Ze hebben David Beckham er zien passeren, en ontelbare steengoede bands. En toch is dit geen hip oord geworden. Ligt het aan de loodgrijze hemel, of aan het duistere industriële verleden ? Eén ding is zeker : Manchester is een stad met ballen.

D avid Beckham is vandaag niet in Manchester. Hij is weg. Via een foto, duizendmaal verveelvoudigd en opgehangen in evenveel uitstalramen, kondigt hij zijn kortstondige terugkeer naar de stad aan, om er een nieuw boek dat over zijn leven zal gaan te signeren. Beckham lacht op de affichefoto, enigszins spottend, toch als men goed kijkt. Want hij is ontsnapt, richting Spanje, vaarwel Manchester, vaarwel Manchester United. Degenen die zijn achtergebleven grommen, maar gaan zijn boek toch lezen, want wie in het noorden van Engeland woont, houdt van een succesverhaal, vooral als er een vluchtroute naar de mediterrane vrijheid in staat beschreven. Nu de wereldpers, ook na de uittocht, maar blijft berichten over David Beckham en zijn Victoria, Brooklyn en Paris, beseft Manchester pas goed dat de stadsmascotte voor eeuwig is gaan vliegen. Vanzelfsprekend is men jaloers, maar ook opgelucht. Nu zullen de Japanse toeristen tenminste wegblijven.

Niet dat er ooit drommen Japanners daadwerkelijk de grote oversteek waagden. Wie hier niet per se moet zijn, komt liever niet naar Manchester. Het regent er altijd, zelfs tijdens de hete zomer van 2003. Buien met de duur van een bliksemschicht, maar toch. Reisbrochures belichten de stad steevast vluchtig of in vogelvlucht, want in Manchester valt weinig te bezichtigen, en aan ansichtkaartgezelligheid doet men er ook al niet. Niemand op de planeet, nog voor geen seconde, benijdt de Mancunians, en dus hebben ze een curieus regionaal chauvinisme ontwikkeld, van het verpletterende soort waartegen zelfs de Antwerpenaren het moeten afleggen.

Manchester vindt zichzelf evenwel niet cool, zulk een idiote term kan alleen maar uit de mond van een Londenaar komen, bah. Manchester is ook niet groovy, met zo’n etiket neemt men enkel in halfzachte oorden vrede, in Liverpool bijvoorbeeld, de meest nabijgelegen rivaalstad. Neen, Manchester is simpelweg fookin’ great, punt uit. Uitleg is niet nodig. Later misschien, eenmaal de emigratiepapieren voor Madrid of Barcelona definitief en van overheidswege zijn goedgekeurd, wil men eventueel op de ingeboren trots terugkomen. Eventueel, want voorlopig doet David Beckham dat ook niet, en diens wieg stond in Londen, kun je nagaan.

Tussen grijs en grauw

De arbeidersfierheid van Manchester is gevormd, versterkt en later uitgebuit door de industriële revolutie. De stad kreeg pas aanzien in de achttiende eeuw, vooral dankzij de productie van ruw katoen. Sneller en gretiger dan andere Engelse steden deed Manchester voordeel met techniek en transport, wat door de decennia en eeuwen heen resulteerde in naarstige kanaalbouw, pionierend treinverkeer en industriegerichte urbanisatie. De lucht moet toen ook al een loden kleur hebben gehad, een passende achtergrond voor roet spuwende zware nijverheid en krioelende clusters van werkmanshuizen. Manchester voorzag zichzelf op het einde van de negentiende eeuw van een haven en trok robuuste pakhuizen op, hoge gevels, geen inkijk, enkel een embleem in steen gehouwen. Er was geen tijd voor frivoliteiten, er moest gewerkt worden.

