“The Piano”, roept meteen iemand als de naam Michael Nyman valt. Maar die filmmuziek is al elf jaar oud. Intussen heeft de Brit niet stilgezeten, zo zocht en vond hij in India partners voor een subtiele ontmoeting. “Sangam” heet het liefdeskind.

* ‘Sangam, Michael Nyman meets Indian Masters’ is uit bij Warner Classics.

Het was helemaal niet zo’n gek idee van de British Council om Michael Nyman te koppelen aan enkele Indiase meesters. Het is alombekend dat de minimalisten bij het repetitieve karakter en de stelselmatige opbouw van de Indiase raga’s de mosterd haalden. Bovendien werd Nymans interesse in wereldmuziek lang geleden al gewekt, toen hij in 1965 veldopnamen in Roemenië maakte.

De Brit is voor Sangam niet over één nacht ijs gegaan. Een helder en intelligent geconcipieerd project, draait om een serene confrontatie, die zowel contemplatieve als frivole momenten oplevert. In 2000 reisde de componist voor het eerst naar India om een twintigtal muzikanten af te tasten. “Terug in Londen maakte ik een selectie op basis van de kwaliteit van hun werk en van hun stemmen en de manier waarop ze me inspireerden, maar ook rekening houdend met hun bereidwilligheid om met iemand als ik samen te werken. Ik ben immers een westerse componist uit de hedendaagse klassieke traditie met een totaal andere stijl dan zij gewend zijn. Het kwam eropaan uit te vissen wat zij mij konden geven en omgekeerd. Onze denkwijzen moesten toch wat op elkaar aansluiten.”

“Mandolinespeler Shrinivas kende ik van zijn albums op het Real World-label. De kracht van de vocalen van Rajan en Sajan Misra had ik nog maar zelden gehoord, uiteindelijk was de keuze dus vrij makkelijk. Wat niet wegneemt dat er zeker zes anderen waren met wie ik graag in zee was gegaan. Wie weet komt dat er nog van in de toekomst.”

Startte u vanuit improvisaties ?

Michael Nyman : Het mandolineproject verliep helemaal anders van het vocale. Dat vind ik ook net het mooie aan de cd : dat je twee stijlen met compleet verschillende muzikale structuren krijgt gepresenteerd. Naar Shrinivas stapte ik met een pentatonische (met slechts vijf noten) basriff die ik al zo’n twaalf jaar had liggen. Ik zag dat als het geschikte vertrekpunt voor de conversatie die ik voor ogen had. In Treviso in Italië kwamen we samen. Ik liet het hem horen en hij begon onmiddellijk mee te spelen. Hij decoreerde het, ontwikkelde variaties, gaf het melodische wendingen waar ik zelf nooit op had kunnen komen. Hij zei niets, hij communiceerde via de muziek. Er was een echte interactie, we vuurden elkaar aan. We pikten op elkaars inventiviteit in. We werkten twee dagen op een heel speelse manier. Na die twee dagen heb ik alles gestructureerd en uitgeschreven. Zijn bijdragen waren herkenbaar geworteld in zijn cultuur, mijn bijdragen in die van mij. Door respect te hebben voor wat de ander aanbracht, stootten we op iets wat ons allebei heel nieuw en vreemd overkwam. Het was het oprecht samenkomen van twee muzikale culturen. Deze muziek is geboren uit een liefde voor het uitwisselen van ideeën. De energie en de liefde die hij erin stopte, bewijst dat hij zich niet slecht voelde in mijn muzikale wereld.

Het vocale luik was toch anders. Het Misra duo is iets minder flexibel tegenover andere muzikale tradities. Dus moedigde ik ze aan om drie aparte stukken te maken, die ik vervolgens vertaalde naar het vocabulaire waarin ik schrijf voor de Michael Nyman Band. Ik probeerde het wat dichter naar mijn wereld te brengen, zonder aan de essentie te raken van wat zij deden. Het was een kwestie van kleuren en een ritmische invulling te vinden die bij hun stukken pasten. In het tweede, Rang : Colour of Nature, schilder ik een harmonisch decor, spreid ik een bedje voor hun vloeiende, lyrische, sensuele gezangen.

