Mode heeft altijd inspiratie gezocht in kunst, maar neemt nu zelf galeries en musea onder controle. Kruisbestuiving of slimme marketing? Kunst of wegwerpproduct? Eén zaak is zeker: nog nooit was haar culturele dominantie zo allesomvattend.

Begin dit jaar pronkte Giorgio Armani op de affiches van het Guggenheim Museum in New York. Gucci sponsorde Richard Serra’s deelneming aan de Biënnale van Venetië en in eigen land lokten de tentoonstellingen van Mode 2001 Landed-Geland meer dan 196.000 bezoekers.

Sinds vorige maand loopt in het Londense Victoria and Albert Museum de tentoonstelling Radical Fashion. Een nogal dubbelzinnige naamgeving die ook voor onduidelijkheid zorgt bij de samenstelster zelf (‘radicaal’ omschrijft ze als ambigue, wat voor iedereen iets anders betekent). Ze wist alvast grote namen te strikken: Rei Kawakubo van Comme des Garçons, Yohji Yamamoto, Martin Margiela, Alexander McQueen, Hussein Chalayan, Vivienne Westwood, Azzedine Alaïa, Issey Miyake en Junya Watanabe, Jean Paul Gaultier en Helmut Lang. Elk van hen kreeg een eigen ruimte ter beschikking om daarin een persoonlijk universum te creëren. Modeontwerpers als kunstenaars in plaats van kledingmakers.

Hoort mode thuis in een museum? Dat is de vraag die de laatste tijd steeds meer discussie oproept. In de Britse pers verklaarde Claire Wilcox, samenstelster van Radical Fashion: “Ik vind het ongelooflijk hoe ontwerpers elke keer opnieuw de verwachtingen overstijgen, en dat in een materiële cultuur. Kunst is conceptueel, mode daarentegen is gebaseerd op materialen. Het wordt gedragen op het lichaam en toch kan mode een invloed laten gelden op onze manier van leven.”

Dezelfde vraag houdt Colette Coenegrachts, bezielster van het Stedelijk Modemuseum Hasselt, al langer bezig: “Toen ik in 1995 aantrad als conservator was dat de eerste vraag die mij gesteld werd. Ik stond met mijn rug tegen de muur. Mijn eerste reactie was dat alles kunst is. Als iemand zich op iets toelegt, is dat voor mij kunst. Een boer die het land omploegt, doet iets wat niet iedereen hem kan nadoen. Hij heeft zich in zijn vakgebied bekwaamd. In die zin is mode ook toegepaste kunst. En bovendien de grootste drager van de sociale geschiedenis. Een jurk of een schoen kunnen een verhaal vertellen: wie heeft ze gedragen? Waarom waren op dat moment de rokken lang?”

“Maar het blijft een moeilijke opdracht. Een museum is statisch, terwijl mode per definitie beweeglijk is. Een creatie verliest haar impact zodra je ze op een paspop tentoonstelt. Bovendien is mode bijzonder vluchtig. Wat je nu toont, is al achterhaald door wat er op straat gebeurt. Sommige ontwerpers weigeren daarom te exposeren in een museum. Ze associëren het met iets oubolligs. Maar anderzijds kan het een link naar de toekomst zijn.”

Dat steeds meer modeontwerpers hun weg naar de musea vinden, heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat we in een tijd van kruisbestuiving leven. De grenzen tussen kunst, architectuur, mode en design vervagen, niets is nog duidelijk afgelijnd. Niemand heeft nog het monopolie over één bepaald gebied. Dat leidt tot andere invalshoeken. Critici zeggen dan weer dat daardoor de nivellering en vervlakking toeslaan.

Feit is dat almaar meer modeconcerns een manier hebben gevonden om hun imago een zekere sérieux te geven. De inbreng van Rem Koolhaas en Jacques Herzog moet aan de Prada-store het aura van kunstgalerie geven. Koolhaas heeft net een Guggenheim-filiaal voor Las Vegas getekend, Herzog ontwierp Tate Modern. Qua curriculum kan dat tellen. Het is nog een kwestie van tijd of ‘kledingboetiek’ wordt in van Dale een synoniem van ‘modetempel’. Giorgio Armani heeft er alvast niet op gewacht. In een uithoek van Milaan liet hij de Japanse architect Tadao Ando de oude Nestlé-fabrieken verbouwen tot een heus modetheater. Kort na de opening sleepte diezelfde Tadao Ando (ook wel de vader van het minimalisme genoemd) een van de belangrijkste Europese architecteuropdrachten in de wacht: een oude Renault-fabriek verbouwen tot een museum van eigentijdse kunst. Locatie: Ile Seguin, een eiland in de Seine, ten westen van Parijs. Budget: honderd miljoen dollar. Opdrachtgever is niemand minder dan François Pinault, kopstuk van het Franse luxeconglomeraat waartoe onder anderen Gucci, Yves Saint Laurent en Stella McCartney behoren. Daarmee lijkt de discussie of mode in een museum thuishoort afgerond: mode maakt musea.

