De Belgische mode staat internationaal hoog aangeschreven, en dus ook de modescholen, want daar wordt driekwart van dat talent gekweekt. De modeafdeling van de ‘Hogeschool Antwerpen’

(in de volksmond de ‘Antwerpse academie’) en die van het Brusselse ‘La Cambre’ zijn de meest bekende. Een blik in de interne keuken.

:: Hogeschool Antwerpen/ Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen, afdeling mode : Nationalestraat 28/3, 2000 Antwerpen,03 206 08 80, www.show2003antwerp.org

:: La Cambre-mode(s) : Louizalaan 427, Brussel, 02 688 96 19 (secretariaat), www.lacambre.be

Hogeschool Antwerpen

De Antwerpse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten werd al in 1663 door de schilder David Teniers opgericht, maar het zou nog vier eeuwen duren voordat er in zijn school aan mode werd gedaan. In 1964 werd het pakket van onder andere tekenen en beeldhouwen uitgebreid met modedesign, een afdeling geleid door de ondertussen tot de engelen teruggeroepen Mary Prijot. Ze mikte hoog : alleen het beste was goed genoeg voor haar, en haar leerlingen behoorden minstens het niveau van de buitenlandse topontwerpers te halen. Haar aanpak was niet tevergeefs, want latere zwaargewichten als Dirk Bikkembergs, Martin Margiela, Walter Van Beirendonck en de rest van de Antwerpse Zes studeerden in de vroege eighties af met een door haar gehonoreerd diploma. Toen Prijot met pensioen ging, werd Linda Loppa (ook ex-student van Prijot, afgestudeerd in 1971) aangenomen als lerares. “Dat was in 1982”, vertelt Loppa. “Ik had al een tijd mijn eigen winkel, maar wat er op de academie gebeurde, volgde ik op de voet. Ik kende ook een heleboel studenten, die kwamen vaak over de vloer. Ik begon les te geven in het eerste, en daarna het tweede jaar. Nu begeleid ik het vierde jaar. Aan het basisprogramma dat Mary Prijot had vastgelegd, heb ik nooit getornd. Dat was en is simpel maar uiterst doeltreffend. In het eerste jaar : experimenteren met materialen. In het tweede jaar : een minicollectie met een historisch thema. In het derde jaar : een wat grotere collectie rond een folkloristisch gegeven. In het laatste jaar : een ‘echte’ collectie zonder opgelegde opdracht, de vrije keuze van de student, zeg maar. Die formule werkt nog steeds. Wel heb ik indertijd een aantal zaken aan het lesprogramma toegevoegd. Het maken van tendensboeken en presentatiemappen bijvoorbeeld. Ik inviteerde ook gastdocenten die over een specifieke tak in de mode-industrie konden spreken. Creativiteit is voor mij altijd het hoogste goed gebleven, maar die link met het professionele leven moest er volgens mij ook zijn.”

Dat de door het Instituut voorTextiel en Confectie van België ondersteunde Antwerpse Zes brokken maakten in het binnen- en buitenland, zorgde ervoor dat hun voormalige school ook in de schijnwerpers stond, maar Loppa stond evenzeer op de barricades om de modeafdeling van Antwerpen overal waar mogelijk te promoten. “Van in het begin was dat mijn doel : het profiel van de school internationaal uitdragen. Via mijn winkel – ik ging vaak in het buitenland aankopen – had ik al een groot aantal contacten opgebouwd. Zo is het mij bijvoorbeeld gelukt Jean-Paul Gaultier te overtuigen om bij ons in de jury te zetelen, in 1993. Ik haalde er de pers bij, gaf interviews. We trokken naar de Handelsbeurs, voor de eindejaarsdefilés, want tot halverwege de jaren tachtig vonden die nog plaats in de refter van de academie, of in een groot klaslokaal. Ik wou dat het bougeerde, dat de modeafdeling de aandacht kreeg die ze verdiende. Waarom ik er zo hard tegenaan ging, dat weet ik eigenlijk niet. Het zal met fierheid te maken hebben, misschien met chauvinisme.”

De modeschool van Antwerpen is het ex-nest van haast elke Belgische ontwerper die nu wereldwijd gefêteerd wordt (kijk er de cv’s elders in dit blad maar op na) maar ondanks de uiterst fraaie palmaressen moesten Loppa en haar lesgevende collega’s in 1996 aan de alarmbel trekken. Het gebouw waarin de modeafdeling was gehuisvest, was onderkomen en de algemene financiële middelen leken niet toereikend om het departement in leven te houden. Even dreigde de beroemde school ten onder te gaan. “Toen heeft de Hogeschool Antwerpen de academie in hun structuur onderverdeeld, waardoor we opnieuw verder konden”, vertelt ze, nog steeds zichtbaar opgelucht. Na nog een verhuizing neemt de school nu de bovenste verdieping van de ModeNatie in.

