Balanceren tussen crèche, carrière en schuldgevoelens : het moederschap hand in hand laten gaan met een fijne job is meer dan een uitdagende evenwichtsoefening.

Naakt, steunend op ellebogen en opengesperde knieën, op een berenvel, in het heetst van de arbeid. In die nogal pikante bevallingshouding figureert een levensgroot beeld van tieneridool Britney Spears tegenwoordig als uithangbord van Pro-Life, een Amerikaanse antiabortusvereniging. De versteende Britney zou een oprechte ode zijn aan de “jonge, 24-jarige superster die volop voor het moederschap heeft gekozen”. Al is ze niet de enige jonge wereldster die het goede voorbeeld geeft. Oscarwinnares Reese Witherspoon beviel op haar 23 van dochter Ava Elizabeth, vier jaar later van zoon Deacan. Echtgenoot, acteur Ryan Phillippe, twee jaar ouder dan Witherspoon, vertedert de pers op zijn beurt met voorbeeldige uitspraken als “mijn vrouw en kinderen zijn zoveel belangrijker dan om het even welke rol, zelfs al was die in een van de tien meest spraakmakende films ooit.”

In het rijk der sterfelijken toont zich een andere situatie : vrouwen kiezen er steeds minder of in elk geval later voor het moederschap. Een evolutie waarover Groot-Brittannië al volop de noodklok heeft geluid. Uit een onderzoek van het Institute for Public Policy Reseach bleek het aantal Britse moeders tussen 20 en 24 jaar de voorbije drie decennia gehalveerd, het aantal tussen de 35 en 40 met meer dan een derde gestegen. Parallel daarmee gaan vruchtbaarheidsproblemen en -behandelingen steil de hoogte in, en balanceert Groot-Brittannië op de rand van een duizelingwekkende baby gap. Ook in eigen land wordt duchtig gegokt met de biologische klok. Volgens cijfers van het Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie (SPE) gaat het aantal twintigers dat voor het eerst moeder wordt de voorbije tien jaar gestaag achteruit, omgekeerd evenredig stijgt het aantal dertigers en veertigers. Een vrij riskante evolutie als je weet dat maar liefst 85 procent van de vrouwen boven de veertig met vruchtbaarheidsproblemen kampt.

Childless generations

De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen in ons land voor het eerst bevallen, is van 26,3 in 1993 gestegen tot 27,7 in 2003. Het Nederlandse duidingsprogramma Netwerk vroeg onlangs zeshonderd vrouwen tussen de 27 en 42 jaar naar de reden waarom ze (nog) geen kinderen wilden en driekwart wees op de bijna onmogelijke combinatie met een bevredigende job. Eerst de carrière op kruissnelheid brengen en de financiële context beitelen, daarna kinderen. Als het zo doorgaat, berekende het Institute for Public Policy Research, dan heeft een op de drie koppels over tien jaar problemen om een kind te krijgen. De onderzoekers hebben het onomwonden over de toekomstige heerschappij van the childless generations. Zou Michel Houellebecq er dan toch niet ver naast zitten in De Mogelijkheid van een Eiland, als hij de ‘ontvolking’ een typisch verschijnsel noemt van culturen die een bepaald economisch ontwikkelingspeil bereikt hebben en voorspelt hoe in Florida zogeheten childfree zones opduiken ?

“Het uitstel en soms ook afstel van kinderen krijgen, hangen nauw samen met onomkeerbaar veranderende waardepatronen in onze maatschappij”, meent socioloog aan de Antwerpse universiteit Dimitri Mortelmans. “Behalve de herintrede van vrouwen op de arbeidersmarkt, zijn ook de traditionele, religieus getinte waarden van grote gezinnen grotendeels verdwenen. Zelfontplooiing wordt belangrijker, het individu komt almaar centraler te staan. Aanvankelijk zag je die tendens vooral bij hoogopgeleiden, maar die verspreidt zich over de hele samenleving. En je kunt die waarden niet zomaar terugdraaien.”

“Als overheid kun je zo’n ommekeer ook niet opleggen. Wel moet je ouders zo goed mogelijk ondersteunen bij de combinatie van werk en gezin. Want sommige koppels zouden wel meer dan één of twee kinderen willen bijvoorbeeld, maar zien dat niet te combineren met hun carrière. In Scandinavië zie je dat overheidsinitiatieven wel degelijk gezorgd hebben voor een hoger geboortecijfer. Niet drastisch, maar toch iets. We evolueren willens nillens naar een maatschappij met een lager vruchtbaarheidscijfer, en dus met een demografisch zwakker fundament voor ons sociaal zekerheidsstelsel. Het enige wat we kunnen doen, is die sociale zekerheid herdenken, herformuleren. Vrouwen aansporen om thuis te blijven en weer meer kinderen te krijgen, dat is zowel sociologisch als ideologisch irreëel, dat houdt echt geen steek.”

