reacties : jp.mulders@skynet.be

“Ik heb zoveel verdriet”, zegt mijn grootmoe. Het klinkt raar uit haar mond, want ze is van het nuchtere type. Grote woorden als smart & zielenpijn zal ze niet vlug gebruiken. Vandaag wel, want Julie is dood. Het mooie, lieve Julieke, dat in het rusthuis de kamer recht tegenover de hare betrok. Hoewel ik het vrouwtje niet zo goed gekend heb, grijpt het nieuws mij als een klauw om het hart.

“Vanochtend hebben ze haar gevonden”, zegt grootmoe. “Ze lag met één been over de rand van haar bed. Alsof ze nog geprobeerd had om eruit te klauteren. Gisteravond leek alles nochtans in orde met haar. We hebben samen een uur zitten babbelen, en geláchen. Ze zat daar, op de stoel waar jij nu zit.”

De dood is geen zeldzame gast in het rusthuis ; hij wipt er vaker binnen dan drukke verwanten. In het kapelletje ligt, tussen een paternoster en een elektrische christus die fluorescerend om zijn as draait, een dik boek met foto’s van alle bewoners die hij dit jaar al aan zijn magere ribbenkast heeft gedrukt. Dertien heb ik er geteld. Glimlachend kijken ze in de lens, met dat tragische trekje dat mensen op foto’s automatisch krijgen als je weet dat ze niet meer onder de levenden zijn. Een paar van hen heb ik nog even gekend. Jerôme, die over niets dan de oorlog kon vertellen. En Jules, die zijn 91 jaren voornamelijk te danken had aan zijn manie om jonge dingen met zijn felle, blauwe oogjes uit te kleden. Julie heb ik maar een keer of drie gezien. Een frêle meisje van 85, voor wie ik spontaan die onverklaarbare sympathie voelde die je voor wildvreemden kunt hebben. Of ze wel wist dat ze zo’n hippe voornaam had, vroeg ik haar de laatste keer aan tafel. In de krant had ik gelezen dat Julie weer in de toptien van populaire meisjesnamen stond. Ze glimlachte erom, op die Mona Lisa-achtige manier van haar die je het raden gaf of ze je opmerking flatterend vond of gebeuzel van een jonge snaak.

“Ze had je graag”, mompelt grootmoe. “Ze zei dat ze je graag hoorde praten. Ze had zelf geen kinderen, he.” En dan, met de onverbiddelijkheid van oude mensen : “Donderdag heeft ze de kapper nog laten komen om krullen in haar haar te leggen. Haar familie zou haar dit weekend komen halen. Ze is naar huis, maar in een kist. Ik heb het allemaal vanuit mijn kamer zien gebeuren : hoe ze met een kruisbeeld kwamen en met kaarsen. Toen hebben ze haar deur gesloten.”

De deur, zachtroze van kleur, is nog altijd potdicht. Voor de rest gaat het leven gewoon door, in het rusthuis en daarbuiten. Op de televisie, door grootmoe met een kwade handbeweging aangezet, bericht men over rellen in Parijs en Rijsel. “Je zet je auto toch wel in de garage ?” vraagt ze bezorgd. “Jazeker,” lieg ik, “al denk ik dat het straatgeweld vannacht nog niet zal overslaan naar Merelbeke.”

Dat ze de straten zullen schoonspuiten met een hogedrukreiniger, hoor ik een Frans bewindsman verklaren. Voor Julie geen Kärcher meer, moet ik denken. Geen Allah en geen Christus, geen smeerkaasjes noch ophokplicht. Het is het wegvallen van al die keurig benoemde concretigheden dat mij bij het doodgaan van mensen zo treft.

’s Avonds ben ik uitgenodigd op een werelds feestje, dat door de curieuze samenstelling van het publiek zo al de indruk van een soort hiernamaals wekt. Vanuit de enige beschikbare fauteuil zit ik op een bepaald ogenblik in kikvorsperspectief tegen de verzamelde achterwerken aan te kijken van Bert Anciaux, Paul Jambers en Delphine Boël. Luk Alloo is ook van de partij, een flesje pils nonchalant aan zijn vingertop bengelend. Er lopen mooie vrouwen rond, maar wat door mijn hoofd blijft spoken is dat meisje van 85.

Na een halve fles rood gaat het gelukkig wat beter. Ik slaag er zelfs in op Smoke on thewater te dansen, en – men zou het ’s ochtends niet gefilmd willen zien – luchtgitaar te spelen op Highway to hell. De muziek versmelt met alcohol en stroboscopisch licht tot een mengsel van loomheid en watten. De toutes les matières, c’est la ouate que je préfère.

C’est la ouate, zingen we diep in de nacht, als we tegen bomen staan te plassen. Pubers die het eeuwige leven hebben, onder een sterrenhemel vol verheven onverschilligheid.

jean-paul mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content