Behalve de adreswisselingen is er nog een ander nieuw fenomeen, want sinds een aantal jaren wordt de school overspoeld met aanvragen uit Duitsland, Spanje, Italië, Japan, China, Groot-Brittannië, Rusland, Israël, Joegoslavië en Turkije. Momenteel heeft bijna drie vierde van de modestudenten in Antwerpen een buitenlands paspoort. “Het is een evolutie die overal in de maatschappij aan de gang is”, vindt Loppa. “De grenzen zijn opengegaan, niet alleen in de mode. We hebben studenten, ik zeg maar iets, met een Poolse moeder en een Amerikaanse vader, of leerlingen met een bonafide Belgische familienaam, terwijl ze in Peru geboren zijn. Er is een mix van culturen en achtergronden, en ons leerlingenbestand reflecteert dat. Het is niet zo dat we nadrukkelijk op buitenlandse studenten jagen, het omgekeerde is het geval. Wel constateren we dat die leerlingen vaak een voorsprong op de binnenlandse kandidaten hebben, toch op technisch of tekenkundig vlak. Ze hebben dan ook meer vooropleiding gekregen in hun land van herkomst. Maar ik zou niet willen dat de Belgische kandidaten denken dat de drempel voor hen te hoog is geworden. Daarom blijf ik ‘onze’ jeugd oproepen om deel te nemen aan het ingangsexamen. Van wie we vermoeden dat hij of zij talent heeft, wordt aangenomen, welke de afkomst ook moge zijn. Bij het lesgeven denken mijn collega’s en ik allang niet meer in termen van ‘binnenlands’ of ‘buitenlands’. Dat is niet aan de orde. Ik merk wel dat recente ex-studenten niet blijven hangen in Antwerpen. Ze keren dan terug naar hun geboorteland, of naar Italië of Frankrijk, waar de grote mode-industrie gevestigd is. Eenmaal ze weg zijn, is het contact enigszins verbroken. Persoonlijk vind ik dat wel jammer. Maar ze komen allemaal goed terecht, en dat is het belangrijkste !”

La Cambre

De Brusselse kunstenschool La Cambre, in 1927 opgericht door de architect Henry Van de Velde, heeft al sinds de oprichting een divisie voor kleding en aanverwante disciplines. De afdeling was decennialang de naam modeacademie niet waard, wegens te onduidelijk en niet of nauwelijks van een beleid voorzien. Pas in 1986 werd de afdeling voorgoed nieuw leven ingeblazen door Francine Pairon, die zich voornam van het departement mode een klinkende naam te maken. Het is haar gelukt, want ongeveer anderhalf decennium later weet iedereen binnen de modesector waar La Cambre voor staat. Dat is op zich een bewonderenswaardig resultaat, want andere modeafdelingen, ook die van Antwerpen, zijn trager van start gegaan. Pairon vertrok in 1999 naar Parijs om er het Institut Français de la Mode te overzien ; sindsdien is haar opvolger Tony Delcampe verantwoordelijk voor de afdeling, die nu een adres op de Brusselse Louizalaan heeft.

“Men kan niet meer om La Cambre heen,” stelt hij vast, “en dat heeft de school helemaal aan Francine Pairon te danken. Ze had een modeschool met internationale uitstraling voor ogen, geen lokaal gedoe. ‘Ik wil dat de hele modewereld La Cambre op de agenda zet’, zei ze altijd. Ze wou geen Brusselse versie van de Antwerpse academie maken, hoewel die indruk lang heeft bestaan. Vanzelfsprekend was ze aangemoedigd door het succes van Antwerpen, hoe kon het ook anders. Maar ze moest wel van nul beginnen. Er was hier geen enkele traditie qua opleiding.”

“De eerste jaren had La Cambre kleine klassen, maar dat weerhield haar niet om haast meteen grote eindejaarsshows op te zetten. Studenten werden aangemoedigd om zich in te schrijven voor internationale wedstrijden. Ze besefte heel goed dat haar afdeling zich op de buitenwereld moest richten, in plaats van binnenskamers te fröbelen. Alles had wel een prijs, letterlijk dan, want de modeafdeling van La Cambre heeft nooit met een rijk gevulde portemonnee kunnen werken. Daarom heeft ze bijvoorbeeld het idee van het ‘peterschap’ ingevoerd. Dat houdt in dat elke student zelf op zoek gaat naar vijfhonderd euro, bij bedrijven of bij gevestigde modehuizen. In ruil voor dat bedrag werken ze voor een overeenkomstige tijd bij hun ‘peter’, of spreken ze een andere regeling af. Elke vijfhonderd euro dient dan om het defilé te bekostigen. Dat is nog steeds het systeem hier. Het voordeel is wel dat de studenten op die manier het reilen en zeilen van de professionele wereld leren kennen. Een van de belangrijkste peilers van La Cambre is : realiteitszin. Zowel Francine als ik haten het idee van een modeschool als kweekvijver voor ego’s. Je ziet het al te vaak : studenten wanen zich een ster op school, maar weten van geen hout pijlen te maken eenmaal ze in het echte leven staan. Daarom legt La Cambre heel veel nadruk op stagewerk. We verplichten al onze studenten stages te doen, ook de leerlingen uit het eerste jaar. Stageplaatsen moeten ze ook zelf zoeken. De leraren helpen wel met telefoonnummers en andere kleine praktische zaken, maar het is de bedoeling dat studenten actief aan hun eigen weg timmeren. Sommigen kloppen aan bij Belgische merken, anderen trekken naar Milaan of Londen. Ze hoeven niet per definitie ‘creatieve’ stages te doen. Ze kunnen evengoed ervaring opdoen bij een hoedenmaakster of bij een persbureau. De studenten ervaren die verplichte stages helemaal niet als zwaar of saai, integendeel. Ze beseffen dat mode niet begint of eindigt bij de schoolpoort. Die realiteitszin heeft een positieve invloed, dat merk ik steeds meer. De studenten werken professioneler en ze begrijpen ook veel beter hoe de modewereld structureel in elkaar zit.”

