De Vlaming heeft er een ambitie bij: grappig zijn. Meer comedy-collectieven dan baancafés tegenwoordig en geen mens die nog verrast opkijkt als rond middernacht in een rokerig achterzaaltje een rare snuiter op het podium klimt en zijn medemens op hilarische wijze onderhoudt over baby-snuivende oude vrouwtjes of seks met soepgroenten.

Linda Asselbergs / Foto’s Guy Kokken

.H et broeikaseffect? Wat kun je daar nu tegen hebben? De files naar zee worden er in elkgeval korter van… “Goed gevonden”, mompelt de wildvreemde meneer naast mij in de Zwarte Zaal van het Antwerpse Fakkeltheater. Vind ik eigenlijk ook. Maar ik lach dan ook om alles, beweren mensen die het kunnen weten. Heeft die Bert Kruismans geluk, met zo’n omnibus van de gulle lach in het publiek. Kruismans vraagt zichaf, zo heet de eerste onemanshow van de Rechtvaardige Rechter met het recente ringbaardje.

Wat hij zich zoal afvraagt? Waarom mensen met een grote auto meestal een kleine gsm hebben, bijvoorbeeld. En waarom ze in de luchthaven met metaaldetectors naar plastic bommen speuren. Van de weeromstuit borrelen er ook in mij een paar vragen op. Waarom gaat een mens op vrijdagavond in zijn dooie eentje voor het zwarte gat van een theaterzaal staan, halfvol lui die net vloekend de slagregen getrotseerd hebben en nog stijf staan van de stress van de voorbije werkweek? Met de bedoeling ze aan het lachen te krijgen, no less. Moet je daar niet een beetje masochistisch voor zijn? Of een overdosis overmoed meetorsen? En waarom heeft Kruismans een dubbele vouw in zijn broek? Kan ik het helpen dat mijn oog altijd op van die onnozelheden valt? Vrouwenhumor, je moet daar voor zijn.

Maar laten we ons voorlopig tot de gemakkelijke vragen beperken. Zoals: waarom stand-up de laatste jaren zo populair is. En waarom jongelui tegenwoordig niet meer piloot, brandweerman of gynaecoloog willen worden, maar Geert Hoste. Of manager van K3, maar dat is weer een ander verhaal. Wat de eerste vraag betreft, fluitje van een cent: de mensen willen lachen. Vooral omdat er tegenwoordig bitter weinig te lachen valt. Vraag me niet wie zoiets berekent, maar in de jaren ’50 zou er per persoon per dag een kwartier gelachen zijn. Dat kwartier lachen kreeg je toen zomaar cadeau, gratis bij een Expo-brood bij wijze van spreken. Momenteel zouden we nog aan amper zes minuten zitten; de lach is een bedreigde soort geworden, zoiets als de gewone stadsmus en de meikever.

“Vandaar dat wij met zijn allen op zoek zijn naar mensen die ons doen lachen”, aldus Bert Kruismans. “Vroeger waren dat de Woodpeckers,Gaston en Leo, Urbanus of Jacques Vermeire, nu Geert Hoste. Maar dat is een fenomeen buiten categorie, en de mensen hebben ook buiten de eindejaarsperiode de behoefte in groep te zitten lachen. Goed, je hebt cabaret, maar zoveel cabaretiers die echt op de lach mikken zijn er niet. Bovendien moet je voor cabaret naar het theater. Daar moet je reserveren en jonge mensen doen dat niet, die beslissen de avond zelf wat ze gaan doen. Vandaar ook de populariteit van clubs waar je je kunt amuseren voor de prijs van een drankje. ’t Heeft ook met een andere mentaliteit te maken. Sketches zijn uit, er is geen lichtplan meer, geen doek dat open en dicht schuift. Het is allemaal wat minder gestructureerd. Het klinkt stilaan als een cliché, maar stand-up is de rock-‘n-roll van de humor.”

