Reacties : jp.mulders@skynet.be

Warm is het, stoffig. De straten staan vol verouderde auto’s en bieden de desolate aanblik van vergeten zomers. Het meisje en ik zitten bij de rand van een verlaten zwembad. Hoe we daar gekomen zijn, weet ik niet meer, maar er staan juist twee strandstoelen die speciaal voor ons klaargezet lijken. Ze hebben oranje en groene strepen, een ongebruikelijke combinatie die me op dat moment echter niet stoort. Het meisje heeft dikke haren en een grappige snoet, die vaag aan een egeltje doet denken. Haar ogen zijn geschept uit het helderste blauw. Het zijn van die ogen die je onrecht aandoet door ze met edelstenen te vergelijken. Haar glimlach is onweerstaanbaar maar heeft altijd iets droevigs, en past daarom niet goed bij haar.

Het meisje houdt van Greenpeace en van slagroomsoezen. Daar kan ze lyrisch over doen. We hebben die middag hand in hand door de stad gelopen en nieuwe namen verzonnen voor kleuren, beu als we het zijn dat rood altijd rood en blauw altijd blauw wordt genoemd. Dat laatste hebben we voorlopig tot hummbweuh herdoopt, omwille van de vermoeide, humeurige indruk die die kleur op ons maakt. Van alle kleuren is blauw de grootste mopperpot. Ook daarover zijn het meisje en ik het roerend eens.

Volgens onderzoek vinden mannen vrouwen van 1000 weken het mooist, en zo oud moet zij ongeveer zijn. Ik heb haar wel eens naakt gezien. Ik vond haar astonishing, superb, en nog van die dingen waarvoor het Nederlands amper uit zijn woorden komt. Rond haar hals droeg ze zo’n blauw medaillon. Maria in de grot van Lourdes. Dat zo’n schitterend meisje zoiets kon dragen, vertederde mij. Dat, en het feit dat we te veel hadden gedronken, weerhield me ervan onomkeerbare dingen te doen.

Daar bij het zwembad vertel ik haar de Kleine fabel van Franz Kafka na, die ik die week heb gelezen. Hij is maar een zin of drie lang en sprak me zo aan dat ik hem meteen uit het hoofd heb geleerd, waar ik hem meedraag als een strop van woorden. Hij gaat over een muis die de wereld eerst zo ruim vindt dat ze er bang van wordt. De lange muren ijlen echter zo snel naar elkaar toe dat zij, voor ze het weet, opeens al in de laatste kamer is, en in een hoek de val ziet staan waarin zij zal lopen. “Je hoeft toch alleen maar van richting te veranderen ?” tergt de kat, en vreet haar op.

Die kleine fabel stemt prachtig overeen met het fatalistische wereldbeeld dat op dat moment in mij groeit. Ik draag hem voor met de nodige stembuigingen en geladen stiltes. Het meisje luistert beleefd en aandachtig, maar kan voor Kafka duidelijk niet hetzelfde enthousiasme opbrengen als ik. Zij blijkt meer een fan van Toon Hermans, van wie ik volgens haar eens iets moet lezen. “Er is zoveel moois in de wereld”, zegt ze. “Je moet er gewoon wat vaker naar kijken.” Mijn tenen krullen ervan. Maar mijn hart is een vangnet vol dwaze vlinders. Vreemd hoe Kafka bij confrontaties met mooie meisjes altijd weer het onderspit delft. Zo zitten we daar, hand in hand, elk verdiept in onze eigen gedachten.

“Wil jij kinderen ?” vraagt ze opeens, luchtig alsof het een ijslolly van het merk met het hartje betreft. Limoen of sinaas ? Daar heb ik zo nog niet over nagedacht. Tot die dag heb ik mij, vroegrijp als ik was, vooral bekommerd om de kunst er géén te krijgen. “Kinderen ?” doe ik stoer. “Daar zijn er al te veel van. Ik wil niemand op een wereld zetten waar ik me zelf een vreemdeling voel.”

Mijn antwoord bevredigt haar duidelijk niet. “Ik mag me niet voorstellen dat ik géén mama zou worden”, zegt ze zacht. Mama. Het gebruik van dat woordje ontwapent mij. Voor de vorm sputter ik nog wat tegen, begin over bevolkingsexplosies en de wetten van Malthus. Weer glimlacht ze die droeve glimlach van haar. “Jij denkt te veel, lieve jongen”, zegt ze, en strijkt met haar bruine handje door mijn haren. Het voelt aan als een warm briesje, dat door de Schepper zelve naar mij toe geblazen wordt om mijn lot op aarde te verzachten. Nooit eerder heeft iemand zo teder mijn haren gestreeld. Die hand van haar doet mij geloven dat het allemaal zo grimmig niet hoeft. Dat de wereld toch een veilige plek is.

Het is 1989, het jaar waarin de muur valt en op het Plein van de Hemelse Vrede een bloedbad aangericht wordt. I Don’t Wanna Lose You, zingt Gloria Estefan die zomer, en Clouseau scoort met Anne een hit. Zo heet het meisje. Op dat moment, maar dat weten we gelukkig niet, heeft ze nog precies vijf weken te leven.

Vijftien jaar later, als het donker is en zelfs de hanen zwijgen, voel ik haar vingers soms nog door mijn haren glijden. Eindelijk durf ik iets van Toon Hermans te lezen. Als ik het boek opensla, valt mijn oog op de volgende woorden :

“Vandaag is de dag

hij komt maar één keer.

Morgen dan is het

vandaag al niet meer.

Niet zeuren, geniet

van het leven, het mag

maar doe het vandaag

want vandaag is de dag.”

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content