Het socialisme werd er een religie, uit noodzaak, want de machines hadden geen medelijden met kapotte handen en ratten in de keuken. Nog steeds worden de schoolkinderen (als ze komen opdagen) onderwezen over de Peterloo Massacre van 16 augustus 1819, de legendarische maar bloedige onderdrukking van een massale arbeidersbijeenkomst. Zestigduizend wevers en spinners schreeuwden toen om stemrecht en respect, en kregen de sabels van het inderhaast opgeroepen leger in de rug. Elf mensen, voornamelijk vrouwen en kinderen, lieten die namiddag het leven. Maar, zo gaan de geschiedenisboekjes verder, de moraal was niet geknakt. Zevenendertig jaar later, op precies dezelfde plaats waar het bloedbad had plaatsgevonden, werd de Free Trade Hall gebouwd, een stenen forum voor vakbonden en arbeidersverenigingen.

Manchester heeft zich in de loop der tijden vaak kunnen laven aan zijn working class pride, maar heeft zich nooit helemaal kunnen opwerken tot het glorieuze, industriële eldorado dat het altijd voor ogen had. Samen met de andere Noord-Engelse steden ging Manchester in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw zelfs bijna finaal ten onder dankzij de fijnknijptechniek van Margaret Thatcher. Uit die tijd dateren de sfeerbeelden die de hele streek van een imago hebben voorzien : wanhopige betogingen, van alle illusies beroofde voetbalhooligans, grauwe, gesloten fabrieken en overvolle stempellokalen waarbinnen desalniettemin geen ijdel woord viel. Nog meer rampspoed : in 1996 pleegde het IRA de zwaarste aanslag ooit op Brits grondgebied, overdag, pal in het stadscentrum. De ravage was enorm, als bij wonder vielen er geen slachtoffers.

Urbanisatie

Sindsdien is Manchester het beu naar adem te happen, opgeheven hoofd of niet. Het stadsbestuur, aangemoedigd door de hoogconjunctuur van de hele Britse nineties-economie, maakte miljoenen ponden vrij voor de herschikking van de skyline, en zette met eenzelfde gulheid de poorten wagenwijd open voor de industrieën van de 21ste eeuw, dus ook voor Starbucks en Pret A Manger. Katoen hoort allang niet meer thuis in the north : e-business is aantrekkelijker en vooral schoner. In een ietwat overmoedige bui stelde de stad zich tot twee keer toe kandidaat om de Olympische Spelen te organiseren. Twee keer tevergeefs, maar de Commonwealth Games gingen er wel door, in 2002, compleet met een door stortregens geplaagde openingsceremonie.

De laatste tijd is de binnenstad gegrepen door een renovatiekoorts : op een doordeweekse dag zijn de drukbelopen winkelstraten voor de helft bevolkt door noeste bouwvakkers die onafgebroken tonnen materiaal aanslepen. De nieuwe architectuur, zo heeft een geheime loge van pr-gerichte makelaars en bouwheren het beslist, zal werelds en modern zijn, of zal er tenminste zo uitzien. Veel glas, metaal en scherpe geometrie dus, die schijnen de mensen een toekomstgericht gevoel te geven. En zo komt het dat Manchester zichzelf in een recordtijd een facelift heeft laten aanpraten, maar de bandages zijn nog niet helemaal verwijderd. Achter de steigers verschuilen zich schuin opwerpende kantoorgebouwen en piramidevormige appartementsblokken, allemaal in een stijl die geen naam heeft en dan maar trendy is.

Urbis, het spiksplinternieuwe museum dat een ode aan hedendaagse urbanisatie brengt, zet de toon : het gebouw, getekend door Ian Simpson Architects, solliciteert overduidelijk voor een verhuis naar Parijs of São Paulo. Het heeft de vorm van een geabstraheerde skischans en is vanzelfsprekend opgetrokken uit glas, deze keer met een groenige tint. Binnenin zoemen de liften en de elektronische displays, maar die laatste werken niet altijd.

Ook net uitgepakt is The Lowry, ontworpen door Michael Wilford. Het immense complex spiegelt zich in het water van het Ship Canal aan de kaaien buiten het stadscentrum en profileert zich als een kruisbestuivend pretpark voor cultuur (theaterzalen, studiecentra, lezingaula’s, expositieruimtes, een boekenboetiek en het obligate restaurant). In het hart van het centrum zijn de sociaal-realistische schilderijen van de kunstenaar L.S. Lowry (1887 û 1976) permanent opgehangen, ter educatie van diens stadsgenoten. Zijn panoramische doeken tonen in de lijn lopende figuren, nietig en niet opgewassen tegen de fabrieken die hen opslokken. Lowry’s impressies van een bar Manchester dat hopelijk nooit meer terugkeert, doen de adem stokken, maar dat doen het paars, groen en oranje waarin de andere ruimtes binnenin The Lowry zich hullen jammer genoeg ook.

