Het Flanders Fashion Institute werkt voortaan onder de vleugels van Flanders DC. Bij de officiële lancering in de Antwerpse ModeNatie stonden deze week verschillende bedrijfsleiders op de catwalk. Maar hoe kleden beleidsmensen zich eigenlijk, en wat kunnen politici en managers doen voor de zichtbaarheid van Belgische ontwerpers ?

Sinds Veronique Branquinho in mei vorig jaar de boeken moest sluiten, twijfelt niemand er nog aan dat de crisis ook de Belgische modeontwerpers treft. En dat op een moment dat de Vlaamse overheid creativiteit benadrukt als motor van economische groei. De versmelting van het Flanders Fashion Institute en Flanders District of Creativity – kortweg Flanders DC, een instituut dat de creatieve economie wil aanzwengelen – illustreerde die visie.

In de modewereld is het vertrouwen in de toekomst echter broos, en de tevredenheid over de overheidssteun matig. Zo zijn de middelen voor bestaande, laat staan nieuwe initiatieven beperkt, en stuit een tax shelter voor Belgische mode vooralsnog op bezwaren van Europa. Het verbaast dan ook enigszins dat Belgische politici, net als diplomaten, topfiguren in het bedrijfsleven en zelfs tv-gezichten, allesbehalve kind aan huis zijn bij ’s lands ontwerpers. Nochtans zou dat niet meteen handenvol geld kosten en de Belgische mode evenzeer ondersteunen.

Zo u daaraan twijfelt, zullen de argumenten van betrokkenen u misschien over de streep trekken. We vroegen een tiental politici, zakenmensen en ontwerpers hoe zij de garderobe van Belgische beleidsmensen zien, wat volgens hen de oorzaken zijn van de geringe belangstelling voor lokale ontwerpers en hoe we onze topfiguren alsnog aan een Belgische outfit kunnen helpen.

Ontdek de foto’s van ‘CEO’s op de catwalk’ op www.weekend.be

Ingrid Lieten : “We moeten vooral goede beleidskeuzen maken.”

“Winkelen doe ik zo weinig en zo efficiënt mogelijk”, zegt de Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding.

“Naar specifieke merken zoek ik dan niet. Wat is trouwens Belgische mode ? Telt dan de nationaliteit van de ontwerper, het instituut dat hem opleidde of veeleer de plaats waar hij werkt ? Moeten de kleren ook in ons land gemaakt worden ? Politici ‘Belgisch kleden’ moet niet onze eerste zorg zijn. We moeten de mode-industrie in haar totaliteit ondersteunen. Zelf het voorbeeld geven mag, maar we moeten vooral goede beleidskeuzen maken. Zo investeren we al sinds 1998 in het Flanders Fashion Institute, om ondernemerschap in de mode te stimuleren en te begeleiden. In een geglobaliseerde economie is het immers niet evident om creativiteit in een onderneming te vertalen. Daarnaast zijn er ook subsidies voor onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe materialen, zoals vuil- of vuurbestendige stoffen. Nanotechnologie creëert kansen voor onze textielindustrie. Verder moeten we blijven investeren in onze modeopleidingen, die tot ver over de grenzen studenten aantrekken. Die drie pijlers vergroten de uitstraling van onze mode, en ze genereren economische voordelen. Ook mijn collega’s begrijpen dat de sector belangrijk is : het regeerakkoord van de Vlaamse regering hecht veel belang aan creativiteit en innovatie.”

BenoIt Ide : “In mijn vrije tijd draag ik Belgisch.”

“Als schilders- en decoratiebedrijf hebben we onder andere voor Edouard Vermeulen en Ann Demeulemeester gewerkt”, zegt de managing director van de groep Vercammen&Co in Kontich en Brussel. “Kleding van Belgische ontwerpers draag ik echter alleen in mijn vrije tijd, voor mijn professionele leven hoeft het niet zo extravagant. Zo denken vele andere bedrijfsleiders, vermoed ik, zeker als het over mannenkleding gaat. Maar er kan vast over gepraat worden, want kleding is belangrijk in alle sectoren. Aan trots over Belgische kwaliteit is geen gebrek – denk maar aan Delvaux. Maar verwacht geen mirakels : de kledinggewoonten van bedrijfsleiders zullen zich niet vertalen in een spectaculaire omzetgroei.”

