Hun sex-appeal bleek niet opgewassen tegen de vooruitgang. En toch zijn we hen niet vergeten, de pin-ups. Een stukje American Dream in de vorm van mooie blondines, geschapen uit verfpot en papier.

Jesse Brouns

EN WAT ALS TIJDSCHRIFTENILLUSTRATIES nu eens de ware kunstvorm van de Amerikaanse massa was ? Willem De Kooning ? Jackson Pollock ? Voor pin-up-fans verbleekt hun werk naast dat van obscure pennentrekkers als Charles Gibson of Earl Moran. Hun namen mogen dan wel vergeten zijn, hun werk is dat niet. Het heeft lang geduurd, maar de verhuis van beduimeld papier glacé naar musea is dan toch begonnen. Pin-ups zijn aan een grootscheepse rehabilitatie toe.

?Van alle pin-up-kunstenaars,? schrijft Louis K. Meisel in het pas verschenen boek The Great American Pin-up, ?is er bijna geen enkele wiens werk ooit in een galerie of museum tentoongesteld werd. Bijna niemand verkocht ooit werken aan kunstverzamelaars. Op twee of drie kunstenaars na blijft er niemand over om hun namen en reputaties in leven te houden.?

Toch heeft een handvol verzamelaars ongeveer tweeduizend originele pin-ups van een onzeker lot gespaard. En in Parijs doet een galerie goede zaken met de originele ontwerpen van oude paperbacks.

De pin-up ontstond als kunstwerk, toen seks ?vies? was en vrouwen korsetten en lange rokken droegen. Tijdschriften met naakte vrouwen bestonden toen niet. Maar sommige uitgevers durfden het wel aan om prenten van schaarsgeklede dames af te drukken. Ze noemden het kunst, om zo censuur of inbeslagname te vermijden. Derioolpers illustreerde verhalen van moord en doodslag met tekeningen van slachtoffers in hun ondergoed. Niemand die daar iets op aan te merken had.

De eerste pin-up was niet sexy. Ze was vooral een symbool, het ideaalbeeld van de jonge Amerikaanse vrouw, die door iedereen bewonderd werd. Tekenaar Charles Dana Gibson creëerde zijn Gibson Girl in 1885 voor een destijds nieuw humoristisch tijdschrift, Life. Zijn schepping zou aan de andere kant van de Atlantische Oceaan een heus idool worden, The Gibson Girl, die nooit een voornaam kreeg, was door de jaren heen het onderwerp van Broadway-musicals, populaire hits, behangselpapier en nogal wat liefdesverdriet.

In 1900 kreeg Gibson niet minder dan 100.000 dollar aangeboden voor honderd illustraties, te maken over een periode van vier jaar. Het resultaat werd gepubliceerd door het tijdschrift Collier’s. The Gibson Girl werd ’s werelds eerste centerfold.

Het einde van de Eerste Wereldoorlog betekende ook de genadeslag voor Victoriaanse idealen van kuisheid en schroom. De jaren ’20 zouden rusteloos en opwindend worden, roaring twenties in het teken van Hollywood, art deco, en vakanties aan de Rivièra.

De pin-up was een beetje de Barbie van haar tijd : ogenschijnlijk perfect, braafjes uitdagend, onafhankelijk, jong van geest en lichaam. Een ideaal voor vrouwen in de pre-feministische periode, een stoeipoes voor mannen.

Van de tweede generatie pin-up-artiesten wordt door specialisten vooral het werk van John Held Jr. naar voren geschoven. Hij publiceerde in bladen als Judge, Life en College Humor : portretten van bathing beauties of bakvissen in minirokjes, vergezeld van elegante chique mannen met kapsels in de stijl van Rudolph Valentino, perfect voor hun tijd.

De tijdschriftenuitgevers ondervonden, in het zog van Gibson en de jonge generatie, dat een mooie prent op de voorpagina, de verkoopcijfers deed stijgen. Die eenvoudige, louter economische vaststelling luidde het gouden tijdperk van de Amerikaanse illustratie in. Vanaf de jaren ’20 gebruikten bijna alle mainstream-bladen geschilderde beelden voor hun covers.

Sierden sexy pin-ups bijna uitsluitend de voor mannen bestemde pers, dan waren aantrekkelijke mannen, vrouwen en kinderen de favoriete modellen van de bladen met grote oplage : The Saturday Evening Post, Ladies’ Home Journal, Cosmopolitan, McCall’s in de ban van de glamourgrafiek.

De pulptijdschriften, populair van de jaren ’20 tot de jaren ’50, specialiseerden zich in het afbeelden van taferelen die hun titels Spicy Detective, Weird Tales alle eer aandeden. Hun voorpagina’s toonden opvallend veel vastgebonden meisjes, hulpeloze slachtoffers van bijvoorbeeld het Gele Gevaar, marsmannetjes of kannibalen. De naaktpers, die ongeveer tezelfdertijd ontstond, deed ook een beroep op illustrators. Bladen als Beauty Parade, Whisper, Wink, Eyeful en Flirt stonden wel boordevol foto’s van starlets en cultpersonages à la Sheen, Queen of The Jungle maar the cover werd altijd uitbesteed aan tekenaars. Budgetten waren beperkt, en in de meeste gevallen moesten uitgevers zich tevreden stellen met tweederangs werk of erger.

