Het meest oostelijk eiland van de Balearen is een ideaal tussendoortje, vooral voor fervente fietsers en wandelaars. Maar wacht liever niet tot het hartje winter is.

De boot wiebelt vervaarlijk als William George huppelend en fluitend de aragon, de traditionele dans van Menorca, demonstreert. “Zie je wel: tikje Iers, zowel wat instrumenten, ritme als passen betreft.”

William is Amerikaan van origine, maar hij spreekt ook Duits, Frans, Spaans, Catalaans en het daarvan afgeleide Baleaars dialect alsof het zijn moers taal was. En als zijn broekzak kent hij ook het eiland waarop hij een half leven geleden door puur toeval verzeild raakte. Sindsdien is hij er niet meer weg te slaan. Hij kent alle lokale verhalen en legenden, stenen en struiken. Hij schreef ook het gidsje Menorca, poc a poc: Menorca, beetje bij beetje. Hij kan het weten, want hij heeft het ook stap voor stap ontdekt, en dat doet hij nog steeds. Op tijd en stond vult hij een rugzakje met bruine rijst, een streng dieet dat hij aanvult met de wilde uien die hij onderweg plukt. Slapen doet hij in een van de talrijke prehistorische grotten die op zijn pad liggen.

Ons scheepje pruttelt door de haven van Maó, ook Mahon geheten. Onder hoge schapenwolkjes liggen brokken glorierijk verleden in de zon. Enkele honderden meter uit de kust liggen minuscule eilandjes: het oude Konijneneiland dat herdoopt is tot Illa Llazaret toen het een Engels militair ziekenhuis werd; Illa Quarentina, naar waar besmettelijk zieken verbannen werden, iets verder een Engels en een Amerikaans kerkhof. Andere kruimels land zijn niet meer dan een burcht of een fort.

Een huisje middenin de baai is nu eigendom van Richard Branson, het is niet meer dan een nederige stulp met een houten aanlegsteiger. Met het roeibootje dat daartegenaan dobbert, zou de big boss van Virgin Express zelf de boodschappen doen. Eenvoud siert, maar dat is niet toepasselijk op figuren als Filips II of Lord Nelson, gezien hun overdreven florissante behuizingen met zicht op zee.

Achter een pittoresk haventje met jachten op mensenmaat – niet van die protserige miljardenschuiten – schittert de witte skyline van Maó, naar men zegt een van de mooiste barokke steden. In het panorama overheersen de silhouetten van het klooster El Carmen, de toren van San Francisco en vooral die van Santa Maria, de katholieke kathedraal. Dat bouwwerk bulkt van barok en rococo, al die pracht en praal zou bekostigd zijn door één rijke pastoor uit Barcelona.

Het gigantisch orgel, met welgeteld 3006 pijpen, is onlangs gerestaureerd nadat het jarenlang gesloopt lag weg te rotten in een garage. De stad is zo trots op haar vernieuwde schat, dat elke voormiddag van elf uur tot halftwaalf een orgelist alle registers opentrekt, van kleppende klokjes tot oorlogstrompetten en hemelse bazuinen. Flarden van het concert zijn te horen tot in de kroegjes op de kade. Een van de panden daar is het aardse fabriekje Xoriguer, waar men per dag drieduizend liter gin stookt en bottelt in aarden kruiken, met op het etiket de ronde molen, het type tegen dewelke Don Quichot in La Mancha ten strijde trok.

Het ontstaan van het fabriekje, begin 18de eeuw, is hoogstwaarschijnlijk te danken aan belegerende Britten die de aanvoer van geestverruimende drank uit het vaderland te duur en te omslachtig vonden en zich trachtten te behelpen. Ze namen een basis van wijnalcohol in plaats van graan en ze aromatiseerden het goedje met plaatselijke kruiden. Puur dronken ze het niet, en ook nu nog verkiest men het te gebruiken op de wijze van Nescafé: een beetje Xoriguer, aangelengd met water. Als aperitief krijgt het fraaie namen als pelofa (met water en een schijfje citroen) of pomada (met citroenlimonade).

