“Ik heb bijna twee miljoen eksemplaren verkocht van The Piano.

Daarmee ben ik de best verkopende, lévende klassieke komponist. “

Hij zegt het terwijl hij zijn pistolet dwangneurotisch in kleine brokjes trekt

en ons aankijkt met een blik van : en nu jij.

Wij roeren in onze koffie en denken aan Freud.

JACKY HUYSFOTO : LIEVE J. BLANCQUAERT

Met de soundtrack voor The Piano is de controverse rond Nyman ten volle losgebarsten : hoe meer het publiek hem in de armen neemt, hoe nadrukkelijker kollega’s en recensenten klassieke muziek de andere kant opkijken. En dat wringt. De geloofsbrieven zijn nochtans indrukwekkend : Nyman studeerde piano, klavecimbel, muziekgeschiedenis en kompositieleer aan het King’s College en aan de Royal Academy. Hij schreef tien jaar over muziek voor de New Statesman en Spectator, vond de term minimal music uit, pende er een boek over en kwam toen tot de konklusie dat hij eigenlijk meer greep kon hebben op de ontwikkeling van modern-klassiek door zélf te komponeren.

Volgden : kameropera’s, strijkkwartetten, muziek voor ballet en vooral soundtracks, die als een hand in een handschoen pasten bij de experimentele films van Peter Greenaway. Zijn reputatie groeide. Zijn rebellie ook : hij schroomde zich niet om geregeld muziekjes voor commercials te maken vaak zelfs gewoon een herwerking van een eigen kompositie onder het motto : in één dag verdien ik daar genoeg geld mee om mijn orkest een half jaar te kunnen betalen.

Ook zijn volgende projekt is niet van die aard om de klassieke muziekjournalisten van hun antipatie voor Nyman af te helpen : “Ik schrijf twee sentimentele popnummers voor Wendy James. Zij is precies de stem die ik nodig heb voor de soundtrack die ik maak voor een Japanse animatiefilm over het Dagboek van Anne Frank. Japan ? Duitsland ? Jodenvervolging ? Ik dacht : een te bizarre kombinatie om de opdracht te laten liggen. “

Je gaat binnen de kortste keren vijf nieuwe cd’s uitbrengen. Sommige mensen beschouwen dat als commerciële zelfmoord.

Nyman : Niet ménsen, maar platenfunktionarissen. Als je alleen maar geïnteresseerd bent in verkoopcijfers, maakt het eigenlijk niet uit wélke plaat je slijt. Ik neem als voorbeeld : The Piano, waarvan de soundtrack als gek blijft verkopen. Twee bedenkingen daarbij : het is absurd dat dat soort muziek zo goed verkoopt en het is even belachelijk dat het gebeurt pakweg anderhalf jaar nadat de film in roulatie is gekomen, op een moment dat hij alleen nog hier en daar in zaaltjes aan de rand van een grootstad draait en dat hij al op video is uitgebracht. Ik schets het in een kontekst : The Piano verkoopt vandaag nog altijd meer eksemplaren dan mijn best verkopende andere werk. Ik zou dus kunnen zeggen : ik ga op mijn lauweren rusten. Maar dat doe ik niet, omdat ik als komponist niet geïnteresseerd ben in omzet en marketing. Ik wil dat de mensen àlles van me kennen of minstens toch meer dan The Piano want het meeste van mijn werk is daar drastisch verschillend van. Na twee jaar willen ze me nog altijd vragen stellen over The Piano en ik begin daar mijn buik serieus van vol te krijgen. Ik heb mijn platenfirma Virgin al vaker duidelijk gemaakt en we verschillen daar nogal van mening over (glimlacht flauwtjes) dat ik liever tienduizend eksemplaren zou verkopen van tien verschillende cd’s, dan honderdduizend stuks van één cd. Ekonomisch gesproken is dat onzin, want tien platen produceren kost een fortuin. Maar ik ben een komponist, ik hoef niet te denken als een ekonoom.

Over welke cd’s hebben we het eigenlijk ?