Christine Conix : “Wat meer trots mag wel.”

“In een leidinggevende functie vergt het voorkomen altijd aandacht”, zegt de CEO van Conix Architects. “Zelf draag ik zoveel mogelijk Belgische kleding. Belgen pakken niet genoeg uit met hun troeven. We stellen ons graag discreet op, terwijl we zoveel creativiteit en vakkennis in huis hebben. Denk aan de handtassen van Delvaux, de jurken van Natan, de stoffen van Sofie d’Hoore of de schoenen van A.F. Vandevorst – zulke kwaliteit vind je niet overal. Wat meer trots mag wel, en dus draag ik mijn steentje bij. Ik denk dat andere bedrijfsleiders daar ook bereid toe zijn. Het succes van de Zes van Antwerpen en andere Belgische ontwerpers laat niemand koud. Bovendien is het aanbod groot genoeg opdat iedereen zijn gading vindt.”

Christian Wijnants : “Een garderobe kun je niet opleggen.”

De Belgische markt neemt slechts tien à vijftien procent voor zijn rekening van de omzet van de jonge modeontwerper. Wat denkt hij van Belgische politici en CEO’s als uithangbord ?

“Het is altijd fijn als mensen interesse hebben in wat in eigen land gemaakt wordt – vooral als het om potentiële klanten gaat. Laat beleidsmensen dankzij een initiatief maar kennismaken met de Belgische ontwerpers. Anderzijds heb ik er niet zoveel bij te winnen. Een echte celebritycultuur ligt niet in onze aard, we dwepen niet met glamour. Een garderobe kun je trouwens niet opleggen. Ik geloof niet in afspraken met bekende gezichten.”

Hoe beoordeelt u de ondersteuning van overheidswege ?

“Er mag gerust meer ondernomen worden om jonge namen een handje te helpen. Men verwijst graag naar de Antwerpse academie en onze mode om de Belgische creativiteit in de verf te zetten, maar zoveel zie je daar in het beleid niet van terug. De eerste jaren liep het voor mij vlotter in het buitenland dan in België. Hier kon je mijn collecties niet vinden, terwijl ik verkooppunten had in Zuid-Korea, Japan, VS en Australië. Veel ontwerpers vergaat het zo. Om ergens te raken, moet je meteen internationaal gaan.”

Edith Vervliet : “Kleding is ook communicatie.”

“We mogen trots zijn op onze ontwerpers”, beaamt de algemeen directeur van het Flanders Fashion Institute (FFI). “Ze geven niet alleen Antwerpen, maar ook België een gezicht in de wereld.” Al is dat niet de enige reden waarom ook Vervliet graag meer beleidsmensen in Belgisch ornaat ziet.

“De tijd is rijp om een signaal te geven aan de Belgische consument, zeker nu goedkope kleding uit het buitenland onze markt verovert. Terwijl het op lange termijn loont om te investeren in kwaliteit. Mensen in functies met een zekere uitstraling kunnen die boodschap overbrengen.”

Politici en CEO’s zijn Carla Bruni of Michelle Obama niet.

“We hebben gewoon geen traditie op dat vlak. Als beleidsmensen meer werk maken van hun garderobe, wordt de aandacht ervoor vanzelf groter. Uiteraard moeten beleidsmensen op de inhoud beoordeeld worden. Maar kleding is ook communicatie, en ze kan hun boodschap ondersteunen. Kijk naar de Antwerpse cultuurschepen Philip Heylen. Helaas vormt hij de uitzondering op de regel.”

Hoe beoordeelt u de modegevoeligheid van topmanagers ?

“Enkelen zijn goed op de hoogte, maar ik ontmoet nog vaak managers die niet één Belgische modenaam kennen. Net zoals ze zelden weten dat Xandres, Bellerose, Olivier Strelli of Talking French ook Belgisch zijn. En onbekend maakt onbemind. Onze mode staat hoog aangeschreven, maar ze leeft hier minder dan in het buitenland.”