Xoriguer is niet veel soeps, maar met een ander product van Menorcaanse orgine is de westerse wereld zeer vertrouwd: mayonaise. Er doen veel verhalen de ronde, maar William weet het zeker: de oorsprong ervan ligt in Maó. Hij situeert het voorval in 1756, bij het begin van de Zevenjarige Oorlog. Frankrijk had pas Menorca veroverd op de Britten. Le Duc de Richelieu, achterneefje van de befaamde kardinaal, ging op bezoek bij de Franse koning Louis XV om fier zijn overwinning te melden en nam een cadeautje mee: la sauce de Maó. Over de manier waarop hij het recept verkreeg, bestaan verschillende versies. De ene keer was de hertog uitgeput van de strijd, keek scheel van de honger en bedelde bij een arme boerin om wat voedsel. Het mens klutste een mengsel bijeen uit de povere voorraad die ze in huis had: eieren, olijfolie en citroenen. Een andere versie is frivoler. Richelieu, die even verkikkerd was op vrouwen als op tafelen, ontfutselde tijdens een amoureuze ontmoeting de mysterieuze dame in kwestie haar geheime ingrediënten. Op een stoffige zolder zou nog een brief liggen, als die inmiddels niet is vergaan of opgevreten door de ratten. Eigenhandig schreef de hertog, een heer met fijne maniertjes en galanterieën: ” Chère Madame, omdat ik uw naam niet mag of kan uitspreken, noem ik de saus waarmee u zo vaak mijn verhemelte streelde naar de stad waar u woont: sauce mahonaise.”

Maó is niet de enige stad op Menorca, dat zie je duidelijk op Monte Toro, zowel het hoogste punt als het geografische middelpunt van het eiland. Langs alle kanten ontwaar je de zee en de grillige kust met vooral kreken en kreekjes. Er zijn er zeer discrete, zoals de kreek der verliefden, die zo heet omdat er nauwelijks plaats is voor twee innig verstrengelden. Er zijn ook enkele grote stranden als Cala Gamdana, Santo Tomás en Al Galdala, maar daar staan de strandstoelen als een regiment soldaten in het gelid.

Op de eenzame hoogte van Monte Toro (ocharm 357 meter en 96 cm) staat een bronzen Christus, de armen verwelkomend gespreid. Hij kijkt welwillend neer op een smal eiland van amper 53 km lang met 65.000 inwoners. Op elk uiteinde ligt een stad, alsof ze liever nóg verder uit elkaar zouden liggen. In het oosten Maó, in het westen Ciutadella, die ook vanuit deze verte een rozige stad is.

Het centrum van Ciutadella is een autovrije doolhof van middeleeuwse kasseistraatjes. Dit was de hoofdstad van Menorca tot de Britten het in de 18de eeuw heroverden op de Fransen en van Maó de hoofdstad maakten. Maar dat is lang niet het ergste wat de stad overkwam. Dat waren de Ottomanen, minstens honderd jaar eerder. Ze legden de stad in puin en trokken plunderend, verkrachtend en moordend door de straten. Menorca mag dan trots zijn op de vele historische bezoekers, voor Arabieren is er geen genade. De anderen waren ten minste positief over de krijgshaftigheid van de bewoners, de geduchtste strijders van hun tijd, meesters in het steenslingeren. De Carthagers namen een aantal van hen mee, met Hannibal en zijn olifanten de Alpen over, om Rome te bevechten. Toen de Romeinen heer en meester werden, eisten ze de onverschrokkenen van Menorca op voor de bloedige strijd tegen Galliërs en Germanen. Zelfs voor de Vandalen, Byzantijnen en Noormannen is er enige goodwill, maar als de Ottomanen ter sprake komen, is het in wrede legendes over maagdenroof en brandschatting.

Dat zijn verhalen van lang, lang geleden. Op de Plaça dels Pins in Ciutadella joelen spelende kinderen en houden volwassenen petanca-kampioenschappen. En buiten Ciutadella en Maó liggen witte dorpjes liefelijk te wezen, zo netjes als Zwitserse nederzettingen middenin de Middellandse Zee zouden zijn. Achter poortjes van oud krom olijvenhout liggen de eenvoudige Villa Maria’s voor het oprapen, met keurige gordijntjes voor de raampjes en huizenhoge cactussen in de voortuin, zonder één overtollige snipper, peuk of flinter rommel. En tussen die dorpjes: velden en weiden, die van elkaar gescheiden zijn door minstens 15.000 km muurtjes van ongeveer één meter hoog. Stuk voor stuk gebouwd met keien, tijdens het bewerken van de akkers door naarstige boeren opgeraapt en -gestapeld.