Allemaal goed en wel, maar bij stand-up denk ik aan een Amerikaan in een broeierige jazzclub die met een sigaret in de mondhoek in een microfoon staat te sneren en om de twee woorden een ‘ fuck’of ‘ shit’op het publiek afvuurt. Nog een geluk dat er niet zoiets als een comedy police bestaat, want wat in Vlaanderen onder de noemer stand-up verkocht wordt, heeft vaak nog weinig met het originele concept te maken. Moppentappers met valse baarden, BV’s die ook een graantje van het succes willen meepikken. Een succes dat reëel is. Aanstormend komisch talent vindt een onderkomen in collectieven als Bonjour Micro, Comedy Express en Comedy Explosion en treedt aan op festivals als Humorologie, het Stand-up Comedy Concours van het Oostends Theaterfestival en Humo’s Comedy Cup. Het genre heeft gevestigde waarden als Raf Coppens, Fritz Van den Heuvel en de Antwerpse Brit Nigel Williams, een uitgebreide subtop met mensen als Lieven Scheire, Gunter Lamoot, Henk Rijckaert,Wim Helsen en Stef Vanpoucke, stichter/bezieler van de 123 Comedy Club in Gent. En verder treden overal te lande in cafés, clubs en parochiezalen jonge hoopvolle acts aan met tot de verbeelding sprekende namen als Dandy Davy, Flegma, Mossel,Dikke Gilbert, Gino Sanctie en Etienne met het open verhemelte. Of het allemaal bonafide stand-up is wat die jongens (en één enkel meisje) brengen? Ik zou het begot niet weten, maar het is wel om te lachen.

Wat nauwelijks gezegd kan worden over het wetenschappelijk traktaat over stand-up comedy van de hand van Owen Schumacher, lid van het Nederlandse collectief Comedytrain. Verscheen op internet ter gelegenheid van de laatste aflevering van Theater aan Zee en is zo gortdroog dat een mens er een tikkeltje moedeloos van wordt. Is dat nu zo moeilijk, een beetje grappig schrijven over humor? Dat stand-up comedy zo oud is als de wereld, lees ik. Tiens, waarom verbaast dat mij niet? Geweldig geestige pee, Demosthenes met zijn bek vol keien. Nu, wie wil weten waar groten als Mort Sahl, Lenny Bruce, Woody Allen en Richard Pryor hun mosterd haalden, evenals de alternatieve Britten Alexei Sayle , Rick Mayall, Ben Elton en Lenny Henry, moet zich maar door de droge kost heen kauwen. Geef mij maar het veldwerk.

Het Klokhuis, een woensdagavond in oktober. De Antwerpse vuurproef voor Stef Vanpoucke en zijn trawanten van de 123 Comedy Club uit Gent. Het zaaltje is voor driekwart gevuld, zonder noemenswaardige promotie vooraf. Kruismans heeft gelijk: de mensen willen lachen. Of beter: de studenten, want de gemiddelde leeftijd van het publiek ligt niet ver boven de twintig. Buiten mijn gezelschap is er nog één stel veertigers: we lachen elkaar bemoedigend toe, een beetje zelfgenoegzaam ook: en of we bij de tijd zijn. Tegenslag: wat comedy heet, blijkt in feite improvisatie te zijn, vergelijkbaar met de spelletjes uit het televisieprogramma Onvoorziene omstandigheden. “Het slechte nieuws: Mark Uytterhoeven is hier niet”, meldt Vanpoucke. “Het goede nieuws: Geert Hoste ook niet.” Moet kunnen, lachen met Hoste. Zelf lacht hij all the way to the bank. Niet alleen daarom vindt zowat elke Vlaamse would-be humorist hem een uitstekend vakman.