Bent u tevreden over de inspanningen van de overheid voor het FFI ?

“Het werkingsbudget bedraagt nu vijfhonderdduizend euro per jaar, waarmee we verondersteld worden zowel ontwerpers te begeleiden als ondernemerschap te stimuleren in andere creatieve industrieën. Te weinig om alle plannen te realiseren, maar niet mis gezien de economische conjunctuur. Het geld is goed besteed : de mode is een innovatieve sector, we moeten er alles aan doen om de creativiteit van de ontwerpers hier te houden.”

Tom Notte : “MeN moet de daad bij het woord voegen.”

“België is voor 95 procent een exportland”, zegt Notte, samen met Bart Vandebosch ontwerper van Les Hommes. “Het is dus jammer dat topfiguren zelden Belgische mode dragen. Italiaanse politici en zakenmensen aarzelen niet – die dragen gewoon Gucci of een ander Italiaans merk. Net zoals hun Franse collega’s bewust Franse labels dragen. Dat moet hier ook kunnen. Dries Van Noten, Les Hommes en andere Belgen maken kostuums die moderner en creatiever zijn dan de pakken van grote internationale labels. Het zou vast opvallen, als diplomaten, handelsvertegenwoordigers en zakenreizigers zich Belgisch zouden kleden. Persoonlijk contact is nog altijd de krachtigste manier om de boodschap over te brengen. Het is uiteraard goed dat de overheid investeert in onderwijs en onderzoek. Maar als men echt in Belgische mode gelooft, moet men de daad maar bij het woord voegen.”

Wivina Demeester : “Beleidskeuzen moeten gedragen worden door overtuigingen.”

Van voormalig voorzitter van het Flanders Fashion Institute tot catwalkmodel voor Tim Van Steenbergen in 2005 : in de politiek is Wivina Demeester ’s lands actiefste pleitbezorger van de Belgische mode. Wat destijds niemand ontging :

“Draag je dat wel zoals het hoort, vroeg men wel eens als ik iets van Martin Margiela aan had. Naden aan de buitenkant, dat was men van een politicus niet gewend. Velen vonden dat ik durfde. Zelf zat ik gewoon goed in die kleding, en daar gaat het toch om. Als jong parlementslid was ik al wat gewend. Daar contrasteerden mijn broeken en hemden in lichte kleuren ook met de donkere mantelpakjes van de overige dames.”

Als Vlaams minister van Financiën en Begroting koos u bewust voor Belgische labels.

“Ik had een openbare functie, en dat hoorde er gewoon bij. Hoe kon ik ook anders ? Beleidskeuzen moeten gedragen worden door overtuigingen, en als minister maakte ik eind jaren negentig middelen vrij voor het Flanders Fashion Institute en een modemuseum. Ik wilde dus consequent zijn. Er was nochtans weinig tijd om te winkelen, en ik heb er tot op vandaag een hekel aan. Mijn kleine gestalte maakt de zaken er niet gemakkelijker op, maar destijds haalde mijn chauvinisme de bovenhand. Een bescheiden bijdrage aan de uitstraling van onze mode, maar die toch opgemerkt werd, ook in het buitenland.”

Waarom krijgt uw voorbeeld zo weinig navolging ?

“Veel politici weten gewoon niet dat we zulke sterke ontwerpers hebben. Ze kennen slechts een à twee namen, en vaak hebben ze schrik. Zullen ze dat wel kunnen dragen, vragen ze zich af. Of ze deinzen terug voor de prijs. Terwijl designerkleding vaak jarenlang meegaat. Ik heb in ieder geval nog nooit iets weggegooid, en mijn oude stukken blijven modieus.”

Hoe pakken we een mentaliteitswijziging aan ?

