel. +976-1-342 713, fax: +976-1-343 081). Ga rechtstreeks naar de fabriekswinkel. Daar vind je de grootste keuze en de interessantste prijzen.

Speciale evenementen: Het belangrijkste nationale evenement is het Naadam-festival van 11 tot 13 juli. Dan wordt de Mongoolse revolutie van 1921 gevierd met worstel- en boogschietwedstrijden en de befaamde paardenkoers met kinderen als ruiters. Tsagaan Sar (witte maand) is het begin van het nieuwe maanjaar dat in januari of februari valt. Dan wordt het einde van de lange wintermaanden en het begin van de lente gevierd.

Verplaatsingen: De vliegtuigen van Miat, de nationale luchtvaartmaatschappij, doen bijna alle belangrijke centra van de verschillende streken aan. Ter plaatse reist men te paard of per terreinwagen die bestuurd wordt door een chauffeur in wie je vertrouwen moet hebben. Een wegennet bestaat er nauwelijks, en alleen door de steppe reizen is lastig en gevaarlijk. Wel eerst natrekken of de chauffeur geen wodkadrinker is.

Livia Monami

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content