In ‘Compiling the Colours’ klinkt de elektrische mandoline van Shrinivas soms als een bluesgitaar.

Inderdaad, af en toe krijgt het iets van een countrybanjo. Dat is helemaal zijn verdienste. Ik zie Compiling the Colours als een soort mandolineconcerto. Shrinivas beweegt zich heel vrij als muzikant. Live speelt hij soms een fingerpickin’gitaartechniek. Dat is het probleem met dit soort cd-projecten : je legt maar één versie vast. Ik ben er zeker van : als je ons ziet optreden, zal je enkel bepaalde delen herkennen. Hij is zo’n briljante virtuoos. Heel creatief : hij speelt spontaan wat hem op het moment zelf invalt. Deze muziek is een interessante combinatie van iets wat heel erg vastligt, namelijk de structuur die ik met de Michael Nyman Band uittekende, en zijn vrijheid binnen dat kader.

Wat ik heel erg apprecieer aan dit album is dat het alle clichés van de Indiase muziek mijdt, zo is er geen sitar te horen. Ontmoette u in India geen sitarspelers ?

Instinctief voelde ik aan dat ik van de sitar moest wegblijven. Dit is mijn tweede Indiase project. In 1988 schreef ik String Quartet No. 2 voor een Indiaas strijkkwartet. Die balletmuziek steunde op een met zorg in elkaar gezette, rigoureuze ritmiek. Toen was het mijn intentie dat niemand de Indiase invloeden mocht achterhalen. En dat lukte : een recensent schreef dat het niets had van de relaxatie die Indiase muziek normaal teweegbrengt. Het had die typisch Europese nervositeit. Met Sangam zag ik het helemaal anders. Ik voel niet meer die drang om de origine van de klanken te camoufleren. Ditmaal was ik minder bekommerd om de ritmen en meer om de structuur, de sound van de instrumenten en de schoonheid van de frasering van Rajan en Sajan Misra. Ik wou nu echt wel dat het fundament van het materiaal Indiase raga was. Het was ook logisch dat we in het vocale gedeelte tablapercussie gebruikten. Ik wilde niet langer verstoppertje spelen. De sitar is echter te herkenbaar, te stereotiep. Wat Rajan en Sajan doen, is niet minder Indiaas, maar strookt minder met het voor toeristen opgehangen beeld van dat land. Ik zocht een subtielere Indiase identiteit.

U lijkt in alles wat u doet vanuit uw eigen individualiteit te vertrekken. Toch houdt u blijkbaar wel van de uitdaging die allianties met mensen uit andere hoeken u bieden.

Ik ben nog niet zoveel samenwerkingen aangegaan als ik wel gewild had. Ik ben al scheep gegaan met Marokkanen voor The Upside-Down Violin, met dat Indiaas strijkkwartet en met muzikanten uit Akinawa voor een soundtrack. Ik zou graag eens iets maken met Afrikanen of met een fadozangeres. Ik ben echter zeer traag en voorzichtig. Ik heb een aparte werkmethode. Ik vrees dat niet zoveel mensen geïnteresseerd zijn om daarin mee te stappen. Omdat dit Indiaas avontuur zo bevredigend was, heb ik wel honger naar meer. Als ik in andere culturen mensen vind die mijn muziek zien zitten en ik het project stimulerend genoeg vind : graag. Als componist moet ik wel helemaal achter zo’n project kunnen staan. Fusies for the sake of it zijn niet aan mij besteed. De meeste voldoening bij Sangam haalde ik uit de vaststelling dat we écht een connectie maakten. Shrinivas en de Misra’s hadden niet het gevoel dat ik hun traditie misbruikte of dat ik te veel mijn wil oplegde. Als hun bijdrage geminimaliseerd werd, zouden ze zich beledigd voelen.

U sprak over de ‘Real World’-albums van Shrinivas. Houdt u van de manier waarop Peter Gabriel wereldmuziek benadert ?