Fietsende toeristen klagen dat ze amper iets zien door al die muurtjes. Natuurlijk heeft het voordelen dat het eiland zo plat is: er zijn geen zware hellingen. Maar het heeft ook nadelen: dat beperkte uitzicht, en vooral: wind.

Het waait altijd op Menorca. In die mate zelfs dat de bewoners voor elke bries een naam bedachten zoals eskimo’s voor elk soort sneeuw. De Ponent waait vanuit het westen, de Llebieg vanuit het zuidwesten (zogezegd vanuit Libië), de Migjorn of middagwind komt uit het zuiden, de Xaloc uit het zuidoosten, de Llevant uit het oosten en de Gregal uit het noordoosten, waar Griekenland ten opzichte van Menorca ligt.

Het meest gevreesd is de Tramuntana vanuit het noorden, die zo krachtig waait dat hij alle wilde olijfbomen bijna horizontaal doet kromgroeien. De Tramuntana drijft bewoners tot waanzin en zelfmoord, vooral in de winter, meer nog bij een winterse volle maan en het allermeest ten noorden van Fornells.

“Natuurlijk heeft de wind er iets mee te maken”, zegt William. “Maar de gekte is hoofdzakelijk een gevolg van inteelt. Zoals op elk eiland is op Menorca iedereen familie van elkaar, zelfs zonder het te weten. En dat geeft rare resultaten: sommige mensen zijn achterlijk, anderen geniaal of artistiek, nog anderen lunatiek of uiterst gevoelig voor de wind. De gierende stormen, slaande deuren, striemende buien en zwiepende struiken veroorzaken bij hen hoofdpijn en depressies. De wind maakt hen dol.”

Daar is niet zoveel van te merken. In Fornells staat wel een stevige bries, zomerjurken waaien op, zeilen wapperen in de wind en de parasols zwaaien te fel om op het terras van Es Pla te lunchen. Eerst tapa’s, hapjes als liaigua (gebakken aubergines), gefrituurde visjes en calamares. Daarna de specialiteit van het huis en het eiland: calderata de langosta, een zooi van langoest, half soep, half maaltijd, waarin je kartondunne, stokoude sneetjes brood weekt.

“De keuken van Menorca is een beetje boers”, zegt William. “Even eerlijk als simpel en smakelijk”, en hij bestelt er een Rioja bij. “Menorca heeft geen eigen wijnen, behalve dan bij een paar hobbyisten, maar die zijn echt niet de moeite om erachteraan te gaan. Wij drinken vooral Spaanse wijnen: Rioja, La Mancha, Penedés of Alella.”

Na het maal wil hij ons queso Maó, de kaas van het eiland laten proeven. Die smaakt zilt als de zeewind en kruidig als het eiland.

Oranje en gouden struiken liggen als roerloze kussentjes op de groene heuvelflanken, tussen scheve olijfbomen ligt een zwart veulen vredig uitgestrekt, de poten languit, in een bonte wei vol klaprozen en korenbloemen. Het veulen is een telg uit het roemrijke paardenras van Menorca: zwart en snel, te kort om een goed koerspaard te zijn (hoewel er elke zaterdag races plaatsvinden) maar ideaal als koetspaard. Naar verluidt waren er twintig, vijfentwintig jaar geleden nog geen auto’s op dit eiland, en was transport enkel mogelijk met paard en kar. Inmiddels rijden er wel auto’s over de kustweg en de veldwegels, maar het zijn er nog steeds niet veel, hoewel de inwoners van Maó en Ciutadella al klagen over spitsuur en files en luidop dromen van tunnels en bruggen. Een lachwekkend idee voor wie uit een land komt waar de verkeersinformatie op de radio bijna even lang duurt als het journaal.

Griet Schrauwen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content