Nyman : De soundtrack van A la folie, een Franse film van Diane Kurys. Ik heb de score geschreven voor de nieuwe prent van Roger Spottiswood. Ik ben nu de muziek aan het afmixen voor Carrington, de debuutfilm van Chris Hampton, die Liaisions dangereuses heeft geschreven. Ik ben eindelijk klaargekomen met Noises Sounds and Sweet Air, een opera waar ik vijf jaar geleden aan begonnen ben. En dan is er uiteindelijk ook nog The Fall of Icarus, een ballet dat ik in 1989 heb geschreven voor Le Plan K in Brussel. Ik zie die vijf als een soort up to date brengen van waar ik sta : mijn werk van 1989 tot eind 1994.

Ik dacht dat ik een workaholic was.

Nyman : Ach, af en toe neem ik tijd om te ontbijten. Soms doe ik een interview. Soms doe ik beide samen (lacht). Het liefst zou ik me beperken tot komponeren, maar de verdere afwikkeling van een muzikaal idee boeit me eigenlijk ook wel. De kern van de zaak is evenwel : als ik niets schrijf, valt er niets op te nemen en is er dus ook niets om over te praten. Mijn grootste kick krijg ik dus als ik’s ochtends in mijn bureau ga zitten, de partituur neem van wat ik de vorige dag heb geschreven en daar dan de eindeloze mogelijkheden van begin te onderzoeken. Dat is het bevredigendst en eigenlijk het enige wat ik als werk omschrijf. Soms zijn we op toernee, in Japan of Amerika, en spelen we iedere avond een koncert. ’s Ochtends vragen de mensen van mijn groep me wel eens om aan sightseeing te doen en dan zeg ik gewoonlijk : nee, sorry, ik moet een beetje werken. En dan bekijken ze me alsof ze willen zeggen : en gisteravond dan ?

Je schrijft veel werken in opdracht van balletgezelschappen, orkesten, muziekverenigingen of regisseurs, maar als jij je zin kon doen, wat zou je dan komponeren ?

Nyman : Opera. In dat genre kan ik niet alleen het best verschillende muzikale ideeën verwerken, maar evenzeer teorieën spuien over literatuur of de wereld of relaties tussen mensen. Zo zie ik mijn werk : opera is waar het om gaat, de rest is daar een aanvulling op, meer niet. Ik heb sinds 1991 geen opera meer geschreven, maar ik heb de idee dat al mijn andere werk sindsdien dus ook de soundtracks in funktie daarvan wordt gemaakt. Ik ontwikkel muzikale ideeën, strukturen en vormen, die me vroeg of laat van pas zullen komen bij een opera. De soundtracks die ik sinds The Piano heb geschreven, hebben dan ook meer te maken met expressie van gevoelens dan met de struktuur van de films als dusdanig.

Ik vraag me soms af waardoor sommige mensen in de ene of de andere richting terechtkomen. Waarom ben jij bijvoorbeeld de klassieke muziek ingegaan en niet de rock ?

Nyman : Dat zal allicht eerder een sociaal-maatschappelijk fenomeen zijn dan een louter muzikaal. Ik weet dat ik een puber moet geweest zijn tijdens de hoogdagen van de rock’n’roll, maar ik kan me daar niéts van herinneren. Mijn verste memorie is eigenlijk de Beatles. Ik heb het er al dikwijls met mijn broer over gehad ook : oké, wij zijn vanaf een jaar of negen met klassieke muziek overdonderd, maar de radio speelde de hele tijd, waarom kan ik me dan Jerry Lee Lewis, Little Richard en Chuck Berry niet voor de geest halen ? Skiffle meen ik gehoord te hebben, maar traditionele jazz, dat was eigenlijk onze muziek toen wij tieners waren. Ik vind maar één verklaring : wij gingen naar een elite-school en misschien was rock’n’roll iets voor de lagere sociale klassen. Toen ik halfweg de jaren zestig de Beatles ontdekte, benaderde ik hen vanuit een klassiek standpunt : de harmonieën van de stemmen en zo, hoe I want to hold your hand eigenlijk veel gelijkenissen vertoonde met barok. Ik weet nog dat iemand me uitnodigde om naar een koncert van de Beatles te gaan, maar ik had geen zin (lacht), het leek me niet echt belangrijk. Helemaal op het einde van dat decennium, toen ik me eindelijk bevrijd had van mijn klassieke opvoeding en de kulturele breedheid van denken in Londen op zijn hoogtepunt was, heb ik mijn eerste en enige Beatles-plaat gekocht : Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band.