Of er ook West-Vlamingen in de zaal zijn, wil Vanpoucke vervolgens weten. De West-Vlaming naast mij klemt grimmig de kaken op elkaar. Hem zullen ze niet hebben. “En Limburgers? Die mogen het morgen komen zeggen…” Daarna moeten we elkaar twee aan twee een schoudermassage geven. Een schoudermassage? De West-Vlaming vloekt: “Godver, wat haat ik dit gedoe.” Zelf heb ik de instructies natuurlijk weer verkeerd begrepen, zodat ik geheel overbodig de blonde juffrouw rechts van mij masseer, die niet eens protesteert. Daarna schieten de Impro All Stars in actie, waarbij ene Marleen als spelleider fungeert. Vanpoucke: “Normaal zou ze meespelen, maar ze loopt een beetje ambetant vandaag.” Het is al goed, jong, bespaar ons de gruwelijke details.

Marleen heeft iets van een Chiroleidster, maar ze komt wel behoorlijk ad rem uit de hoek. En al te overmoedige student die de boel probeert te monopoliseren, snoert ze vakkundig de mond: “Jouw hobby is stoefen, zeker.” En toch meen ik soms iets van weerstand in het publiek waar te nemen: chottekestoch, zij denkt ook dat ze grappig is. Vrouwen en humor, het blijft wringen.

Of we nog gelachen hebben, die avond? Welzeker. Met de ‘dokter’ die moest raden dat hij een schizofreen kuikentje en een kapper met aambeien op consultatie had, bijvoorbeeld. En om ene Bart, een bonkig lid van de Belgische Improvisatie Liga die iets onverzettelijks ‘kan ik het helpen dat ik grappig ben?’ uitstraalde. Moest raden dat hij de plastische chirurg van Britney Spears vermoord had. In een bakkerij in Peutie, met een kunstgebit. Omdat de brave man Baby one more time begon te zingen. Ja goed, ik zei toch al dat ik gemakkelijk lach.

Maar geen stand-up dus die avond. Daarvoor moest ik naar Bal Infernal, bij de Vrijdagmarkt in Gent. Een kroeg met de ouderwetse charme van een café-chantant, waar het al om acht uur drummen is voor een plek, terwijl de acts pas om halftien beginnen. Het publiek is jong, piepjong zelfs. Voornamelijk eerstejaarsstudenten, schat ik, of zelfs scholieren. Hier en daar een piercing en een bloot middenrif, wat niet wegneemt dat het jonge grut er een stuk onschadelijker uitziet dan het stelletje ongeregeld waarmee ik mijn studententijd rondhing. Ze zijn duidelijk gekomen om zich te amuseren en drinken in afwachting braaf een pintje of een cola. In een hoek worden speelkaarten rondgedeeld. Kleurenwhist! Mocht ik koters van deze leeftijd hebben, ik zou de goden op mijn blote knieën danken als ze hier hun vrije tijd doorbrachten. Eerst treden de Lunatics aan. Improvisatie, eens te meer. Over de kleine dingen van het leven. De eerste erectie, bijvoorbeeld. Daarna komt niet geheel ontoepasselijk Gerrit DeCock, alias The Big Lecockski van JIMtv, in zijn wit patserspak en te korte das demonstreren hoe stand-up niét moet. Verklaart zich een groot liefhebber van de flauwe woordspelingen van Ben Crabbé, maar heeft zijn eigen flauwe woordspelingen zelfs niet uit het hoofd geleerd, zodat hij af en toe een mapje moet raadplegen. “Weten jullie aan welke kwaal die gasten van Abba leden? Zweedvoeten!” Ja sorry, lezers, dit is een auditieve grap. En dat er op de Westbank weer zes doden gevallen waren. “Je zult daar je geld maar hebben, op zo’n bank.” En in Bangladesh ook niets dan miserie: “Nooit eens koeken troef.” Dat was er dus eentje voor de whistspelers. Het publiek zet het niet eens op een jouwen, ik zei toch dat het aardige jongelui waren. “Op televisie valt zijn programma nog mee,” kondigt de MC hem af, “ze knippen er alles uit.”

