Voluit heet hij Patrick Van Ommeslaeghe, maar om zijn label te benoemen laat hij zijn voornaam weg. “Voor buitenlanders heb ik een onmogelijke naam. Ik wou het hen toch iets makkelijker maken.” Ook zijn debuutcollectie voor winter 2000 is klaar en helder, en erg sterk. Een gesprek.

Hij woont al acht jaar in Parijs, net onder de Eiffeltoren. De tijd ervoor bracht hij in België door, zijn geboorteland. “Er staat wel Belg op mijn paspoort,” zegt hij, “maar ik voel me niet Belgisch. Ik voel me mens. Ik ben toevallig geboren in dat land maar daar houdt het op. Een natie, landgrenzen, daar denk ik niet aan. Of je hebt voeling met iemand, of niet, waar ter wereld je ook komt.” In Frankrijk vinden ze hem wel Belgisch, maar ook een beetje Frans. “Ik hoor wel eens vallen dat ik de meest Parijse van de Belgische modelichting ben. De meest chique.” Hij glimlacht, want het is een compliment, hoewel het hem ook wel amuseert.

Afgelopen maart, tijdens de Parijse prêt-à-porter-week, liet hij de wereld voor het eerst zien waar hij voor stond. Officieel bleek hij niet opgenomen in de defilé-kalender, wat in een beperkt kijkersaantal resulteerde. Maar wie de show wel zag, was het erover eens dat Van Ommeslaeghe voor een bescheiden hoogtepunt binnen een tumulteus modeseizoen had gezorgd. Veertien silhouetten maar, in een kleine, natuurlijk verlichte kunstgalerie, voorbijschrijdend op de opruiende kreten van James Brown en de lo-fi-elektronica van Tarwater. Ingenieuze wikkeljurken, Pollock-achtige dradentruien, net niet slepende, regale mantels, geknoopte hoofddoeken, platte schoenen met een transparante zool. Paars, geel, rood, zwart, grijs en biljartgroen. “Allemaal monochrome silhouetten”, becommentarieert hij. “Ik heb nooit veel zin in kleurmengingen. Ik hou van duidelijkheid: een schilderij van Yves Klein is altijd blauw, de maan is grijs, zo is het nu eenmaal, en dat volstaat, niet? Zogenaamde subtiele mélanges van tinten, die zijn niet aan mij besteed. Alles in dezelfde kleur, van kop tot teen, zo krijgt het gezicht meer aandacht. Dus ook loshangende haren weg. Daarom heb ik mijn mannequins hoofddoeken opgezet.”

Dat zijn eerste collectie vrij klein is uitgevallen, wijt hij aan financiën. “Ik had een beperkt budget en daarmee moest het gebeuren. Anderzijds is het niet nodig om 60 keer hetzelfde bloesje te laten defileren. Kwantiteit is niet echt belangrijk.” Grappend, terwijl hij aan zijn sigaret trekt: “Misschien presenteer ik ooit nog eens één enkel silhouet, wie weet.”

Belangrijker vindt hij het gevoel dat zijn kleren oproepen. “Deze collectie draait rond waardigheid. Ik wil vooral emotie overbrengen, tederheid, respect. Dat is in mijn ogen interessanter dan seks en vulgariteit. Er zijn al genoeg theatrale, agressieve en choquerende beelden te zien in de mode en ik heb er de buik van vol. De inspiratie voor deze collectie komt van een portret gemaakt door Memling, een vrouwenhoofd, close-up, je ziet zelfs haar kleren niet. Maar haar blik straalt waardigheid uit, en dat is wat mij heeft geraakt. Met historische of middeleeuwse kostuums hebben mijn kleren niets te maken. Als ik met mijn werk mensen kan ontroeren, al is het maar één iemand, dan ben ik gelukkig.”

Eind de jaren ’80 schreef Van Ommeslaeghe zich in aan de Antwerpse Academie. Na drie jaar universiteit, richting geneeskunde. “Dat was het niet echt”, vertelt hij. “Tijdens een verplichte sessie autopsie dacht ik plots: alles hier draait rond dood en ziektes. Terwijl ik leven wil, en actie, en kleuren. Daarom ben ik mode gaan studeren. Mode heeft mij altijd gefascineerd. Mode gaat over vorm, lijn, structuur, kleur. Over creatie. Over het feit dat je van een plat stuk stof iets driedimensionaals kan maken.”

Na zijn studies kon hij aan de slag als assistent van Josephus Thimister, toen hoofdontwerper bij Balenciaga. Daarna werd hij aangenomen bij Gaultier om de sportlijn JPG te superviseren. En toen ontmoette hij zijn heldin Adeline André, de miskende maar getalenteerde Parijse ontwerpster. “Bij haar heb ik me erg goed gevoeld, en ook veel geleerd. Het klikte, ook op persoonlijk vlak. Ik ben nog steeds erg blij dat ik voor haar heb kunnen werken. Later ben ik nog eens teruggekeerd naar Balenciaga, om er de licenties voor de Japanse markt te tekenen. Cocktailjurken, beddengoed, bruidsjurken. Maar ik wou vooral mijn eigen ding doen. Ik stond op springen.”

Nu de eersteling is geworpen, moet er een vervolg komen, en de realiteit begint door te dringen. “Ik doe nog steeds alles alleen, en dat is best zwaar. Het is eigenlijk een eenzaam beroep. Mijn volgend project is het uitbouwen van een structuur om met een aantal mensen samen te werken. Dat lijkt me toch plezanter.”

Hij is 33 nu, strikt genomen geen piepjonge debutant meer. Het maakt wel dat hij met de nodige afstand naar het modecircus kan kijken. “Ik ben opgevoed met de notie dat ijdelheid en snobisme geen na te streven karaktertrekken zijn. Mijn ouders hebben mij gestimuleerd om mijn geest te cultiveren in plaats van uiterlijkheden na te jagen. Je zou dus kunnen zeggen dat mode daarvoor niet het meest ideale beroep is. Tot op zekere hoogte klopt dat ook, want de modewereld is verschrikkelijk hard, vol naijver en pretentie. Maar daar denk ik niet aan als ik mijn kleren maak. Status of geld interesseren mij niet. Ik wil een waardig en flatterend beeld voor vrouwen maken, meer niet. Ik beoordeel vrouwen niet op hun heupomtrek. Hun hersenen boeien mij meer.” En ook: “Soms denk ik: wat stelt het allemaal maar voor. Onlangs vroeg een familielid, een chirurg, mij wat de modekleuren van het seizoen zijn. Op dat moment schaamde ik mij tegenover hem, want, zo dacht ik, wat kan er belangrijker zijn dan mensenlevens redden. Maar hij vond dat onterecht. ‘Kunst of mode kunnen misschien oppervlakkig lijken, zei hij, maar jullie zorgen voor de zuurstof van de maatschappij.’ En daar zit wat in, niet?”

Wat is de zuurstof van Patrick Van Ommeslaeghe? “Het leven zelf. Mensen, vrienden,… Ze kunnen mij soms mateloos ontroeren. Klink ik nu niet teveel als Moeder Theresa?”

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content