Je was toen toch al muziekrecensent geworden ?

Nyman : Oh ja, met als specializatie klassieke muziek, maar ik vond het nogal boeiend om zonder oogkleppen te werk te gaan en om in mijn recensie van een Stockhausen-plaat de link te leggen met Hey Jude. Ik wou niet per se hip zijn, maar mijn recensies waren gewoon het logische gevolg van mijn visie op kultuur. Da’s trouwens een van mijn stokpaardjes : vandaag is er veel meer muziek beschikbaar in alle mogelijke genres, zijn de grenzen tussen genres aan het vervagen en toch trekken die recensenten zich terug op een eiland dat ze afgebakend hebben en dat ze met man en macht willen verdedigen. Ik ken een paar rockjournalisten die af en toe naar klassieke muziek luisteren en erover schrijven, maar ik ken geen enkele recensent van klassieke muziek die zich ook maar lichtjes bewust is van andere muziekgenres in het algemeen en rock in het biezonder.

Men heeft het in die kringen al erg moeilijk om jou serieus te nemen.

Nyman : Precies. Zelfs in de klassieke muziek hebben ze artificiële scheidingen aangebracht : dit kan, dit kan niét. In termen van beschikbaarheid van muziek is de wereld in 25 jaar tijd onvoorstelbaar veel rijker geworden, in termen van een open geest hebben zijn we failliet gegaan. Als je als klassiek komponist een paar cd’s hebt verkocht, ben je voor het establishment dood, passé, voorbij, verwerpelijk. Het klassieke voorbeeld daarvan is de derde symfonie van Henryk Gorecki, een werk dat volgens mij op een schandalige manier in een slecht daglicht is gesteld door de critici. Ze zeiden : Gorecki heeft dit stuk in 1989 geschreven als een symbool voor de val van het kommunisme, maar vooral om snel de kassa te horen rinkelen. De waarheid is dat Gorecki zijn symfonie in 1976 heeft geschreven in totale afzondering. Hij had geen flauw benul van Amerikaans minimalisme of platenfirma’s of wat dan ook ! Jezes, ik zou hun gezicht eens willen zien de dag dat Pierre Boulez, een van hun grote helden, bakken cd’s begint te verkopen. En weet je wat ik nog het ergst vind ? Niet dat ze mij misprijzen, niet dat ze mijn muziek haten, maar dat ze hautain neerkijken op de mensen die wel van mijn werk houden. Tweeduizend mensen betalen veel geld om me te zien en geven mijn orkest een staande ovatie en wat schrijft zo’n eikel dan ? Dat hij niet begrijpt hoe tweeduizend mensen zo idioot kunnen zijn om van mijn koncert te genieten. Verdomde snobs : jaloers zijn ze.

Was jij een genadeloze recensent in jouw dagen ?

Nyman : Ik zag mezelf als een opvoeder, een nogal fervente doordrammer soms. Ik had muziekteorie gestudeerd, ik had de kultuurgeschiedenis van de wereld onder de knie, ik wist hoe het proces van komponeren ineenzat. Men vroeg me om Olivier Messiaen te bespreken en van dan af heb ik eigenlijk 90 procent van mijn tijd aan nieuwe muziek gespendeerd. Het zou een boeiend boek zijn indien iemand mijn recensies tussen 1968 en 1979 zou bundelen, omdat je erin zou kunnen zien hoe ik toen over muziek dacht en hoe ik gaandeweg van helden veranderde, van Stockhausen naar John Cage naar Steve Reich. Ik vond de hoofdtaak van een criticus het beschrijven van een werk, het proberen uitleggen van waarom een komponist iets op deze of gene manier geschreven had, hoe het in relatie stond tot eerder werk van hem of tot werk van kollega’s. Mijn mening geven, was uiteindelijk onbelangrijk. Ik vond dat ik een behoorlijk gevoel voor verantwoordelijkheidszin had.