Nee, dan liever Winnock & Galle, of is het Winnock & Halle, want ze komen uit West-Vlaanderen. Een magere rosse en een mollige met een brilletje in een te kleine zwembroek, het ambulante wetenschappelijk bewijs dat ook mannen aan cellulitis kunnen lijden. Had ooit zo’n lelijk lief dat hij een proces-verbaal voor sluikstorten kreeg toen hij haar dumpte. Dom ook nog, het kind: haalde zelfs op haar zwangerschapstest maar 45 procent. Verder out het olijke duo zich als vegefielen die als sekstoerist naar de Gentse Floraliën trekken en in een necrofiele bui vuile manieren doen met chrysanten. Geen idee of je het stand-up kunt noemen wat ze allemaal uitvreten, maar grappig zijn ze wel. Dat geldt ook voor Henk Rijckaert, een Oost-Vlaamse working-class hero met lange bakkebaarden, die hier duidelijk een thuiswedstrijd speelt. Hiphopt gezwind tussen de rekken van de GB, trekt meedogenloze parallellen tussen seks en speleologie, heeft iets ongezonds met oude dames op de tram. En zijn ogen niet in zijn zakken, zoveel is duidelijk. Tempo heeft hij ook. Het publiek giert, klapt, fluit. Way to go, Henk .

Ik kan me voorstellen dat je daar nogal een kick van krijgt, van mensen hard te doen lachen. Sara Vertongen, van Belgisch-Britse afkomst en een van de weinige vrouwelijke stand-uppers in het circuit, kan dat alleen maar beamen. In haar laatste jaar Studio Herman Teirlinck schreef ze een Engelse monoloog vol grof-komische observaties waaruit ze nu put voor optredens in cafés, clubs en op festivals. “Anderen amuseren, dat geeft een fijn gevoel. Lachen is nu eenmaal de meest directe vorm van appreciatie; je voelt meteen dat mensen je graag bezig zien. Een café of een zaal op je hand hebben, honderdvijftig mensen zo bespelen dat ze lachen wanneer jij dat wilt, dat geeft iets van: ‘ Yes, ik heb ze…'”

Een oudgediende als Bert Kruismans relativeert: “In het begin geeft dat een enorme kick, ja. Mensen zeggen dat het zelfs beter is dan high te zijn. Aangezien ik mij tot courant in de handel verkrijgbaar spul beperk, kan ik daar niet van meespreken. Maar ik herinner mij nog goed mijn eerste optredens in cafés: als het op zaterdagavond goed ging, liep ik zot tot maandagmorgen halfelf. Pure euforie. Vooral omdat het in cafés gebeurde waar de mensen niet voor mij kwamen. Ze kwamen gewoon een pint drinken en dan sprong daar een gek op een bierbak die zei: ‘Nu allemaal zwijgen en naar mij luisteren.’ Dat is stand-up in zijn puurste vorm en het moeilijkste dat er is. Het nadeel was: als het slecht ging, liep ik ook twee dagen met mijn kop in de grond. Maar dat gevoel slijt. Wat blijft is de ambitie om je stiel zo goed mogelijk te doen en de mensen een fijne avond te bezorgen.”

Raf Coppens, de verbale snelheidsmaniak onder de vaderlandse stand-uppers, die nu de culturele centra afdweilt met zijn avondvullend programma Neuro, weet waar zijn collega het over heeft. “Als je al een paar jaar na elkaar twee, drie goede optredens per week hebt, dan raak je op den duur wel uitgekickt. Het evolueert naar werk dat je graag doet, de voldoening van iets te creëren en dat dezelfde avond nog te kunnen brengen. Misschien heeft het ook met leeftijd te maken. Ik krijg ook niet meer zo’n kick van een optreden van Neil Young als vroeger…”

