Piet Swimberghe

De vraag naar Afrikaanse kunst is groter dan ooit, maar het aanbod slinkt. Vlooienmarkten worden overspoeld met valse maskers en fetisjen. Hoe herken je echt van nep ? Museumbezoek en enkele “weetjes” helpen de leek op weg.

PIET SWIMBERGHE

FOTO’S : LIEVE BLANCQUAERT

Op grote rommelmarkten wordt tegenwoordig een belangrijke plaats geruimd voor houten fetisjen, maskers en ander fraais uit Zwart-Afrika. Het aanbod is verbazend groot en de meeste objekten zien er angstaanjagend en vuil uit, alsof ze pas zijn opgevist uit de “brousse”. Op het eerste gezicht dus aantrekkelijke spullen, ze lijken verbazend goed op bekende stukken die in veel kunstboeken staan. Zo worden op de Brusselse vlooienmarkt voor een prikje heuse “topstukken” aan de man gebracht, zoals maskers van de Bambara, Senufo en Dogon, en voorouderbeelden van de Songye, Luba en Kongo. Vreemd genoeg telt men hiervoor een paar straten verder, bij antiquairs op de Zavel, fortuinen neer.

Eigenlijk wordt de leek voor de gek gehouden. Hij denkt op de vlooienmarkt een stuk op de kop te kunnen tikken dat thuishoort in de kollektie van het “Afrikamuseum” van Tervuren.

Niets is minder waar. In werkelijkheid prezenteren die uitdragers valse troep met ronkende verhalen. De beeldjes komen zogenaamd uit de kollektie van “nonkel missionaris” en werden vroeger gebruikt door de “dorpsfetisjeur”. Daar trappen goedgelovige kopers gemakkelijk in.

Maar ook al is het leuk dekoratiegoed, het is geen antiek. Voor goedkope spullen, geen probleem. Overschrijdt men echter de limiet van 5000 frank, dan stapt men toch beter naar een echte antiquair. Want zo ontzettend duur is Afrikaanse kunst niet.

Gezien de grote interesse en het slinkend aanbod is het de hoogste tijd om de valkuilen van de handel in kaart te brengen. Samen met antiquair Yannick De Hondt van Antiques & African Art in Brugge, lichten we een tip van de sluier.

Verkopers op rommelmarkten beweren gemakkelijk dat hun koopwaar “autentiek” is. Niet waar. Aan dit sleutelbegrip hangt een wetenschappelijke definitie vast. “Voor de etnoloog, de verzamelaar en de antiquair werd een autentiek stuk gemaakt voor eigen gebruik, ” zegt De Hondt. Met een echt masker werd gedanst en de fetisjeur moet de fetisj ooit hebben gewijd. De rommel van de markt heeft nooit gediend. Dat snijwerk is louter bestemd voor de westerse markt. Het fenomeen is niet nieuw. Al honderd jaar maken Afrikaanse houtsnijders voorwerpen voor toeristen. We onderscheiden verschillende soorten toeristenstukken. Vooreerst zijn er de geskulpteerde slagtanden van olifanten en beeldjes van ebbehout die het buffet van elke ex-koloniaal sieren. Dat siergoed heeft niets van doen met echte Afrikaanse kunst. Daarnaast maakt men kopieën van traditionele maskers en beelden. Deze produktie werd de laatste jaren fel opgedreven. Het resultaat ligt op de rommelmarkt. In Afrikaanse steden wordt deze valse troep massaal aan toeristen verkocht.

Ten slotte zijn er de autentieke stukken waarin kenners verschillende soorten onderscheiden, zegt De Hondt. Er zijn antieke stukken die honderd jaar oud zijn en meer. Dat wist men vroeger niet. Toen keken westerlingen neer op Afrikaanse kunst en meenden dat alle houtsnijwerk hooguit een eeuw oud was. Wetenschappelijk onderzoek wees het tegendeel uit. Nu weet men bijvoorbeeld dat sommige beelden van de Dogon 600 jaar oud zijn en dat veel spijkerbeelden van de Kongo stammen uit de achttiende eeuw.

Gedurende de koloniale tijd gingen ontzettend veel tradities verloren. Dat was grosso modo de periode van de jaren dertig tot zestig. De kerk verhinderde het voortbestaan van de lokale culten en de overheid verbood de genootschappen, zodat bijna een generatie lang nauwelijks beeldhouwwerk werd gemaakt. Wat weinig westerlingen weten, is dat de dekolonizatie een revival van de culten inluidde. Vanaf de jaren zestig werd er opnieuw geskulpteerd. Beelden en maskers uit die recente tijd behoren evenzeer tot de traditionele kultuur, maar zijn niet antiek.

“Soms ziet men moeilijk het verschil tussen oud en jong, ” stelt De Hondt, “omdat dezelfde materialen werden gebruikt. Ook nu nog wordt traditionele kunst gemaakt, maar ze is doorgaans van mindere kwaliteit dan vroeger. “

In de jaren zeventig kwamen ook veel antieke stukken, van voor 1930, te voorschijn. Objekten die vermoedelijk werden verstopt voor de Europese bezetters. Zo kwamen de meeste Hemba-beelden, voor kenners het neusje van de zalm, pas in de jaren zeventig uit Zaïre in Europa terecht.