Hij wordt dezer dagen met andere woorden almaar gewaagder, de spagaat waarin vrouwen zich horen te plooien : werken om de sociale zekerheid te voeden, kinderen krijgen om het bevolkingspeil op te krikken. Of deze lenigheidsoefening zonder veel spierscheuren verloopt, hangt heel sterk af van het aanbod en de kwaliteit van dat gloeiend hete maatschappelijke hangijzer : kinderopvang. Voer voor een moeizame, want loodzwaar beladen discussie. Maar alvast één lichtpunt : België scoort hoog als het op de kwaliteit van kinderopvang aankomt. Hoger dan Nederland bijvoorbeeld, en zeker dan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. En dat is belangrijk om goed de studies te kunnen inschatten over de al dan niet schadelijke invloed op kinderen van crèches en onthaalouders. Het grootste onderzoek tot nu toe gebeurde in de Verenigde Staten door het National Institute of Child Health and Development, waarvoor zo’n duizend kinderen van bij hun geboorte jarenlang van nabij gevolgd werden. De Nederlandse hoogleraar ontwikkelingspsychologie Marianne Riksen-Walraven baseerde zich op dat onderzoek om de boodschap de wereld in te sturen dat baby’s die vaak en lang in een crèche verblijven, gestoord worden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling.

Noodzakelijk kwaad

Ook Michel Vandenbroeck, pedagoog aan de Gentse universiteit en onderzoeker bij het expertisecentrum voor opvoeding en kinderopvang (VBJK), heeft het onderzoek grondig bestudeerd. Hij nuanceert. “Wat Riksen-Walraven zegt, is gebaseerd op één bevinding van een van de onderzoekers. Volgens die bevinding werd ‘een kleine groep kinderen die gebruik maakte van non-maternal care iets meer non-compliant ervaren door kleuterleiders’. Non-compliant in de betekenis van ‘minder gehoorzaam, minder onderdanig’. Het ontdekte verschil was overigens zo klein, merkten zelfs collega-onderzoekers op, dat de oorzaak niet noodzakelijk en meteen toegeschreven kon worden aan kinderopvang.”

“Want dát is uiteraard de achilleshiel van dat soort onderzoeken : hoe kun je alle andere effecten uitsluiten ? De gezinssituatie, sociale klasse, het temperament… Aartsmoeilijk. En het vergt bovendien een enorm budget dat wij hier in eigen land niet kunnen vrijmaken. We kunnen dus niet terugvallen op eigen onderzoek, en dat is jammer, want in landen waar dat wél kan, zoals de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, is er weinig overheidscontrole op kinderopvang en is het met de kwaliteit inderdaad soms bedroevend gesteld. Maar zeker in België kennen we intussen een lange traditie van een door de overheid gesubsidieerde kinderopvang. Gevolg : de kwaliteit is hoog en streng gecontroleerd. Al kan er, uiteraard, nog heel wat verbeterd worden.”

Ook Vandenbroeck wijst daarbij vol bewondering naar het grote Zweedse voorbeeld. “Nergens vind je zoveel en goed georganiseerde kinderopvang onder de drie jaar als in Zweden : opvang is er een recht. Niemand die er kinderopvang ter discussie stelt. Dat stigma van ‘noodzakelijk kwaad’ is er al lang achterhaald. Dat moeders er een jaar ouderschapsverlof krijgen en dat eerste jaar dan ook liever massaal thuis blijven, is overigens een fabeltje. De mogelijkheid ís er, maar dat verlof moet worden verdeeld tussen moeder én vader. Wat dan weer een mooie stimulans is voor de vaders. Want die worden bij ons al eens uit het oog verloren in het debat. Kinderopvang is in Zweden grondig en bovendien heel flexibel uitgewerkt. Daar wordt bewezen dat het geen opvoedkundige verarming hoeft te zijn, maar integendeel een verrijking. Het land is echt een voorbeeld voor Europa : zeer hoge werkgelegenheid, uitstekende sociale welzijnsvoorzieningen en alles samen een van de meest economisch rendabele landen van Europa.”