Je schreef toen ook al over “world music”, wat zeer ongewoon was in die tijd.

Nyman : Ik heb daar altijd van gehouden, ja. In 1965 ben ik in Roemenië opnames gaan maken van alles en nog wat. En in 1988 heb ik India als inspiratiebron genomen voor mijn String Quartet N2. En tussendoor heb ik nooit mijn interesse verloren voor die muziek. Vandaag is het makkelijk, Peter Gabriel klopt er zich vaak voor op de borst, maar in die tijd was dat inderdaad niet evident. Ik heb vandaag ambivalente gevoelens : als men verschillende muziekgenres door elkaar mengt, noemt men het crossover en op het eerste gezicht is dat een goeie zaak, want het betekent dat de grenzen vervagen. Maar bij nader toezien is de term crossover in wezen gewoon het optrekken van een nieuw hokje. Het Amerikaanse vakblad Billboard heeft tientallen hitlijsten, maar de vreemdste vind ik Classical en Classical crossover. In die laatste kategorie heeft The Piano ongeveer een jaar op de eerste plaats gestaan, maar ik heb nooit de andere lijst gehaald. Ik sta daar perplex bij, want ik blijf erbij : The Piano is klassieke muziek. Ach, grenzen kunnen me gestolen worden. In 1974 heb ik mijn boek Experimental Music : Cage and Beyond gepubliceerd en daar komt binnenkort een nieuwe, ongewijzigde versie van op de markt en hoewel ik daarin duidelijk eens grens trok tussen Stockhausen en Cage heb ik altijd gepleit voor een open geest. Twintig jaar verder is de hokjesmentaliteit meester van de wereld. Er staat een Berlijnse Muur tussen klassieke musici en mensen zoals John Adams en ik. Af en toe zie je die van de overkant hun kop boven de muur uitsteken en dan denk ik soms : hé, ze willen eens kijken hoe het er hier toegaat. Maar ik merk snel : ze willen ons hoogstens rekruteren voor hun kant. Waarom word ik vandaag gevraagd in klassieke tempels ? Omdat ze weten dat ik hun zaal zal vullen, avonden na elkaar : ze houden niet van mijn werk, maar ze willen er wel hun zakken mee vullen : interessant fenomeen.

Het is een doorn in je zij, merk ik.

Nyman : Aan de ene kant hou ik ervan om populair te zijn, maar ik geniet er misschien nog meer van dat ik op mijn leeftijd nog altijd rebels kan zijn en controversieel. Ik schijn journalisten ook niet onaangeroerd te laten : ofwel houden ze van wat ik doe, ofwel hààtten ze het intens. Het jammere is dat ik nooit met die tweede soort in kontakt kom. Ik zou willen weten wat ze van mijn werk gehoord hebben : alleen de soundtracks, alleen The Piano ? Of kennen ze ook de meer baanbrekende stukken, die eigenlijk bedoeld zijn voor een veel kleiner publiek ? Als recensent en als mens uiteraard heb ik altijd geprobeerd tegen vooroordelen in te gaan. Ik wil best aannemen dat er bij veel musici van Belgische orkesten een absolute wrevel is tegenover mijn werk, maar ik zou daar graag eens met die mensen van gedachten over wisselen. Want ikzelf heb soms de idee dat ik té respektabel ben geworden. Tien jaar geleden deed ik veel meer mijn zin : ik nam platen op in ruwe, bijna in onafgewerkte vorm, ik mixte ze nauwelijks, ik experimenteerde met strukturen, ik schreef muziek voor relatief ontoegankelijke films. En zie me nu zitten : ik schrijf concerto’s en opera’s en strijkerskwartetten, ik ben betrokken bij films die oscars halen, ik werk in betere studio’s met knappere musici. En dan vraag ik me soms af : ben ik niet té establishment geworden ? In de loop van dit jaar zal The Piano de kaap van de twee miljoen eksemplaren halen. En dan ? Ik zit bij dezelfde platenfirma als de Rolling Stones en God betere ’t Bryan Ferry en als die twee miljoen stuks verkopen, dan worden ze heilig verklaard. Terwijl ze aan mij stukken meer verdienen, want mijn platen kosten veel minder om te maken.