Toen ex-studenten van La Cambre als Olivier Theyskens en Xavier Delcour ongeveer vijf jaar geleden internationaal doorbraken, betekende dit wapenfeit ook een definitieve imagoverandering voor de school. Ook latere lichtingen, met bijvoorbeeld Laetitia Crahay (nu verantwoordelijk voor de juwelen van Chanel) en José Enrique Oña Selfa (bonafide ontwerper met een bijbaan bij Loewe) verhoogden het publieke profiel. “Zeer zeker”, meent ook Delcampe. “Indirect stralen hun verwezenlijkingen af op de afdeling. La Cambre wordt serieus genomen, in binnen- en buitenland. Bij het laatste ingangsexamen hadden we kandidaten uit verschillende landen. Twee derden van het studentenbestand is Belgisch, de rest is Frans, Duits, Luxemburgs, soms ook Japans en Chinees. De voertaal op La Cambre is het Frans, aangezien we afhangen van de Waalse Gemeenschap, maar dat betekent niet dat we geen studenten hebben met het Nederlands als moedertaal.”

Sinds twee jaar pakt La Cambre de eindejaarsdefilés anders aan. Het zijn niet langer traditionele shows waarbij elke studentencollectie de catwalk op- en afloopt. Nu wordt het werk op een volstrekt hedendaagse manier getoond, via video of performance bijvoorbeeld, of afgestemd op de locatie. Vorig jaar werden alle verdiepingen van het Brusselse Artesia Center ingepalmd en dit jaar ging het evenement tegelijk door in twee, op een boogscheut van elkaar verwijderde gebouwen, respectievelijk de Espace Cambre Architecture en het Beau Local d’Art Contemporain (Blac). “Die ellenlange defilés werkten niet meer”, aldus Delcampe, die de nieuwe stijl doorvoerde. “Mensen zaten drie uur aan hun stoel gekluisterd. Ook de studenten vonden het niet leuk meer. Begrijpelijk, een heel jaar werk werd er tijdens twee minuten defileertijd doorgejaagd. Nu heeft elke graad een eigen project, waarbij alle studenten kunnen meedenken over hoe het uiteindelijk tijdens de show gaat gepresenteerd worden. Vorig jaar hebben de tweedejaars hun werk via zelfgemaakte films getoond bijvoorbeeld. Dit jaar kregen de derdejaars de opdracht rond beweging te werken, wat resulteerde in een soort optreden met dans. De laatstejaars brengen wel nog een traditioneel defilé, maar moeten dan weer hun eigen castings organiseren. Op die manier trekt La Cambre het perspectief open, vind ik. De studenten hebben nu de kans hun werk op een andere manier te visualiseren, en ook de toeschouwer wordt verrast. We krijgen heel veel positieve reacties op de nieuwe aanpak. Ook van de buitenlandse juryleden die de studenten komen beoordelen. En de leerlingen zelf voelen aan dat ze zich nog meer kunnen ontplooien. Dat is een essentieel punt, want La Cambre wil geen machines opleiden, wel mensen.”

De andere Belgische modescholen

n Hogeschool Gent / Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Gent, atelier mode : 09 223 81 02 (dagonderwijs), www.hogent.be

n Atelier Lannaux Brussel : 02 648 18 75 (dagonderwijs en avondonderwijs), www.atelierlannaux.com

n Haute Ecole Francisco Ferrer (Bisschoffsheim), Brussel : 02 279 58 50, http://www.brunette.brucity.be/ferrer/index.html n

Peter De Potter I Foto’s Charlie De Keersmaecker

Bijna drie vierde van de Antwerpse modestudenten heeft een buitenlands paspoort. Linda Loppa : “De mix van culturen en achtergronden reflecteert zich in ons leerlingenbestand.”

Tony Delcampe : “La Cambre is geen kweekvijver voor ego’s. Studenten weten vaak van geen hout pijlen te maken als ze in het echte leven staan. Daarom leggen we veel nadruk op stagewerk.”

Toen ex-studenten van La Cambre als Olivier Theyskens en Xavier Delcour ongeveer vijf jaar geleden internationaal doorbraken, betekende dit wapenfeit ook een definitieve

imagoverandering voor de school.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content