Ja, hoor. Al verschilt het natuurlijk enorm van wat ik doe. Na onze samenwerking ben ik opnieuw naar die albums van Shrinivas gaan luisteren. Op een van die platen viel me zijn melodische gevoel op. Even dacht ik : misschien had ik dat facet meer moeten exploiteren op Sangam. Toch ben ik nog altijd zeer tevreden over onze collaboratie. Ik hou van Shrinivas’ openheid. Achter die onbevangenheid schuilt een knap muzikaal brein en een scherpe geest. Als je hem ontmoet, komt hij zeer onschuldig over. Niet naïef, maar een beetje kinderlijk. Dat is echter maar façade. In werkelijkheid is hij bijzonder pienter. Hij pushte mij om tot een fantasievoller resultaat te komen dan ik verwacht had. Want ik ben géén improviserende muzikant.

Hoe was de communicatie met de rockmuzikanten met wie u ooit werkte, zoals Neil Hannon, Kate Bush en Damon Albarn ?

Die was heel wisselend. Voor Kate heb ik enkel een arrangement geschreven voor de song This Woman’s Work. Met Damon had ik goed samengewerkt aan een Noel Coward-song. Op de Ravenous-soundtrack gingen we heel anders te werk. Daarvoor schreven we elk apart stukken. Toch beïnvloedden we elkaar. Ik heb hem geholpen een componist voor groot orkest te worden, terwijl hij me aanmoedigde om met meer klankkleuren te werken. Zo sampleden we een cymbalom, om die vervolgens als baslijn te gebruiken. Een briljante vondst die totaal nieuw was voor mij. Ik zou me daar meer aan moeten wagen. De Michael Nyman Band is een constante energiebron voor mij, maar heeft zijn beperkingen. Er komt zeker een dag dat ik keyboards zal gebruiken. In de opera Facing Goya heb ik er al een gitaar bijgesleurd. Met dat instrument kun je veel kanten uit. Het lijkt me interessanter dan een sampler : zoiets is best aanlokkelijk, maar blijft mechanisch.

Er is het verhaal van Neil Hannon, die u ‘Promenade’, de tweede Divine Comedy stuurde en er een briefje bij stak met de boodschap : “Sleep me aub niet voor de rechtbank.”

Dat klopt. Hij was onder invloed van mijn muziek van gitaarpop overgestapt op meer orkestraal werk. Divine Comedy heeft ook singles uitgebracht met bewerkingen van sommige van mijn klassieke tracks, zoals Chasing Sheep is best left to Shepherds en Time Lapse. Ik heb vier jaar geleden een nummer voor Divine Comedy gecomponeerd dat nog niet verschenen is. Ik hou het nog even opzij voor een gepland vocaal album. Dat is overigens de enige popsong die ooit uit mijn pen is gevloeid.

U bent pas residentcomponist van het ‘Badisches Stadtstheater’ in Karlsruhe geworden. Voor iemand met een passie voor opera lijkt me dat een gedroomde kans.

Inderdaad. Een opera schrijven is op dit moment mijn favoriete bezigheid. Een herziene versie van Facing Goya is er onlangs opnieuw in première gegaan. Er staat in maart 2004 een opera op het programma die gebaseerd is op het leven van collagekunstenaar Kurt Schwitters. Het is een vrij klein operahuis, maar dat ze iemand als mij binnenhalen, wijst toch op een zekere ambitie. Het thematische van een opera stelt me in de gelegenheid om niet enkel artistieke, maar ook persoonlijke statements te plaatsen. Ik kan de méns Michael Nyman eens aan het woord laten en mijn theorieën over de wetenschap, de wereld en de relaties tussen mensen uiteenzetten. Facing Goya is voortgesproten uit mijn fascinatie voor craniometrie (schedelmeting). Wie doet het me na : de schilder Goya in verbinding brengen met biologie, genetische manipulatie en klonen ?

Peter Van Dyck

“Mandolinespeler Shrinivas zei niets, hij communiceerde via de muziek. Er was een echte interactie, we vuurden elkaar aan.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content