Aan de andere kant van de oever van het Ship Canal, pal tegenover The Lowry, ligt, stilzwijgend en dreigend, het vorig jaar geopende Imperial War Museum North, een verbluffende realisatie van Daniel Libeskind, de architect die eerder het Joodse Museum in Berlijn concipieerde en binnenkort de nieuwe WTC-torens in New York mag laten rijzen. Het oorlogsmuseum is geen standbeeld dat allerhande strijdtonelen verheerlijkt, integendeel. Binnenin wordt het gebouw op vastgestelde tijden verduisterd, dan projecteert men films over de muren, vloeren en plafonds, vluchten kan niet meer. Een processie van beelden toont oorlogspropaganda en patriottistische heroïek, afgewisseld met verminkte gezichten en massagraven. De geluidsband compileert krakende toespraken van generaals, fluitsignalen en stamelende getuigenissen van oorlogsweduwen. Hard, maar leerrijk.

Bruut en viriel

Manchester is in wezen en qua uiterlijk een viriele stad, niet verwonderlijk voor een plaats met industriële roots. De blokvormige huizen en openbare gebouwen, toch die met een bouwdatum van voor 1990, zijn van rode baksteen en staan enkel een minimum aan ornament toe. Het stratenplan mijdt kronkels en de kanalen trekken rigide lijnen rond het centrum. Salford en Trafford, twee belendende wijken die onder de benaming van Greater Manchester vallen, tellen nog veel boksclubs en rugbyverenigingen, niet eens uit nostalgie. Voetbal regeert, daarvan getuigen de posters in haast elke café, maar ook de tatoeages op de armen en handen van de klandizie. Het populairste museum van de stad, het Museum of Science & Industry, behandelt stevige jongensonderwerpen : stoom, gas, elektriciteit, luchtvaart, auto’s en treinen (allemaal gratis te betasten, want dit museum is er for the people, zo geeft een wervende banier boven de ingang van het gebouw aan). Castlefield, een wijk ten zuiden van het centrum, bewaart het oudste spoorwegnet van Groot-Brittannië en tegelijk de brute restanten van een Romeinse nederzetting. Vele eeuwen later hebben lokale tekenaars daar illustratieve muurschilderingen aan toegevoegd, maar die worden wonderwel gespaard door graffitispuiters, hoewel de afgebeelde soldaten rokjes dragen.

Manchester is ook het territorium van de typische northern lad, ooit een vanzelfsprekend specimen, nu bekend van Britse detectiveseries en ironiserende reclamefilmpjes. Zo’n northern lad is willens nillens een product geworden, het type man met een ruwe bolster en een zonontberende blanke pit. De media gebruiken zijn replica graag als tegenhanger voor alles wat efemeer en glamoureus is, want hij leeft voor voetbal en alcohol en heeft, als alles meezit, een pitbull en een strafblad. In werkelijkheid is alles veel complexer en eenvoudiger : drie vierde van de mannelijke bevolking is verknocht aan de tondeuse, omdat kortgeschoren haren praktisch zijn, en diezelfde groep is verslaafd aan sportmode en sneakers, omdat die het globale uniform van de moderne tijd uitmaken.

Maar toch : Manchester lads praten luid en staccato, wandelen nerveus en snel over straat en strijken hun trainingspakken om de minuut glad, want netheid en strakheid is primordiaal. Wie wil, kan al die kenmerken ook al toeschrijven aan de fameuze working class pride, maar evengoed aan een schoonheidsideaal dat door overlevering en volksaard geen enkele link heeft met de lichaamsgerichte Amerikaanse variant, of met het pauwgedrag van de Zuid-Europeanen ( Gucci zij met u, David Beckham). De Manchester lad heeft geen Geheim, wel een stalen blik. En kan bier drinken via zijn neus, met een rietje.

