Niet alleen voetballers worden deze dagen verschoven als pionnen op een schaakbord, ook in de modewereld regent het transfers. Al groeit het besef dat ze zich daarmee soms schaakmat zetten.

Pascale Baelden / Foto’s Etienne Tordoir en Van Parys

Vorig seizoen nog kondigde LVMH met veel toeters en bellen aan dat José Enrique Ona Selfa de Amerikaanse ontwerper Narciso Rodriguez zou opvolgen bij Loewe, het Spaanse luxelabel waarvan de geschiedenis teruggaat tot 1846. De combinatie van zijn Belgische modeopleiding en Spaanse roots maakte van hem de perfecte kandidaat om het label te verjongen. In al zijn bescheidenheid zou Ona Selfa tijdens de onderhandelingen geopperd hebben dat hij zich met zijn 27 jaar te jong voelde voor dergelijke functie. Een bezwaar dat in dovemansoren viel, maar zes maanden later toch deels bewaarheid werd. Na zijn eigen defilé mocht Ona Selfa een staande ovatie in ontvangst nemen, terwijl het applaus voor zijn debuutcollecties bij Loewe maar lauwtjes was. Talent (en dat heeft Ona Selfa in overvloed) is één zaak, het gebruiken in de voorgevormde mal van een huis met traditie een ander.

John Galliano deed het bij Christian Dior, Nicolas Ghesquière bij Balenciaga, Marc Jacobs bij Louis Vuitton. In het kielzog van hun succes meende de modewereld de wonderformule te hebben uitgevonden. Men neme een oude naam en zette er een jonge, funky designer aan het roer en binnen de kortste keren stromen de miljarden binnen. De realiteit bewijst het tegendeel. Mounir Moufarrige kan erover meespreken. Verblind door het succes van LVMH stond hij mee aan de wieg van France Luxury Group, een nieuw luxeconglomeraat dat munt wou slaan uit de renaissance van de klassieke, Franse couturehuizen Sherrer en Jacques Fath. Maar voor een renaissance is er nieuw bloed nodig en dus ging Moufarrige op zoek naar jonge, vrouwelijke ontwerpsters, want zo vertelde hij aan de Amerikaanse pers: “Zij hebben een grotere voeling met de kleding. Zij ontwerpen voor lichaamsvormen waarmee ze dag en nacht leven. Ze dragen het merk zelf en dat is een voordeel.” Moufarrige spreekt uit ervaring. Als voormalig directeur van het luxelabel Chloé gaf hij IT girlsStella McCartney en Phoebe Philo een kans, met het gekende succes als resultaat. In een poging die kachttoer te herhalen bij Jacques Fath en Jean-Louis Sherrer zette hij respectievelijk de Britse Lizzy Disney (30) en de uit New Delhi afkomstige Ritu Beri (30) aan het roer. Beiden stelden dit seizoen hun debuutcollectie voor, maar geen enkele kon echt overtuigen. Helaas, maar het is zo goed als zeker dat Moufarriges geëmancipeerde visie niet onmiddellijk zal renderen. Hetzelfde geldt voor Jean-Jacques Wegnez, president van het modehuis Guy Laroche (°1957), die in de Française Laetitia Hecht (33) de sleutel tot de toekomst zag. Haar eerste prêt-à-portercollectie getuigde allesbehalve van visionaire krachten.

Zoals Suzy Menkes, de doyenne van de modewereld, terecht opmerkte: “Het lijkt ontmoedigend dat vrouwelijke designers hun mannelijke collega’s naäpen door hun defilés pikant te maken met cliché-elementen van vrouwelijke erotiek.” Daarmee doelend op het zweepje van Ritu Beri en de korsetten van Laetitia Hecht.

Toch is het al dan niet slagen van jonge ontwerpers allesbehalve aan sekse gerelateerd. Zo blijft Laurent Merciers poging om na het ontslag van Gilles Dufour, twee jaar geleden, een hype te genereren rond de prêt-à-portercollecties van Balmain tot nader order uit. En de relatief onbekende Julio Espada moet na amper drie seizoenen bij Pucci de weg vrijmaken voor Christian Lacroix, een oude rot in het vak en één van Parijs’ bekendste couturiers. Insiders beschouwen deze laatste verschuiving als een teken aan de wand. Niet alleen bewijst dit dat LVMH-baas Arnault het idee van één ontwerper voor twee labels – zoals Karl Lagerfeld voor Fendi en Chanel – genegen is, maar vooral dat hij in een periode van een grillige beursgang en een daarmee gepaard gaand slinkend consumentenvertrouwen kiest voor de zekerheid van gevestigde waarden.

Na de euforie van de jaren negentig lijkt de modewereld een nieuwe weg in te slaan. Gedaan met het dotcom-tijdperk waarin ééndagsvliegen het mooie weer maakten en één idee voldoende leek om een hele business op te bouwen. Insiders voorspellen een neerwaartse trend in het rekruteren van jong modetalent en argumenteren dat de haast routine geworden gewoonte om sterren te maken van onervaren designers nu resulteert in ontslagen en snelle transfers. Ze hebben er zelfs een naam voor: het revolving doors-fenomeen, wat zoveel betekent als draaideuren die nooit stilstaan wegens het grote verloop bij modehuizen. Anderzijds spreken zij de hoop uit dat de mode-industrie een nieuwe era van professionalisme betreedt waarin hype en roem vervangen zullen worden door bescheidenheid en techniek en waar de creativiteit van ontwerpers geleid wordt door de behoeften van de consument.