Nog een stevige weg te gaan dus, maar ons land doet zijn best. Zeker de laatste weken lijkt er schot in de zaak te komen. De Vlaamse regering plant tegen 2007 750 nieuwe voltijdse jobs in de kinderopvang en financiële steun aan kinderdagverblijven om hun openingstijden te versoepelen en uit te breiden. Intussen gaan ook stemmen op om de fiscale aftrek van kinderopvang te verdubbelen. Maatregelen die broodnodig zijn, alleen al omdat de zogeheten ‘informele’ kinderopvang door grootouders aan het slinken is. Nu staat nog een derde van de opvang op naam van de oma’s, maar dat is intussen al twintig procent minder dan tien jaar geleden en het aandeel blijft dalen. Steeds minder blijven we immers in een dichte straal rond het ouderlijke nest wonen en, – belangrijker – de agenda van grootouders vertoont almaar minder witruimte, zelfs van de gepensioneerde. Tegelijkertijd daalt het aantal huismoeders. Volgens cijfers van Kind & Gezin vrij drastisch zelfs : van 36,7 procent in 2002 tot 34,2 procent in 2004. Conclusie : een grondige investering in meer en flexibelere kinderopvang door crèches en onthaalouders is dringend en nodig.

Dat een psychotherapeut als Bob Vansant onder meer in het VTM-programma Recht van Antwoord stelt dat het verblijf in crèches tot ontwikkelingsstoornissen, zelfs tot autisme, kan leiden, doet kinderpsychiater aan het UZ Leuven Jean Steyaert zuchtend de schouders ophalen. “Er is geen enkel gefundeerd onderzoek waarop je zulke uitspraken kunt baseren. Veel hangt natuurlijk af van de kwaliteit van de opvang, maar linken leggen met autisme, dat lijkt me toch wel heel ver gaan. Bij ontwikkelingsstoornissen zoals ADHD of autisme spelen biologische, genetische factoren een grote rol. Voorlopig hebben we geen enkele aanwijzing dat bij autisme ook sociale factoren meespelen. Autisme duikt overigens op in alle sociale bevolkingsklassen en opvoedingstypes.”

“Voor de cognitieve en emotionele ontwikkeling van een baby, is het vooral belangrijk dat die een beperkt aantal vaste opvoeders heeft. Maar dat is basiskennis in onze kinderopvang. Niet elk uur een andere verzorger dus, maar voldoende individuele aandacht voor de baby door één of een paar verzorgers. Voor peuters is dat al weer wat minder belangrijk. Bovendien is uit empirisch onderzoek gebleken dat er geen enkel argument is om aan te nemen dat de primaire verzorger de moeder moet zijn. Een vader kan die taak ook op zich nemen. Psychotherapeuten die de werkende moeder met de vinger wijzen, kunnen dat dus net zo goed met de werkende vader. Maar daar spelen dan weer sociologische hindernissen.”

Anderzijds tempert Steyaert ook de zogeheten positieve effecten van kinderopvang. “Er wordt al eens beweerd dat kinderen in crèches belangrijke sociale vaardigheden leren, maar ook dat is overdreven. Die vaardigheden ontwikkelen ze later pas, vanaf twee, drie jaar en op de kleuterschool. Het kan wel dat een kind in de crèche beter heeft leren omgaan met sociale frustraties, en het dus minder hard op een krijsen zet wanneer zijn speeltje wordt afgepakt. Maar dat is nog geen sociale vaardigheid. Nog eens : in een goede crèche, bij een goede onthaalmoeder verloopt alles normaal. Sociaal, motorisch, emotioneel : niet beter, maar ook niet slechter. Laten we zo goed mogelijk investeren in die kinderopvang. Zodat de kwaliteit zo hoog en zo algemeen verspreid mogelijk wordt.”

Eerder dan vrouwen dus, in naam van het kind, weer bestraffend en vingerwijzend naar de haard te roepen. “Elke moeder moet voor zichzelf en volgens de gezinssituatie uitmaken bij welke regeling zij zich het best in haar vel voelt. Tegen haar zin ambities en talenten begraven, dat levert hoogstens frustratie op en een overfixering op het kind. En dát komt het kind allesbehalve ten goede”, benadrukt psychiater aan het UZ Leuven Boudewijn Van Houdenhove. “De gemoedstoestand van de moeder heeft een enorme impact op het kind. Dat blijkt ook uit een onderzoek van de Britse wetenschapster Julie Turner-Cobb. Bij kinderen van wie de moeders ontevreden waren met hun job en op de rand van een burn-out balanceerden, werd ’s morgens een veel hoger niveau gemeten van het stresshormoon cortisol dan bij kinderen van wie de moeders hun job als kwaliteitsvol omschreven. Laat moeders zich dus geen schuldgevoelens aanpraten en voor een leven kiezen waar ze zich in ademnood voelen. Niets nefaster voor de ontwikkeling van het kind. Geen betere moeder dan een gelukkige moeder.”