Tekenaars van pin-ups geraakten zelden of nooit bij de mainstream-tijdschriften binnen. Pas toen het chique mannenblad Esquire in de jaren ’30 portretten van schaarsgeklede jonkvrouwen begon te publiceren, kregen de tekenaars enig aanzien. Elke maand zat in het midden van dat tijdschrift een uithaalbare centerfold, een troost als het ware voor mannelijk Amerika, zwaar geteisterd door de economische crisis.

De centerfolds van Esquire werden aanvankelijk getekend door George Petty, daarna door Alberto Vargas. De rondborstige creaties van beide kunstenaars zouden ontzettend populair worden, The Gibson Girl achterna.

Vargas, geboren in Peru, verhuisde naar New York in 1916, na een verblijf in Zwitserland, waar hij de tekeningen van Raphael Kirchner uit het wulpse tijdschrift La Vie Parisienne had leren kennen. Zijn eigen schilderijen, vooral portretten van dromerig ogende showgirls die deel uitmaakten van de Ziegfeld Folies, waren vrij uniek. De geheel eigen stijl van Vargas werd later vaak gecopieerd. Zijn acht kalenders voor Esquire waren absolute bestsellers, en hij blijft voorlopig de enige tekenaar van pin-ups wiens naam enigzins bekend is.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog draaide de pin-up-industrie dol. Soldaten prikten de tekeningen van vakmannen als Gil Elvgren, Earl Moran, Joyce Ballantine en Zoë Mozert in hun lockers, naast de foto’s van Lana Turner, Ann Sheridan (verkozen tot Queen of the Pin-Up Girls door het destijds populaire filmblad Movie Stars Parade), en Betty Grable (ster van de film Pin-Up Girl, die meer dan 20.000 brieven ontving). De oplages van tijdschriften, kalenders en ander pin-up-materiaal stegen zienderogen. Esquire verwees de Vargas Girls naar de voorpagina. De modellen van alle kunstenaars werden in almaar patriottischer situaties afgebeeld, de levensechte Andrew Sisters achterna. Generaal Eisenhower en generaal McArthur spraken in het openbaar hun lof uit voor de pin-ups, die hun soldaten hielpen de strijd te winnen.

Tussen de populairste tekenaars van de oorlogsperiode zaten twee dames, Zoë Mozert en Pearl Frush. Mozert was gespecialiseerd in zelfportretten : ze poseerde voor een spiegel en schilderde wat ze zag.

Op luchtmachtbases mochten de meest bedreven kunstenaars onder de soldaten een pin-up schilderen op de neus van de vliegtuigen. De beelden van seksbommen op bommenwerpers zitten in iedere harde schijf opgeslagen. Ze maken deel uit van de oorlogsparafernalia, als een zeldzaam opgewekt souvenir tussen de paddestoel boven Hiroshima en de concentratiekampen.

Als de Tweede Wereldoorlog het hoogtepunt betekende voor de pin-up, dan ging het de daaropvolgende jaren traagjes bergaf met het fenomeen. Eerst werd nog gespecializeerd. De liefhebbers van mollige pin-ups, in leder geklede pin-ups, pin-ups die hun panties verloren, mannelijke pin-ups, en talloze andere subcategorieën kregen elk hun eigen publicaties.

Het succes van de paperback (een uitvinding van de jaren ’40 om de GI’s goedkoop en handig leesmateriaal te bezorgen) bezorgde de illustrators nog enkele jaren handvol werk.

Eind de jaren ’40 bedankte Esquire Vargas voor bewezen diensten. Jongere, minder bedreven tekenaars werden in dienst genomen. Heren met klinkende namen als Euclid Shook en Ben-Hur Baz gaven de fifties hun eigen, al iets gewaagdere pin-ups. De sensuele revolutie gaf de doodsteek aan het getekend semi-bloot van de illustratoren. In de jaren ’60 werd met seksuele taboes gebroken. In 1964 gaf Pirelli een fotografische pin-up-kalender uit, de eerste van een legendarische reeks die nog steeds loopt. Foto’s waren het uitverkoren beeldmateriaal van de seksrevolutie. De niets meer verhullende, helemaal échte Playmates uit Hugh Hefners Playboy vervingen de preutse blondines die uit verfpotten waren geschapen.

The Great American Pin-Up Book, samengesteld door Charles G. Martignette en Louis K. Meisel, is een uitgave van Benedikt Taschen (1395 fr.).

Vier rondborstige creaties met een hagelwitte glimlach van Arthur Sarnoff.

Drie prenten van Gil Elvgren : vaste prik in de lockers van de Amerikaanse soldaten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content