Wat ooit de status van ‘kleine ambacht’ droeg, is in enkele decennia tijd uitgegroeid tot een grote industrie, waarbij hoofdrolspelers als LVMH en PRP niet alleen financieel, maar ook cultureel een dominante rol spelen. Ze zijn erin geslaagd hun invloed uit te breiden tot alle facetten van de hedendaagse samenleving: muzikanten, sporters en filmsterren worden ingelijfd als ambassadeurs, kunstfotografen verleid tot publiciteitscampagnes, toparchitecten aangetrokken voor winkels, huizen en musea. Terwijl mode geregeerd wordt door commercialisering en economische wetmatigheden zoeken ontwerpers inspiratie in andere kunstvormen. Bovendien genereert die kruisbestuiving gegarandeerd media-aandacht. Public relations uitgepuurd tot kunstzinnige communicatievorm.

Opportunisme? Ongetwijfeld, anderzijds heeft mode de verdienste kunst opnieuw bij de mensen te brengen. De MTV-generatie die zich laat leiden door labels en logo’s, ontdekt daardoor de musea. Een van de succesvolste tentoonstellingen in Centre Pompidou was ongetwijfeld Les Années Pop, gesponsord door Gucci en Yves Saint Laurent. Mode als bruggenbouwer tussen kunst met grote K en populaire cultuur.

In het Groeninge Museum van Brugge hebben ze dat aan den lijve ondervonden. De tentoonstelling Framed is wegens grote belangstelling verlengd tot 7 januari en mag daarmee het Brugse feestjaar Culturele Hoofdstad 2002 op gang trekken. Bezieler van de tentoonstelling is de Britse kunstenares Kate Blacker, die met haar project mensen uit allerlei disciplines in de kunstwereld wil introduceren. Omdat Brugge een belangrijke rol speelde in het modebewustzijn van de 15de eeuw, wilde ze een link leggen met mode. Daarom betrok ze de Belgische ontwerper Tim van Steenbergen en modefotograaf Bjorn Tagemöse bij het project.

Kortom, mode en kunst samengebracht in een museum van Vlaamse primitieven. Geen gemakkelijke opdracht, zo bleek. “De samenwerking liep niet altijd van een leien dakje”, zegt conservator Michel Dewilde. “Het is alsof je een rockconcert laat plaatsvinden tussen de doeken van Van Eyck. Maar de tentoonstelling heeft effectief een nieuw publiek naar het museum gebracht. Sommige bezoekers vroegen zelfs of ze de kledingstukken konden kopen. Voor ons was dat een beetje onwennig, men vraagt toch ook niet naar de prijs van een schildersdoek?”

Juist daar wringt het schoentje. Wanneer wordt een modeontwerp meer dan een consumptiegoed en verdient het de benaming van kunst? “Persoonlijk maak ik een duidelijk onderscheid: er is mode om gedragen te worden en mode als object. Alles hangt af van het uitgangspunt. Vandaar dat ik voor de tentoonstelling geen beroep deed op bestaande ontwerpen uit mijn collectie, maar dat ik vanuit een bepaald concept iets nieuw ontworpen heb”, zegt Tim van Steenbergen.

In dezelfde filosofie liep er dit jaar in het museum van Keulen de tentoonstelling Unwearable: Fashion as Sculpture. Koninginnenstuk was het ‘levende’ werk van de Britse kunstenares, Lucy Orta: vijftig zilveren jumpsuits, gedragen door mannequins die via een soort navelstreng met elkaar verbonden waren. Naar eigen zeggen wou de artieste daarmee “de communicatie tussen mensen en hun relatie met de gemeenschap waarin ze leven ter discussie stellen”. Ze was overigens niet aan haar proefstuk. Eerder maakte de voormalige modeontwerpster ook al furore met refugee wear voor daklozen: outfits in de vorm van tenten. “Mode geconcipieerd om maatschappelijke tendensen tegen het licht te houden”, heette het toen. Volgens Orta een kunstvorm die meer op straat thuishoort dan in musea.

‘Radical Fashion’, tot 6 januari 2002 in het Victoria and Albert Museum, Cromwell Road, South Kensington, Londen,

+44-020-794 220 00, www.vam.ac.uk

‘Framed’ in het Groeninge Museum loopt tot 7 januari 2002, Dijver 12, 8000 Brugge, 050-44 87 11.

Pascale Baelden / Foto Bjorn Tagemöse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content