Legendarische popsound

In Manchester moet alles weg, er moet ruimte komen voor de toekomst. De voorgenoemde Free Trade Hall, hét historische bastion van de arbeidersbeweging, wordt nu omgebouwd tot een luxehotel, alleen de gevel blijft staan. De pakhuizen aan de haveningang, ten noorden van de stad, worden belaagd door immo’s, er moeten immers ateliers en lofts komen voor kunstenaars, mochten die ooit naar Manchester afzakken. Het stadsbestuur is ongeduldig, het maakte zelfs plaats voor een landingsbaan voor ufo’s, echt waar.

Tussen al deze toeristenlokkende plannen zit evenwel geen dossier om Manchesters popculturele erfenis ietwat eer aan te doen. Liverpool heeft een volledig museum voor The Beatles betaald, en de luchthaven naar John Lennon genoemd, terwijl Londen The Sex Pistols aan het wassen archief van Madame Tussaud’s toevoegde. Manchester daarentegen gelooft niet in zulke postume laudatio’s, want een popgroep die niet meer bestaat, die moet in de afprijsbak. De stad heeft de afgelopen dertig jaar zowat alle legendarische popgroepen uit de Britse muziekgeschiedenis met medeweten afgeleverd, maar van hen geen spoor te bekennen in de locale iconengalerie, een gemiste kans.

Misschien doet hun muziek te veel denken aan wat was en vergeten moet worden. Geen saluut dus voor Joy Division, die hun angstige muziek versierden met het geluid van brekend glas en echoënde stegen, verwijzingen naar de gewelddadige spookstad die Manchester op het eind van de jaren zeventig was geworden. Op een klein gedenkmozaïekje na zijn eveneens de herinneringen aan The Smiths weggespoeld. Dat krijg je als je inspiratie haalt uit de deprimerende kitchen sink dramas uit de zwart-witte jaren zestig, of zingt over de Manchester Moors, de desolate heidegronden die de stad omringen en waar het beruchte koppel kindermoordenaars Ian Brady en Myra Hindley veertig jaar geleden hun lijkjes begroeven.

The Haçienda, de discotheek met een even ronkende naam als indertijd Studio 54 in New York, is ook niet meer. Tien jaar lang, van 1982 tot 1992, was deze ondergrondse club een wereldattractie, en een instituut-met-naam-kaart- jes : gesponsord door het invloedrijke platenlabel Factory Records, industrieel en minimalistisch ingericht door Ben Kelly, van verzamelwaardige posters, flyers en logo’s voorzien door de graficus Peter Saville. The Haçienda ontwierp de blauwdruk voor elke tegenwoordige megadisco : nu zijn gigantische videoschermen, open koelkasten vol geïmporteerde designerbieren en torenhoge tronen voor deejays gemeengoed, maar in de helft van de jaren tachtig was dat allemaal nooit gezien.

Via The Haçienda was Manchester een van de eerste Britse steden die acid house ontdekte, en dus ook ecstasy, smileys en folders over Ibiza. Piepjonge groepen als The Stone Roses en Happy Mondays smulden er pillen en pikten er het geluid uit Detroit en Chicago op, waarna ze eind jaren tachtig de wereld veroverden met hun psychedelische dansrock (en Manchester officieel lieten omdopen tot Madchester). The Haçienda ging ten onder aan haar eigen succes en reputatie : op het eind klopte de boekhouding ook voor de fiscus niet langer en er werden vuurwapens binnengesmokkeld, die dan ook een paar keer afgingen.

Op dezelfde plattegrond waaronder The Haçienda ooit schuilde, worden nu immense, luxueuze appartementstorens opgetrokken. De projectontwikkelaars, ook niet van gisteren, weten dat wie toen jong was vandaag mogelijk veel geld heeft bijeengespaard : het logo dat momenteel op de schuttingen van het bouwwerf staat, is exact hetzelfde als dat van de disco indertijd. De koopappartementen kosten enkele honderdduizenden ponden, maar hebben ietwat popculturele voorgeschiedenis, misschien haalt zoiets enkele nostalgische geesten over de streep. Het enige tastbare testament dat de hele Haçienda-periode meekreeg, is de anderhalf jaar geleden verschenen film 24 Hour Party People van de regisseur Michael Winterbottom, die alle toenmalige protagonisten verving door frisse acteurs en actrices (omdat de originele cast alarmerend vroegtijdig op pensioen was, of dood).

