In de wachtkamer zat er een vent te slapen. Ik ging naast hem zitten, maar kreeg daar onmiddellijk spijt van. Hij verspreidde een stank die deed denken aan lichaamssecreties, knoflooktenen en bieren die op fles hergist zijn. Net toen ik was neergezegen, werd hij wakker en mompelde iets dat een begroeting kon zijn of een verwensing. Daar zat ik, met groeiende weerzin. Op een deur stond het gele symbool voor radioactiviteit. Buiten regende het een beetje.

Er zijn tijden geweest dat ik braaf ter plekke zou zijn gebleven uit schrik om die vent voor het hoofd te stoten. Maar die tijden zijn voorbij en het leven is te kort om andermans onwelriekendheid op te snuiven. Dus stond ik op en liep naar de overkant van de wachtkamer, waar ik nog een plaatsje vond tussen twee dames die hun best deden zich zo breed mogelijk op de smalle stoelen te positioneren.

“Heijj !”, hoorde ik. Het geluid klonk verfrissend in deze omgeving. Het bleek afkomstig van een meisje dat ik nog kende van een kleine generatie geleden. We werkten beiden bij een krant die toen door zwaar weer laveerde. Intussen was zij een vrouw geworden, en ik een man ongetwijfeld. We begroetten elkaar als veteranen die talrijke oorlogen overleefden.

“Waarvoor ben jij hier ?”

“Mammografie”, zei ze sip.

“Ik heb zeer in mijn schouder.”

We lachten. Zo gaat dat : de ene dag zijn we jonge goden, de volgende dag – een vloek en anderhalve hartstocht later – zitten we samen in een wachtkamer vol bedreigingen en kwalen.

“Dat doet pijn zeker, een mammografie ?”, zei ik inlevend. “Als ze de borst daar tussen persen”, voegde ik er overbodig aan toe, een beweging makend die deed denken aan werktuigen van de boekdrukkunst die je weleens ziet in musea. Soms kan mijn Mister Bean-gehalte hinderlijk groot zijn.

“Misschien als je gróte borsten hebt”, zei ze, en keek vergeeflijk naar beneden. Daarop volgde een op fluistertoon gevoerd gesprek dat ongeveer verliep zoals ik mij gesprekken in het hiernamaals voorstel : openhartig en vrij, ontdaan van alles wat ons hier op aarde kwelde. Onze aanwezigheid in de wachtkamer drukte ons met de neus op onze eindigheid en maakte ons op een vreemde manier filosofisch.

“Mulders !”, galmde het toen in de gang. De andere wachtenden keken kwaad op omdat ik in het kleedhokje binnen mocht. Zo zijn de mensen, ook als je je beurt netjes afwacht.

In het technologische walhalla aan de andere kant was de dokter zijn toestel aan het afstellen. “Je kunt meevolgen op het scherm”, wees hij, met de achteloosheid van de man die door zijn werk van elke dag gewoon geraakt is aan het wonder. Het wonder, dat was dat ik quasi in real time kon kijken naar het wondere samenspel van botten en gewrichten in mijn schouder. Dat was vroeger niet mogelijk, in de middeleeuwen evenmin als in alle andere tijden die ons van het ontstaan van de mensheid scheiden. Zulk een verwezenlijking kan mijn ontzag wekken. Als geheel kachelt de wereld achteruit, naar mijn bescheiden mening, wat niet wegneemt dat sommige deelgebieden er met reuzensprongen op vooruitgaan. Zoals de medische beeldvorming.

Tien minuten en vijftien euro remgeld later – wat een belachelijk woord eigenlijk ; alsof iemand zich louter voor de fun zou laten bestralen – kreeg ik de uitslag van het onderzoek al mee voor de huisdokter. De envelop was niet dichtgelikt. Ik loerde al eens binnenin en zag namen van lichaamsonderdelen waarmee ik niet vereenzelvigd wens te worden, zoals slijmbeurs en peesschede. Het leek allemaal nog mee te vallen.

Eerstdaags zal ik, onbeholpen ongetwijfeld, eens polsen via digitale wegen hoe het met haar mammografie is afgelopen. Dat lijkt me wijzer dan te wachten tot we elkaar een volgende keer opnieuw per toeval tegenkomen, in Rust- en Verzorgingstehuis De Toekomst of per container neergepoot in de tuin van onze kinderen.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Het leven is te kort om andermans onwelriekendheid op te snuiven. Dus stond ik op en liep naar de overkant van de wachtkamer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content