Nooit verlegen om een mening treedt Karl Lagerfeld die stelling alvast bij. Zo verklaarde hij in een Amerikaans vakblad: “De industrie is schuldig aan het pushen van ontwerpers, meer omdat ze jong zijn dan wel omdat ze goed zijn… Deze fixatie heeft ego’s gestreeld en de kiem gelegd voor pretentie. Iedereen verwacht een sterbehandeling. De jeugd van vandaag denkt dat jong zijn een soort van privilege is, maar je kunt je toekomst toch niet baseren op iets dat je op zekere dag toch zult verliezen.” Zijn advies: ervaring opdoen achter de schermen. Net zoals hijzelf deed bij Balmain, Jean Patou en Krizia vooraleer hij een contract tekende bij Chloé en Fendi. “Denk niet te snel dat je Michelangelo bent. Als je goed bent in wat je doet, zul je op een dag wel worden opgemerkt… Mode is wat mensen dragen. Het is niet iets dat je op de catwalk stuurt om te laten zien hoe creatief je wel bent.”

Lagerfelds kritiek is ongetwijfeld enigszins terecht, maar het zou onrechtvaardig zijn om alle schuld af te schuiven op de nieuwe generatie ontwerpers. Uiteindelijk waren het de industriëlen die zwaaiden met grote cheques, de rode loper uitrolden en hen het hoofd op hol brachten. Het vraagt meer dan een nieuwe poetsvrouw om het stof te halen van een oud couturehuis. Doorzettingsvermogen, volharding en tijd zijn sleutelelementen die te vaak ontbreken in het woordenboek van managers en aandeelhouders. Zo niet bij Jean-Jacques Wegnez, president van Rech International, de holding die vorig jaar Guy Laroche kocht van de Franse pennenfabrikant Bic. Bij de benoeming van Laetitia Hecht als creative director verklaarde hij: “Het hoofdprobleem van Laroche is het gebrek aan continuïteit van de laatste jaren. We moeten een identiteit opbouwen. Laetitia’s contract loopt vijf jaar en het zal vijf jaar duren. Ongeacht de obstakels en hindernissen.” Het is inderdaad een duiventil geweest. Van ’96 tot ’98 regeerde Alber Elbaz, daarna volgde Ronald van der Kemp, die het amper één seizoen volhield, gevolgd door Sophie Sitbon, die op haar beurt vervangen werd door Mei Xaio Zhou, voormalig designer bij Mugler. Hecht erbij gerekend betekent dat vijf ontwerpers in zes jaar tijd. Een gelijkaardig fenomeen speelde zich af bij Nina Ricci, Givenchy en Lanvin. Voor dat laatste gerenommeerde couturehuis stelde nu ex-Guy Laroche-ontwerper Alber Elbaz (volgt u nog?) zijn eerste collectie voor: fragiele chiffonjurken, broekpakken en getailleerde mantels. Klassiekers met een modern sausje. Backstage verklaarde hij: “Ik wil de vrouwen uit mijn omgeving kleden en ervoor zorgen dat ze er goed uit zien. En ik ken mijn beperkingen.” Vrij vertaald betekent dat: draagbare kleding, maar weinig vernieuwend. Zijn voorgangster bij Lanvin, Christina Ortiz deed niet meer of niet minder. Net als Nathalie Gervais die bij Nina Ricci de laan werd uitgestuurd. Hen kan alvast geen superego of creatieve bewijsdrang verweten worden.

Wat willen luxeconglomeraten dan wel? Verkopen! Ook in tijden van economische recessie waarin de consument op zoek gaat naar tijdloze klassiekers, eerder dan de laatste ‘blouse-van-het-moment’ of een schreeuwerige logohandtas die één seizoen later al passé is. De extreme trends van de afgelopen seizoenen zijn niet zozeer ingegeven door jeugdige overmoed, wel door een behoefte aan decadentie, zo typisch voor een fin-de-siècleperiode. Nu de wereld weer tot bezinning komt, zijn het in de eerste plaats de jonge talenten die terugkeren naar soberheid en eenvoud. Getuige daarvan de debuutcollectie van Haider Ackermann, een oud-student van de Antwerpse modeacademie die in alle bescheidenheid een tijdlang de collecties tekende voor het Belgische grotematenmerk Mayerline en dit seizoen met de hulp van stadsgenoten Raf Simons en Bernard Willhelm de grote stap naar Parijs durfde zetten. Zijn uitgepuurde silhouetten haalden onmiddellijk de wereldpers en al snel kreeg hij een contract bij het Italiaanse lederlabel Ruffo Research. Daarmee treedt hij in de voetsporen van illustere voorgangers als Veronique Branquinho, Raf Simons en AF Vandevorst.

In deze nieuwe tijdsgeest van versobering en eenvoud lijkt Belgische bescheidenheid het meer dan goed te doen. Getuige daarvan ook de recente benoeming van de Brusselse Jean-Paul Knott als creative director bij Féraud en de hardnekkige geruchten omtrent Karl Lagerfelds opvolging door Olivier Theyskens. Bovendien stond Haider Ackermann niet alleen in Parijs. Ook andere Belgen als Bruno Pieters en Tim Van Steenbergen maakten hun debuut. Wordt volgende week vervolgd in Mode dit is Belgisch!

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content