Nigel Williams, nochtans ook een veteraan in het vak, heeft daar minder last van. Een geval apart, de winnaar van Humo’s Comedy Cup 2000, ook al omdat hij in zijn overigens zeer aanstekelijke act serieuze onderwerpen als de dood van zijn vader niet schuwt. In november beperkte hij de voorstellingen van zijn One Night Stand omdat hij volop aan het schrijven was aan het eindejaarsprogramma Gelukkig Nieuwjaar (met Ann Nelissen en Bert Kruismans) en de mannelijke tegenhanger van de Vagina Monologen (jawel, de Penis Monologen). Met het gevolg dat hij last kreeg van ontwenningsverschijnselen: “De dagen dat ik niet optreed, voel ik mij vaak wat down, omdat ik een uitlaatklep mis. Ik zou dan echt een café opzoeken en vragen of ik niet een halfuur mag komen zeveren. Noem het een verslaving. Een poos geleden zat ik met Raf in de Warande van Turnhout: 750 man, de organisatoren hadden dat nooit verwacht. Eens je dat geproefd hebt, zoveel mensen te doen lachen, wil je niets anders meer. Maar ja, als je na de voorstelling weer buitenstaat, ben je een even grote loser als toen je de zaal binnenstapte. Humor is vluchtig, zoals het leven. Beter dan wie ook kunnen wij het succes relativeren: een echte komiek loopt nooit naast zijn schoenen.”

Relativeren, allemaal goed en wel. Maar als je in je eentje achter een micro gaat staan, moet je er toch van overtuigd zijn dat je een Zeer Grappig Mens bent. Wel, dat valt tegen. Raf Coppens: “Je moet ervan uitgaan dat je iets te zeggen hebt dat de moeite loont om gehoord te worden. Dingen die geestig zijn, maar waar de mensen toch ook eens kunnen over nadenken. Dingen ook die je in een dagelijkse conversatie niet zomaar kwijt kunt. Omdat ze wat extreem zijn, bijvoorbeeld. Maar dat hoeft nog lang niet te betekenen dat je de grappigste mens van België bent.” Nigel Williams: “Als je ’t maar weet. Als wij met ons vieren samen zitten – Raf, Bert, Brik Van Dyck en ik – dan zou je niet zeggen dat wij grappig bezig zijn. Enfin, nog een geluk dat Brik jonger en nog wat enthousiaster is, anders zaten daar vier depressieve kerels. Het oud verhaal, zeker: in de dagelijkse omgang nogal somber en cynisch, en om te overleven op het podium de grapjas uithangen. Voor mij is het meer een roeping dan een talent, denk ik. Humor is ook een vorm van zelfverdediging. Op school in Engeland was ik nogal klein van stuk. Maar als ik de grote bully’s kon amuseren, lieten ze mij met rust.” Kruismans: “Wat opvalt, is dat mensen die aan stand-up doen in de omgang vaak heel introvert en verlegen zijn. Ik ook. Geen probleem om tijdens Nekka-Nacht voor vijfduizend man in een spot te gaan staan. Maar als ik kan kiezen tussen een benzinestation met bediening en een selfservice, dan kies ik voor dat laatste.”

Of je het ook kunt leren, grappig zijn. Hoop doet leven, nietwaar. Sara Vertongen: “Je hebt een stijl nodig. Sommigen spelen de underdog, anderen de branieschopper. Niet dat ik nu voortdurend sta te vloeken, maar voor mijn stand-up acts opteer ik voor een wat grovere taal. En ik kom op en probeer meteen te laten voelen: ‘Hier staat geen braaf meiske.’ Bij de gemiddelde cafébezoeker lijkt dat een snaar te raken. Timing is ook essentieel. Aanvoelen: ‘Als ik dit zo opbouw, dan zijn ze mee en als ik dan dàt zeg, scoor ik.’ Maar timing kun je volgens mij niet leren, dat moet je in je hebben.”