“Politici moeten voeling houden met wat in hun eigen land ontworpen en geproduceerd wordt. Ze kunnen de Belgische mode actief mee promoten, zeker nu het Europese voorzitterschap voor de deur staat. Iemand moet hen daarbij begeleiden : de ontwerpers zelf, maar ook het Flanders Fashion Institute of collega-politici met verstand van zaken. Zo heb ik ooit Inge Vervotte op sleeptouw genomen, en ook Patricia Ceysens kreeg hulp van collega’s toen ze minister werd. Politiek heeft met imagovorming te maken, maar de Belgische ontwerpers kunnen nagenoeg iedereen helpen. Zeker nu de kledinggewoonten veranderd zijn. Een das is in de Wetstraat tegenwoordig nog maar zelden te zien.”

Annemie Turtelboom : “Alle aandacht voor de sector is goed.”

Als parlementslid zette Turtelboom zich al in het najaar van 2006 achter een tax shelter voor Belgische mode. Die maakt investeren fiscaal aantrekkelijk, maar voorlopig ligt Europa dwars : modebedrijven zouden, in tegenstelling tot de filmsector, geen culturele materie zijn, en dus is er sprake van concurrentievervalsing.

“Natuurlijk is de modesector een economie, met commerciële bedrijven”, zegt de minister van Binnenlandse Zaken. “Maar die bieden ook een enorme meerwaarde. Ze brengen creativiteit aan de oppervlakte en maken België wereldwijd zichtbaar. Zulke ondernemingen moeten we koesteren. De textielproductie zelf verdwijnt naar het buitenland, maar op creatief vlak staat onze mode er vandaag. Achter heel wat labels zit Belgisch talent.”

U kleedt zich bewust Belgisch ?

“Het is toch vooral een kwestie van smaak. Ik hou van doordachte stukken die je meteen voor verschillende gelegenheden kleden, en die goed gemaakt zijn. Ik kocht mijn eerste vestje van Ann Demeulemeester twintig jaar geleden, en het is nog altijd een mooi stuk. Maar ik sta ’s ochtends geen uren voor de spiegel. Mijn garderobe is functioneel en moet geschikt zijn voor lange werkdagen.”

Hoe past winkelen in uw agenda ?

“Ik weet wat ik wil, en dus ga ik meteen op mijn doel af.”

Bruno Segers : “Belgisch kopen ruikt naar navelstaarderij.”

“Ik leid een Belgisch ICT-bedrijf”, zegt de CEO van RealDolmen in Huizingen. “Maar ik verwacht niet dat alle Belgische bedrijven hun ICT-oplossingen in eigen land aankopen. Alle respect voor de Belgische mode : de sector steekt ruim boven het maaiveld uit. Maar voor mij tellen toch vooral de merites van een product. Krijg ik als consument waar voor mijn geld ? Verlangen dat Belgische politici en CEO’s Belgisch kopen, ruikt naar navelstaarderij. Ik wil me wel Belgisch kleden, maar zijn ontwerpers daar iets mee ?”

Edouard Vermeulen : “Beleidsmensen hebben weinig aandacht voor hun kleding.”

“In het verleden leverden outfits van prinses Mathilde vermeldingen op in bladen als Vanity Fair en Hola ! “, zegt de ontwerper van Natan trots. “Ambassadeurs vergroten dus je naamsbekendheid en uitstraling, politici net zozeer als het koningshuis. Zo word ik ook vaak aangesproken op de kleding van Laurette Onkelinx. Mensen zien Natan op foto’s of tv-beelden, of ze herkennen een stuk in de winkel. Vergeleken met hun buitenlandse collega’s, besteden onze politici en CEO’s echter weinig aandacht aan hun kleding.”

DOOR WIM DENOLF

“VERWACHT GEEN MIRAKELS : NIEUWE KLEDINGGEWOONTEN VAN BEDRIJFSLEIDERS ZULLEN ZICH NIET VERTALEN IN EEN SPECTACULAIRE OMZETGROEI.”

“VERGELEKEN MET HUN BUITENLANDSE COLLEGA’S, BESTEDEN ONZE POLITICI EN CEO’S WEINIG AANDACHT AAN HUN KLEDING.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content