Jarenlang de eeuwig wilde jongeling van de Amerikaanse ontwerpersien, nu volwassen geworden. Als creative director, huisontwerper zeg maar, bij Louis Vuitton laat hij zich opmerken, en binnen de kledinglijn die zijn eigen naam draagt beschrijft hij met vaste hand stadse moderniteit.

Begin vorig jaar donderde het even boven Modeland, toen officieel bekendgemaakt werd dat de Amerikaan Marc Jacobs de creatieve supervisie zou gaan voeren over een op stapel staande prêt-à-portercollectie voor Louis Vuitton. De verbazing was tweeërlei: moest het Franse luxe-instituut wel zo nodig een kledinglijn lanceren, en waarom werd de troon, na de benoemingsparade bij Dior, Givenchy en Guy Laroche, alweer aan een niet-Fransman geschonken? Maar het bleef, zoals gezegd, bij een kleine donderbui: Jacobs’ aanstelling bleek zowat het minst veilig bewaarde geheim van de mode-industrie (de verhalenmolen was al een seizoen eerder op gang gebracht), en iedereen had rond die tijd al genoeg bliksemschichten en woeste orkanen doorstaan met de rustverstorende muiterij van Galliano en McQueen binnen de Parijse couturemiddens.

Men was ondertussen wel wat gewend, en bovendien wees het huwelijk tussen de nu toch wel bedaarde New Yorker en het traditionele Franse huis al bij al op een verstandsrelatie; geen van beide partijen stond immers bekend om mediagenieke waaghalzerij, laat staan om financiële kamikazepraktijken. Nu, anderhalf jaar na datum, is de hemel helemaal uitgeklaard: de eerste collectie, voor het winterseizoen ’98-’99, is afgeleverd, en bovendien goedgekeurd en bejubeld door iedereen die het kan weten (van prestigieus stijltijdschrift tot occasionele trendwatcher).

Het eerste werkstuk van Jacobs voor Vuitton is, zoals verwacht, geen gebonk, maar een vriendelijk klopje op de deur geworden: een onderkoelde kledinglijn in monochrome tonen grijs, zwart, wit en bruin, rijkelijke tot uiterst rijkelijke materialen (het meest soepele leder, het zachtste kasjmier) en minimaal-comfortabele vormen. Kortom, de ware visualisatie van veelgebruikte termen als “vanzelfsprekende luxe” en “nonchalante elegantie”. Jacobs opgelucht, Vuitton tevreden en Bernard Arnault, kopstuk van LVMH ( Louis Vuitton Moët Hennessy) en de man die Jacobs bovenaan de ladder plaatste, zeker van zijn stuk. Operatie Nieuwe Luxe geslaagd.

En toch. De voortekenen waren niet bepaald hoopgevend, blijkens de nerveuze stilte uit het Vuitton/Jacobs-kamp, opgelegd en afgedwongen een jaar voor de uiteindelijke collectie over de catwalk zou schrijden. In september ’97 publiceerde het gerespecteerde blad The New Yorker een diepgravend artikel over de perikelen achter de gedeelde Amerikaanse en Franse schermen. Het stuk zag rook maar vermoedde vooral een nijdig vuur, en deed meteen alle bedenkingen over de alliantie, uitgesproken door vakmensen en toeschouwers aan de kant, nog zwaarder doorwegen.

De journaliste in kwestie berichtte over een onzekere en gefrustreerde Jacobs, die maar niet kon achterhalen wat precies van hem verwacht werd, en een moeilijk te verwrikken Vuitton-directie, die gaandeweg moest ontdekken welk vlees hen in de kuip was gegooid. Want hoe luid ook moord en brand – en bravo – geschreeuwd werd over de personeelswisselingen ten huize van Dior en Givenchy, voor Vuitton stond er veel meer op het spel. Het bedrijf is de onbetwiste marktleider in luxegoederen zoals reis- en handtassen en andere lederwaren. Door de jaren heen verdiende waarden als traditie, vakmanschap, duurzaamheid en vooral kwaliteit wilde men niet zomaar te grabbel gooien ten behoeve van een grillig en aan tendensen onderworpen gegeven als kleding. De beslissing om prêt-à-porter te brengen was unaniem; alleen verliep de uitwerking ervan, volgens het artikel althans, niet altijd zonder slag of stoot.

Het oorspronkelijke idee was een kleine collectie items te produceren die enkel verkocht zou worden in twee Vuitton-winkels, in Londen en Parijs, zonder een bijhorend defilé, maar dat stuitte op Jacobs’ veto. Hij had een volledige lijn voor ogen, van regenjassen tot schoenen, een idee dat hij blijkens het eindresultaat heeft weten door te drijven. En dan was er de vraagstelling voor wie de Vuitton-collectie in feite bedoeld was: voor het trouwe, veelal Europese cliënteel, wat bezadigd en behoudsgezind, voor de Japanse toeristen die meteen naar het meest ostentatieve zouden grijpen (no logo, no sell), of voor de modebewuste jonge vrouw, het genre dat pas Gucci ging kopen sinds Tom Ford achter de tekentafel was gaan zitten?