Raf Coppens vindt dat het geweldig lang duurt voor je het een beetje kunt, grappig zijn achter een micro. “Je moet toch rekenen dat je als beginnend komiek recht hebt op zo’n tweehonderd slechte optredens. Er zijn onnoemelijk veel valkuilen waarin je kunt trappen: te rap content zijn, te weinig aan je teksten werken. Te snel gaan of te traag. Te zelfverzekerd zijn of juist te weinig. De mensen te hard willen doen voelen dat het grappig is. Of het doen zoals iemand die je bewondert. Je moet je voorbeelden durven afschieten, een beetje vadermoord plegen.”

Volgens Bert Kruismans kun je grappig zijn zelfs uit boekjes leren. “Enfin, sommige dingen toch. Dat je alles zo dicht mogelijk bij jezelf moet houden, bijvoorbeeld, zowel in plaats als in tijd: ‘Gisteren ging ik een biefstuk kopen bij de transseksuele slager hier om de hoek.’ En dat je geen zes woorden moet gebruiken als je er maar vier nodig hebt. Maar het belangrijkste is toch de ingesteldheid waarmee je op het podium staat. Volledig geconcentreerd op je performance, als een topsporter, al de rest moet uit je hoofd. En heel goed weten wat je gaat doen, zonder je strikt aan een schema te houden. Een echte stand-upper is immers ook attent voor wat er op het moment gebeurt. Compleet freewheelen houdt risico’s in. Het gebeurt dat je iets zegt waarvan je tijdens het uitspreken meteen al spijt hebt. Dat je weet: dit slaat nu eens echt nergens op. Improviseren is dus niet zonder gevaar, maar als het werkt, dan is het uniek, het beste moment van de voorstelling.”

Nigel Williams: “Ik heb een stukje op rapritme over de volgende paus die een jonge zwarte zou zijn. Dat schoot mij spontaan te binnen op het podium van Theater aan Zee in Oostende. Ik gebruik dat nu in mijn show en het publiek vindt het nog altijd grappig, maar voor mij was die eerste keer het magische moment, omdat ik totaal niet wist waar ik zou uitkomen. De grootste eer die toeschouwers mij kunnen bewijzen, is zeggen dat ze goed gelachen hebben, maar dat ze het niet kunnen navertellen. Het is een koppige misvatting dat stand-up comedians domweg moppentappers zijn.’

Ook Raf Coppens heeft van die bevlogen momenten. “Wat steeds meer gebeurt als je al langer bezig bent, is dat je je gevoelens of gedachten op het moment zelf direct naar het publiek transponeert. Dat is spannend, dat kun je niet van tevoren uittikken. Op die manier verbaas je jezelf soms met dingen die je volgende dag absoluut niet meer kunt oproepen.”

Volslagen de mist ingaan? Daar moet een stand-up comedian tegen kunnen. Bert Kruismans: “Van hacklers, mensen in het publiek die de boel op stelten proberen te zetten, heb je in Vlaanderen bijna nooit last. Als het al eens gebeurt, dan heb je met een gek te maken of iemand die heel, heel dronken is. Stel een vraag aan een Nederlander in de zaal en hij zal antwoorden. Een Vlaming zwijgt nog vaak. Het is een soort ongeschreven afspraak, toch zeker in een zaal: ‘Ik kom kijken, ik heb betaald, jij doet het werk.’ En ach, afgaan… Het is geen toeval dat, op een paar uitzonderingen na, alle comedians de dertig voorbij zijn. Op die leeftijd heb je je ermee verzoend dat je een lelijke kop hebt en dat het niet elke avond honderd percent bingo kan zijn. Als stand-up lach je toch in de eerste plaats om jezelf.”