Anne Cornut (23), mama van Kato (7 maanden), medisch afgevaardigde

“Ik ben heel bewust jong moeder geworden. Mijn man denkt er gelukkig net zo over. Wij willen samen jong zijn met de kinderen. En wanneer zij op eigen benen staan, zijn ook wij nog jong genoeg om volop te reizen en van het leven te genieten. En nee, wij vonden het niet nodig om eerst te wachten tot we financieel alles in kannen en kruiken hadden. Kato groeit gewoon mee met ons. Samen plukken we de dag. Zonder al te veel zorgen over morgen. Huismoeder zal ik nooit worden. Ik weet dat ik een betere moeder ben als ik mezelf ook kan ontplooien. Ik vind het ideaal om nu de zwaarste fase van het moederschap op me te nemen. Tegen mijn dertigste sta ik dan zowel professioneel als privé sterker en heb ik meer ademruimte om promotie te maken en op te klimmen. Voorlopig ben ik trouwens de enige kostwinner thuis : mijn man is nog student. Zijn laatste jaar nu. Hij doet heel veel in het huishouden. Zonder hem stond ik nergens.”

Eén dag : “Ik sta vrij vroeg op, neem Kato uit bed, maak haar flesje klaar en leg haar in de armen van haar vader. Hij brengt ze in de loop van de voormiddag naar de crèche en gaat naar de les of studeert. Ik haal Kato op om 16 uur, speel met haar, we eten samen, ik stop haar in bed, en daarna werk ik nog wat thuis.”

+

Benedikte Paulissen (36), mama van Jul en Lowie (3), manager sales contact center Telenet

“Bij Telenet ben ik verantwoordelijk voor een team van zestig televerkopers : ik moet ze coachen, motiveren en aansturen. Een even boeiende als intensieve job. Ik doe het nu vier jaar, sinds drie jaar in combinatie met het moederschap. En ja, dat heeft een grote impact. Ik heb het gevoel dat ik continu aan het plannen, aan het organiseren ben. Op het werk, en tussendoor non-stop voor thuis. Permanent loop ik vooruit te denken. En nee, ik heb er nooit aan gedacht om thuis te blijven voor de kinderen. Ik heb mijn job echt nodig. Let wel, mijn gezin komt uiteraard op de eerste plaats, maar ik zie niet in waarom ik moet kiezen. Met alle oprechte respect voor huismoeders, maar ikzelf zou heel ongelukkig zijn. En Jul en Lowie voelen het meteen aan als ik me wat minder goed voel in mijn vel.”

Eén dag : “We staan alle vier op om halfzeven. Vrij vroeg, maar we vinden het belangrijk om samen uitgebreid te ontbijten. Om halfnegen breng ik ze naar school. Een babysit haalt ze ’s avonds op aan school, ze kookt hier bij ons thuis en geeft ze eten. Wij komen eraan tussen zes en zeven, zetten onze gsm af en proberen zo intens mogelijk met hen samen te zijn. Tot ongeveer acht uur, dan gaan ze slapen.”

+

Jolijn De Geest (33), mama van Emma en Jana (6), projectcoördinator Vlaams Centrum voor kwaliteitszorg

“Ik heb loopbaanonderbreking genomen tot ze zeven maanden waren en daarna ben ik eerst halftijds beginnen te werken. Ik heb toen ook mijn vaste job in Brussel opgezegd en iets gezocht dichter bij huis. Intussen klop ik weer vrij lange dagen. Alleen de woensdagnamiddag ben ik thuis : vinden zij ook leuk. Elke moeder moet haar eigen evenwicht vinden. Niet iedereen kan het zich trouwens financieel veroorloven om zomaar thuis te blijven bij de kinderen. Ik probeer vooral goed te luisteren naar Emma en Jana. Wanneer ik ’s avonds thuiskom, ga ik eerst zitten en laat ik ze honderduit vertellen. Ze moeten altijd zoveel kwijt na een schooldag. Dan doen we samen de afwas, of gaan met zijn allen bad… Maakt niet uit wat. Gewoon samen zijn.”

Eén dag : “Ik haal de meisjes ’s morgens uit bed, help ze aankleden en vertrek. Mijn vriend ontbijt met hen en brengt ze naar school. ’s Avonds blijven ze één uur in de naschoolse opvang. Mijn vriend haalt ze op, ze gaan eventueel samen nog naar de supermarkt en dan kookt hij. Ik kom rond zeven uur thuis en dan eten we samen. Zeker, zonder mijn vriend zou het niet lukken.”

Door Guinevere Claeys / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content