Echt duidelijk was het allemaal niet. Jacobs kreeg alvast een omen van formaat geserveerd toen Yves Carcelle, hoofd van Vuitton, vorig jaar het New Yorkse defilé van de ontwerper bezocht (LVMH heeft zich als “wederdienst” ingekocht in Jacobs’ eigen, Amerikaanse lijn, waardoor het voortbestaan ervan gegarandeerd is, nvdr). Na afloop van het op applaus ontvangen schouwspel, zo beschreef The New Yorker, wandelde Carcelle de showroom binnen, vergezeld van zijn jonge echtgenote. Deze laatste was niet zo zeker van de minimalistische aanpak. Waar, zo werd ze geciteerd, waren de baljurken, de avondkleren? Ze suggereerde hem voor zijn komende job bij Vuitton een paar zware gouden riemen te maken, volgehangen met juwelen. Naar verluidt werden Jacobs’ handen meer dan klam. Wat mevrouw Carcelle over de uiteindelijke Vuitton-lijn denkt, is voorlopig nog niet gerapporteerd.

Jacobs heeft wel vaker voor hete vuren gestaan. Het levensverhaal van zijn eigen collecties is er een van ups en downs, financieel en ook wel creatief, hoewel hij de lieveling is gebleven van de Amerikaanse modepers. Verwonderlijk is dat niet: hij ziet er jongensachtig goed uit, is altijd beleefd en geanimeerd en heeft ambitie én talent. Als 15-jarige werkte hij als verkoper bij de Amerikaanse department store Charivari, en een paar jaar later verkocht hij hen op zijn beurt zijn eerste truienlijn, handgebreid door zijn grootmoeder maar verder een volledig zelfgefinancierd project. Voorheen, op school, rijfde hij al de ene na de andere award binnen. Voor zijn eerste collecties, halverwege de jaren tachtig, moest hij haast elk seizoen om geld bedelen, bij verschillende financiers van wisselend allooi, maar dat had geen invloed op zijn ontwerpstijl. De mode van Jacobs was jong, kleurrijk, levendig, naïef-grappig (truien met Smiley-gezichten, korte avondjurkjes als een badhanddoek rond de boezem gedrapeerd), maar uiterst draagbaar, en daar hadden de New Yorkse moderedactrices wel ogen naar.

Hooggespannen verwachtingen alom dus toen Jacobs in ’89 aangesteld werd als hoofdontwerper van Perry Ellis, het oer-Amerikaanse mode-instituut dat de voorbije decennia van opgefriste sportswear het meest modieuze statement had weten te maken. Zijn aanstelling leek de Amerikaanse remake van de intrede van Yves Saint Laurent bij Dior in ’57. Ook Jacobs, toen 25, was piepjong, en ook hij deelde met zijn favoriete ontwerper een voorliefde voor straatstijl en een plagend-decadente levensbeschouwing. Dat illustreerde hij door voor Vanity Fair poedelnaakt in bed te poseren, op een paar lederen laarzen en een strategisch geplaatst geel zijden laken na, een week voordat zijn eerste poging voor Perry Ellis de catwalk opliep. De collectie zelf, vol felle kleuren, nauwe jasjes, suède broeken en enkelhoge laarzen, lanceerde hem als een bonafide ster bij pers en inkopers, die niet genoeg konden krijgen van de jeugdige geest die Jacobs in het ingeslapen Perry Ellis-huis had geïnjecteerd. Lofbetuigingen die een opvallende gelijkenis vertonen met wat hij nu over zijn Vuitton-ontwerpen te horen krijgt.

Het succesverhaal bij Perry Ellis duurde tot de herfst van ’92, toen Jacobs grunge ontdekte en vond dat de Perry Ellis-klanten naar Nirvana hoorden te luisteren, passend aangekleed in afgewassen flanellen hemden, gebreide mutsen, hippierokken en gatenjeans. Jacobs’ grunge-moment, breed uitgesmeerd in de pers, was een nobele poging om een heersende jeugdcultuur te vertalen naar een catwalk bevolkt met Linda’s en Cindy‘s. Alleen had hij het ongeluk er een muziekbeweging uit te pikken die op zich al oppervlakkig en derivatief was. Beelden van de bewuste show zaten later wel in een Sonic Youth-video en leverde hem een Designer of the Year-award op, maar Perry Ellis vond het welletjes geweest. Exit Jacobs dus, en exit ook de jeugdige capriolen van de ontwerper, want zijn volgende collecties, gewoon onder zijn eigen naam, toonden een opmerkelijk volwassen designer, subtieler, ingetogener, als een lange hommage aan een eigentijdse Holly Golightly.

D owntown couture wordt de stijl soms genoemd die hij sinds de jaren negentig aanhangt. Kwalitatieve, elegante kledingstukken, rechttoe rechtaan, simpel getekend en meticuleus afgewerkt, maar met de nonchalance en de vanzelfsprekendheid van een jeans-en-T-shirtcombinatie. Jacobs heeft zijn jeugdzonden definitief afgelegd, zo lijkt het toch. Hij wordt niet langer als een spitsbroeder van Anna Sui, Betsey Johnson en consorten omschreven; hij is officieel ingeschreven als competitiegenoot van de Helmut Langs en Calvin Kleins van deze tijd.

“Ik hou ervan om gewone, alledaagse dingen om te buigen naar een meer luxueuze versie ervan”, vertelde hij een poos geleden aan W. “Aan de andere kant kan je klanten wel omverpraten met concepten, maar waar het op neerkomt, is dat iemand een trui vooral mooi vindt. Zelfs het meest indrukwekkende verbale statement kan iemands gevoel over dat truitje niet veranderen of beïnvloeden. En daar draait het om.” Wijze woorden en een hoopgevend signaal voor zijn verdere Vuitton-carrière. Zolang hij maar geen nieuwe muziekstijl en/of jeugdcultuur ontdekt.

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content