De kunst van het verzamelen bestaat erin de autenticiteit van een stuk af te lezen. Eerst kijkt De Hondt naar de stijl. De Afrikaanse kunst telt namelijk ontzettend veel stijlen, die zelfs binnen eenzelfde stam kunnen verschillen. In de Europese kunst is de stijleenheid veel groter ; het verschil tussen barokmeubels uit Frans-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen bijvoorbeeld, is miniem. Wie in Afrika tweehonderd kilometer reist, ontdekt minstens drie totaal verschillende stijlen. Voor de koper is het dus zaak zoveel mogelijk stijlen te herkennen om vervalsingen te ontmaskeren. De falsarissen haspelen immers verschillende vormentalen door elkaar en overdrijven bepaalde onderdelen. Het houtsnijwerk van de rommelmarkt is ruw, lomp en te primitief gesneden. Een geoefend oog herkent meteen anomalieën in de proporties.

Vervolgens onderzoekt Yannick De Hondt het patina. “Een heilig begrip waarover hoogst mysterieus wordt gedaan. Sommigen beweren zelfs dat een goed masker een kaasgeur heeft. Zelf heb ik die nog nooit waargenomen, maar een rookgeur wel, omdat ze werden bewaard in een hut met een open vuur. “

Voor de leek moet Afrikaanse kunst “smerig” lijken. Daarom smeren vervalsers er allerlei vuiligheid op. Zo nodig stoppen ze een beeld onder de grond of planten het voor een paar dagen in een termietenheuvel. Dan is het half opgevreten en is de naïeve koper zeker overtuigd van de echtheid. “Maar veel goede stukken hebben dat soort patina niet, ” zegt De Hondt. “Bovendien hangt het patina af van soort tot soort. Bij elk type beeld is het anders. Soms is alleen een deel van het beeld gepatineerd, het gezicht en de handen, omdat de rest bekleed was. “

Sommige stukken zijn uitgesproken bleek en mat getint, andere donker en glanzend. Kenners spreken over een patine téléphone, verwijzend naar de gepolierde horens van een ouderwetse bakelieten telefoon.

Veel beginnende verzamelaars begaan de fout direkt naar grote stukken van bekende stammen te grijpen. “Ze kunnen beter bescheiden beginnen en eerst de randgebieden verkennen, ” meent De Hondt. “Want de traditionele verzamelaars lieten hele gebieden van de Afrikaanse “materiële” kultuur links liggen. Vroeger hadden ze geen oog voor textiel of smeedijzeren wapens. Wie daarmee begint, geraakt vertrouwd met het materiaal en kan stilaan het terrein verkennen. “

Zo leer je hoe je echt van vals kan onderscheiden. Bovendien is het Afrikaans textiel biezonder fraai en dekoratief. Het werd pas zo’n 15 jaar geleden ontdekt. De mooiste stukken komen uit de Kasaï in Zaïre en zijn gemaakt door de Shoowa, een substam van de Kuba. De kleine stukjes borduurwerk, de zogenaamde velours du Kasaï, zijn te koop voor 1000 tot 10.000 frank. Vooral de dansrokken, die tot tien meter lang kunnen zijn, zijn erg in trek bij dekorateurs. Vijftien jaar geleden waren ze duurder dan nu omdat het aanbod erg gering was. Door het overaanbod zijn de prijzen gedaald. Dansrokken zijn er vanaf 8000 tot 30.000 frank, afhankelijk van de kwaliteit.

Het antieke smeedwerk is niet eens zo duur. Voor 1000 à 5000 frank worden allerlei speren, messen en bijlen verkocht. Voor de beginnende verzamelaar zijn er ook kleine siervoorwerpen, zoals medicijnkalebassen, schminkdozen en allerlei bekers. De meeste stukken zijn te koop voor 10.000 à 20.000 frank. Goede fetisjen zijn zeker te vinden tussen 20.000 en 40.000 frank. Topstukken zijn natuurlijk flink wat duurder. Een mooi Hemba-beeld kan meer dan 10 miljoen kosten. Maar dat is een ander verhaal.

De Hondt raadt aan niet op de vlooienmarkt te kopen, maar bij antiquairs die ook wat uitleg geven. Ons land telt trouwens tal van gereputeerde handelaren in Afrikaanse kunst. Brussel is samen met Parijs de draaischijf van de wereld. Schrik er niet voor terug om ook bij de topantiquairs van de Zavel binnen te stappen. Naast dure topstukken bieden ze ook goedkope spullen aan. Volgens De Hondt mag een verzamelaar zich niet blindstaren op West-Afrika en Zaïre. Momenteel komen er puike objekten uit Oost-Afrika, onder meer uit Tanzania : “Daarvan is de prijs nu hoogst aantrekkelijk. Voor 30.000 à 40.000 frank koop je een masker of beeld van hoge kwaliteit, omdat die stammen nog vrij onbekend zijn. Een evenwaardig objekt uit Zaïre kost tienmaal zoveel. “

Tenslotte geven we beginnende verzamelaars nog de raad om zich grondig te informeren via vakliteratuur en bezoeken aan musea. Ons land telt minstens twee opulente kollekties. Er is het Etnografisch Museum van Antwerpen en het Museum voor Midden-Afrika in Tervuren.

Overvloedig aanbod op de vlooienmarkt : een geoefend oog merkt meteen dat het patina vals is en het snijwerk stuntelig.

Vier biezonder fraaie hoofdman-staven uit Zaïre (kollektie De Hondt). Voor een goede staf betaal je van 10.000 tot 200.000 frank, naargelang van de ouderdom en het patina.

Van links af : een tabakspot van de Thsokwe, een stoeltje van de Lega, een beker van de Pende en een “divinatie”-instrument van de Luba (kollektie De Hondt).

Boven : detail van een typisch stuk “velours du Kasaï”. Onder : prachtig Zombo-masker met overtuigende patina (kollektie De Hondt).In de handel nog te vinden onder de 100.000 frank.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content