Nigel Williams: “Een doorsnee stand-up act duurt twintig minuten, maar als het tegenzit is dat een eeuwigheid. Voor sommigen is het alsof ze keer op keer voor een tribunaal staan. Ja, er zijn momenten dat je het gevoel hebt: nu heb ik het door, nu kan mij niets meer overkomen. Maar dan ga je gegarandeerd de volgende keer op je smoel. Wat geen kwaad kan. Diegenen die in het begin keer op keer op hun bek gaan en altijd weer terugkomen, dié worden het.” Raf Coppens: “Voor een schrijver, een muzikant of een filmer zijn er verschillende beoordelingscriteria. Bij een komiek maar één: ze lachen of ze lachen niet, je wint of je verliest. Meestal zijn comedians gasten die voor niets anders goed zijn. Losers, wat in Vlaanderen hoe dan ook aanslaat. Ik ben er zeker van dat sommige mensen verbaasd zijn dat ik nu nog optreed. ‘Wat, is die nog bezig? Zo slecht als die in het begin was.’ Maar ik ben op mijn gemak op mijn bek kunnen gaan. Omdat er nu een heel circuit is, moet het allemaal veel vlugger gaan. In twee, drie jaar moet je nu wel ergens kunnen staan, anders heb je wel een héél slechte act. Wat op zich ook geweldig grappig kan zijn, natuurlijk.”

Of het intussen ook een beetje vlot met de vrouwenhumor? Sara Vertongen: “Het leukste compliment dat ik tot nu toe kreeg, is juist dat ik geen typische vrouwenhumor breng. Geen grappen over kinderen krijgen en menstruatie dus, maar wel over iemand die een warme relatie met haar microgolf heeft of alle trucs kent om efficiënt te stelen uit de supermarkt. Dat mijn act in het Engels is, wekt meer verbazing dan het feit dat ik een vrouw ben. Het geeft de performance iets exotisch, wat meteen de nogal grove taal acceptabeler maakt. Mensen zeggen wel eens dat het hen aan Smack the pony doet denken of aan Absolutely Fabulous. Ik heb dan ook een grote bewondering voor French & Saunders en ook voor de Britse stand-up comedian van Pakistaanse afkomst Shazia Mirza, omdat die vanuit haar eigenheid werkt. Volgens mij is het maar een kwestie van tijd voor er in het jonge Vlaamse stand-up circuit meer vrouwen opduiken. In de theaterwereld zijn er grappige vrouwen genoeg die niet bang zijn om de aandacht op te eisen. Tine Embrechts is lang niet alleen. Waar ik mij wel verschrikkelijk aan kan ergeren, is aan de vrouwen die als excuus-Truus in een humorpanel gedropt worden. Daar heerst vaak zo’n ouwe-jongens-onder elkaar-sfeertje waarin die vrouw geen echte kans krijgt. Vrouwen hebben niet die fanatieke drang tot scoren, ze pikken liever in op de humor in hun omgeving. Bij mij zou het ook niet lukken: de knop omdraaien en dan tien minuten grappig zijn.”

Lachen in barre tijden

Informatie over artiesten en optredens op de volgende sites:

www.lunatics.be

www.123comedyclub.com

www.xlp.yucom.be (theaterbureau XL productions, voor o.a. Nigel Williams en Sara Vertongen.)

www.rafcoppens.be

www.kruismans.be

P 136

P 140

P 144

Waarom gaat een mens op vrijdagavond in zijn dooie eentje voor het zwarte gat van een theaterzaal staan, halfvol lui die net vloekend de slagregen getrotseerd hebben en nog stijf staan van de stress van de voorbije werkweek? Om ze aan het lachen te krijgen.

Het publiek is jong, piepjong zelfs. Hier en daar een piercing en een bloot middenrif, wat niet wegneemt dat het jonge grut er een stuk onschadelijker uitziet dan het stelletje ongeregeld waarmee ik mijn studententijd rondhing.

“Voor een schrijver, een muzikant of een filmer zijn er verschillende beoordelingscriteria. Bij een komiek maar één: ze lachen of ze lachen niet, je wint of je verliest.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content