Sommige bands uit Manchester timmeren nog steeds aan de weg, ook al hebben ze zichzelf allang onsterfelijk gemaakt : New Order bijvoorbeeld, de groep die uit de as van Joy Division is opgerezen, en The Fall, het project rond het eenmansgenie Mark E. Smith, compleet met een Faustiaans pact met tijd en kwaliteit onder de arm. Ook Oasis gaat onvermoeid voort : hun songs zijn nu hymnen geworden, precies zoals de groep het altijd wou.

Het uitgaanscircuit van Manchester lag na de teloorgang van The Haçienda even op apegapen, maar herstelt zich tegenwoordig des te strijdvaardiger. Aan superclubs waagt de stad zich niet langer. Nu opereert het nachtleven opnieuw zoals het hoort : via snelle affiches, inderhaast rondgedeelde flyers en moeilijk te ontcijferen feestagenda’s. Waar er stroboscopen en rookmachines in de buurt zijn, gaat Manchester er hard tegenaan ; enige voorbereiding en Alka-Seltzer nadien zijn onontbeerlijk. De Noord-Engelse jeugd, het is geweten, kan wat alcohol verzetten. Eenmaal het effect daarvan evident wordt, wanen de meisjes zich tijgerinnen in een glimmend topje van Marks & Spencer, en de jongens zich de ongeregelde doch onaantastbare neven van Liam Gallagher. Aspiratie is alles, ook in Manchester.

Overdag kan Manches-ters muzikale stamboom tevens gekocht worden, voornamelijk in Oldham Street. Daar hebben zowat alle platenwinkels van de stad zich gegroepeerd, samen met streetwearshops en jonge ofte experimentele kapperszaken. Eastern Bloc, de vinylhandelaar die indertijd als eerste house en techno de stad binnensluisde, blijft essentieel, terwijl andere neringen het vooral van tweedehands moeten hebben. De nieuwe groepen uit de stad, van Doves tot Badly Drawn Boy, worden met glimmend promotiemateriaal aan de man gebracht, maar niemand die er geen cent aan moet verdienen gelooft in hun eeuwigheidswaarde. Vroeger, zo luidt de consensus, maakten de lokale helden muziek om het vege lijf te redden, een uitkomst te vinden. Nu zijn de muzikanten te lui om zelfs nog maar aan een statement te denken, het bricoleren van wat auditief behang moet maar volstaan. De komende revolutie is voor onbepaalde tijd uitgesteld, want, o ironie, er is te veel comfort en geld.

Homofoob

Datzelfde geld heeft soms een rozige schijn : The Pink Pound staat immers ook in Manchester sterk. De soap Coronation Street gold jarenlang als het mediatieke uithangbord van de stad ( ‘another pint, dear ?’), en plots, uit het niets, was er Queer As Folk, de televisieserie die een reuzenblik propvol Noord-Engelse homoseksuelen opende ( ‘another shag, mate ?’). Queer As Folk toonde Manchester als een neorealistisch walhalla voor de seksueel gelijkgestemden, waar de archetypische lach en traan samenviel met het shoppen van gestroomlijnde seksspeeltjes en het dansen op muziek van Sister Sledge. De serie brak tal van lansen, doorbrak nog meer taboes en maakte van Canal Street (waar alle uitgaansbeelden werden gefilmd) een ware merknaam. Canal Street is in werkelijkheid precies dat : een lange, smalle straat vol homobars en -restaurants langs een klein kanaaltje, op z’n Amsterdams (maar wel dolle pret). Manchester is trots op zijn Gay Village, de wegwijzers leiden er van overal naartoe. Toch is de emancipatie er niet zonder slag of stoot gekomen : tot voor een jaar of tien zag men het hier het liefst ‘zoals het hoort’, met hetero’s als een klasse en met homo’s in de kast.