Er zit toch een kruidenier in je.

Nyman : Serieus : The Piano heeft in België 30.000 eksemplaren verkocht. De opvolger, Michael Nyman Live, 1.000 eksemplaren. Dan vraag ik je : wie heeft zijn werk niet gedaan ? Het is mijn job om te komponeren, het is de job van de platenfirma om mijn komposities te verkopen. Jij en ik zitten hier nu dus hun job uit te oefenen. En ik weiger daar nog aan mee te doen : dit is onbetaalde slavenarbeid. Ze hebben mij gevraagd om tien interviews te geven. Ik heb gezegd : de pot op, ik doe er twee, om mijn goeie wil te tonen. Als zij hun werk zo goed doen als ik het mijne, dàn kunnen we verder praten.

Ik heb nog twee eerder triviale vraagjes. John Berger woont in een afgelegen dorp in Frankrijk en schrijft daar ontroerende boeken over. Jij hebt een huis in de Pyreneeën. Moet ik me daar iets gelijkaardigs bij voorstellen ?

Nyman : Het tegenovergestelde, waardoor ik soms wel eens schuldgevoelens heb ten opzichte van John. Ik woon in een splendid isolation, op een 18de-eeuwse boerderij, waar ik eigenlijk alleen maar naartoe ga om te werken. Er is geen dorpscentrum, er is geen café, er staan een paar boerderijen met immense lappen grond, iedereen leeft op z’n eentje en ik heb nauwelijks kontakt met wie dan ook : ik zou niet weten wat ik gemeen heb met boeren en mijn Frans is sowieso ontoereikend. Iedereen weet wie ik ben, de komponist op de heuvel, maar niemand valt me lastig. Ik heb dus geen grote veiligheidshekken rond mijn huis, omdat er niemand buiten te sluiten valt. Het enige nadeel van een huis in het zuiden van Frankrijk is, dat je opeens beseft hoeveel “vrienden” je hebt, die allemaal op vakantie willen komen.

En dan is er ook nog jouw fascinatie voor de voetbalklub Queens Park Rangers. Ga je geregeld op de tribune staan tussen de hooligans met je toeters en je bellen ?

Nyman : QPR heeft géén hooligans, meneer (lacht). Ik luisterde gisteravond naar de radio : 4-0 verloren, ik voel me een beetje slapjes. QPR en ik hebben al sinds 1970 een band en als iets één keer in je bloed zit, dan krijg je het er nooit meer uit.

Ik bedoel : na een wonderbaarlijke côte à l’os zou ik ongetwijfeld iets fascinerends kunnen doen op een avond in Brussel, maar nee, ik ga liever op mijn hotelkamertje liggen luisteren hoe een meneer op de BBC kommentaar geeft bij het verlies van mijn team. De ziekte gaat nooit over.

“Michael Nyman Live” en “A la folie” zijn verschenen bij Virgin. De Michael Nyman Band koncerteert op 11/2 in het Paleis voor Schone Kunsten Brussel met voor de pauze stukken uit “The Draughtsman’s Contract”, “Z00” en “Water dances” en na de pauze samen met het Danel Quartet muziek uit “The Piano”. Info : (02) 507. 82.00. of (070) 34.44.44.

Ze houden niet van mijn werk, maar ze willen er wel hun zakken mee vullen. Een interessant fenomeen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content