Een honderd meter links van de nu vergoelijkend bejubelde Canal Street zit Alan Turing op een bank in een parkje. Of beter : zijn bronzen afgietsel, want Turing is niet meer. Hij wist alles over de heksenjacht die Engeland graag tegen roze burgers organiseerde. Tijdens zijn leven (1912-1954) had hij zijn land nochtans heroïsche diensten bewezen. Als wiskundige en logicus publiceerde hij in 1936 de scriptie On Computing Numbers, waarin hij, toch in gedachte, de basisprincipes van een universele processor uiteenzette, een ‘protocomputer’, hoewel zoiets nog niet uitgevonden was. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette hij zijn kennis in bij de Britse intelligentiediensten : met zelfontworpen decoders slaagde hij erin de befaamde Duitse Enigma-codes te ontcijferen, waardoor een aantal cruciale aanvallen verijdeld werden en duizenden mensenlevens gered. Na de oorlog broedde hij op de universiteit van Manchester verder op de ontwikkeling van zijn denkmachines en droeg aldus de computer zoals we die nu kennen wat dichter bij diens doopvont. Turing was een gevierde geleerde, tot in 1952 het noodlot aanklopte. Het begon met een banale inbraak in zijn huis in Manchester. Tijdens een standaardverhoor vermeldde hij achteloos dat hij van mannen hield ; Turing had van dat feit nooit een geheim gemaakt. Hij werd meteen gerechtelijk vervolgd en gedwongen een hormonentherapie te ondergaan, teneinde de duivel alsnog uit te drijven. Turing werd ontslagen en door zijn collega’s geëxcommuniceerd. In 1954 pleegde hij zelfmoord, door het eten van een appel die hij met een dodelijke dosis cyanide had ingespoten. In het noorden van Engeland was Sneeuwwitje een getergde homo.

Beroemd, en uit Manchester :

Anthony Burgess,

de schrijver van onder andere

A Clockwork Orange.

Fred Perry, tennisspeler,

bekend van de nog steeds razend

populaire polo’s.

Pete Waterman, de popproducer

die Kylie deed zingen.

Albert Finney, de acteur

die Manchester cool aan

de Britse cinema schonk.

Mike Leigh, de regisseur die van

hardvochtig tranche de vie zijn

handelsmerk maakte.

Norman Foster, architect.

Steve Coogan, alias Alan Partridge.

John Thaw, alias Inspector Morse.

Shelagh Delany, die het screenplay

van de film A Taste Of Honey schreef,

in het begin van hun carrière een

inspiratiebron voor Morrissey

van The Smiths.

Take That, boyband-fenomeen

uit de nineties. Let op : Robbie

Williams, de enige die na Take That

een ster werd, is niet afkomstig uit

Manchester, wel uit Stoke-on-Trent.

Tien essentiële songs uit, of over Manchester :

‘Kicker Conspiracy’

The Fall

‘Do It Better’

Happy Mondays

‘Disorder’

Joy Division

‘Rusholme Ruffians’

The Smiths

‘The Air That I Breathe’

The Hollies

‘Some Might Say’

Oasis

‘Thieves Like Us’

New Order

‘The Escape Artist’

Ludus

‘Seasick, Yet Still Docked’

Morrissey

‘Shack Up’

A Certain Ratio

Tekst Peter De Potter I Foto’s Johan Coppens

Uit de Thatcher-tijd dateren de beelden die de stad van een imago hebben voorzien : wanhopige betogingen, voetbalhooligans, gesloten fabrieken en overvolle stempellokalen

De nieuwe architectuur, zo hebben makelaars en bouwheren beslist, zal werelds en modern zijn, of zal er tenminste zo uitzien. Veel glas, metaal en scherpe geometrie dus.

Deze plek heeft de afgelopen dertig jaar zowat alle legendarische popgroepen uit de Britse muziekgeschiedenis afgeleverd.Het nachtleven opereert opnieuw zoals het hoort : via snelle affiches, inderhaast rondgedeelde flyers en moeilijk te ontcijferen feestagenda’s.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content