Clichés zijn er om onderuit te halen. Op het zon-en-zee-eiland Mallorca vind je dus wel sneeuw. Te weinig om te snowboarden, maar genoeg om natte broekspijpen over te houden aan een staptocht door de Tramuntana.

D e dag van de eerste stap.

Gisteravond was het verzamelen geblazen in de lobby van het hotel. Pedro, de gids, had de kaart van het eiland aan een flip-over vastgespeld om de programmawijzigingen aan te duiden. De jongste weken heeft het zo lelijk gedaan op Mallorca (nooit viel er zoveel regen in februari, nooit lag de sneeuw zo dik) dat twee staptochten geannuleerd moeten worden of minstens verschoven naar later op de week. De wegen in de bergen zijn afgesloten, die ene sneeuwruimer van het eiland krijgt de klus moeilijk geklaard, zeker niet voor de dooi hem bijbeent.

Vanochtend spelen we op zeker : vanuit Sant Telm, het uiterste westpunt, leidt een makkelijk pad door de pijnbossen naar Sa Trapa. Het gebied is als bij wonder gespaard gebleven door de bulldozers en betonmolens, die hier nauwelijks vijf kilometer verderop het vissersdorp Port d’Andratx omtoverden tot een exclusieve jetset-nederzetting ( Claudia Schiffer heeft er een optrekje). De enige sporen van vernieling herinneren aan de gigantische bosbranden van goed vijf jaar geleden. Met man en macht, en veel overheidsgeld, is men aan de heraanplant begonnen. Pijnbomen natuurlijk (voor de kenners : de aleppoden of Pinus halepensis met zijn zilverwitte stam), maar ook kermeseik, johannesbroodboom en dwergpalm.

Onder een grauwe, dreigende hemel komen we bij de mirador van Cap Fabioler, de uitkijk over het eilandje Dragonera. Op de rotskust zien we de restanten van een militaire wachttoren. Van daar gaven soldaten van koning Jaime I met rooksignalen het aantal schepen door dat de kust naderde. Rondom het eiland lag toen een snoer van zulke wachttorens, als bescherming tegen de Moren, die na hun nederlaag wel eens konden terugkeren. Pas 250 jaar later, met de val van Granada in 1492, werden de moslims ook uit Spanje verdreven.

Een paar kilometer verderop stappen we de geschiedenis van een half millennium later binnen. Tijdens het revolutiejaar 1789 lieten gevluchte Franse trappisten hun oog vallen op deze paradijselijke inham. ‘Sa Trapa’ doopten ze hun nieuwe thuis. Het klooster en de omliggende olijfgaarden en akkers konden ze in ere houden tot halfweg vorige eeuw. De lokale milieubeweging GOB restaureert nu de bouwval en wil er haar hoofdkwartieren vestigen. Geen schopje cement komt eraan te pas. Alles wordt heropgebouwd volgens de traditionele methode : in elkaar gepuzzelde brokken natuursteen en leem. Die natuursteen bepaalt trouwens meer en meer het gezicht van het eiland. De overheid geeft subsidies om ‘zonevreemde’ omheiningen van cementblokken en -platen te vervangen door marjats, de keien worden minutieus gestapeld rond wegen, bij de terrasbouw in olijfgaarden en als bestrating gebruikt voor de Ruta de pedra en sec, het wandelpad dat begint in het westen (bij Andratx) en dwars door het Tramuntanagebergte tot aan Pollença reikt (in het noodoosten). Als het pad helemaal klaar is, zal het negentig kilometer lang zijn en negen refugio’s tellen. Ook Sa Trapa wordt zo’n stopplaats, met een paar bedden en een klein restaurant voor stappers.

Die aandacht voor het lokale patrimonium en de keuze voor duurzaam toerisme zijn maar een paar opvallende vernieuwingen op Mallorca. Zeer tegen de zin van het centrale bestuur in Madrid voert de regionale (linkse) regering van de Balearen sinds kort een streng bouwbeleid. Regels zijn niet langer oogverblinding, dat mocht onder andere Boris Becker ondervinden, hij is veroordeeld tot 850.000 euro boete en tot het afbreken van 500 vierkante meter nieuwbouw. Zijn villa in Artà had hij een stuk groter laten bouwen dan bepaald in de vergunning.

De Suau-familie, bij wie ik deze week te gast ben, trekt al lang de kaart van het duurzame toerisme : minder volk en meer kwaliteit. Hun hotel Cala Sant Vincenç is een trefplaats voor actieve reizigers die bovendien een goede tafel weten te waarderen. Halfweg de jaren negentig, toen Mallorca begon te kreunen onder het massatoerisme, koos de familie nog nadrukkelijker voor dat alternatief. De kamers werden groter, ook al moesten er daardoor tien sneuvelen, de pizzeria werd een trattoria, het restaurant werd verbouwd en minimalistisch gedecoreerd. Er kwam een Franse chef in de keuken, Dominique L’Honoré, en een Duitse schoonzoon in het familiebedrijf. Die Helmut Clemens, intussen de zaakvoerder, weet van aanpakken. Veranderen of verdwijnen, luidt zijn motto en, al lijkt het een beetje contradictorisch : klantenbinding. Wie terugkomt, moet zich thuis voelen zonder telkens krek hetzelfde aan te treffen. Daarom vult hij de wintermaanden met thema’s : een hiking in november en februari met een ervaren berggids, proeverijen van wijn en olijfolie, taallessen Spaans, golfcompetities en cultuurweken.

De dag van de sneeuw

Alvast de hoofdwegen in de Tramuntana zijn opnieuw berijdbaar na de forse dooi en regenval. Vandaag zoeken we de sneeuw op. Voorbij het bergmeer Gorg Blau (dat in 2000 nog helemaal droog stond, maar nu royaal overloopt) parkeren we bij het waterreservoir van de Cúber. Hier start de zestien kilometer lange tocht door het oude olmenbos naar de Noguer-bron en vandaar tussen de Tossals Verds (1115 m) en de Massanella (1352 m) afdalen naar de refugio Tossals Verds.

Het olmenbos leverde ooit brandstof voor de keukens van de Mallorcanen. Hier en daar tref je in het bos ronde stookplaatsen aan, restanten van de openluchtovens waar houtskool werd gemaakt van de beenharde boomstammen. De iepen ( Ulmus minor) hebben intussen een status van heiligheid verworven. Kettingzagen komen alleen nog in actie als een omgewaaid exemplaar een weg verspert. Het zijn bizar grillige bomen, bijzonder geschikt om Tolkien-figuren in te verbergen. Hun bast, tot het kleinste zijtakje, is overdadig gedrapeerd met allerlei mossen, van dikke sponzige soorten tot draderige zilverslingers.

We dalen af, eerst door smeltende sneeuw, dan door smeltwater en vanaf de bron loopt het pad gewoon in het prille beekje, of neemt het opborrelende water doodleuk het wandelpad, wat voor de voeten op hetzelfde neerkomt. We zakken tot bij de olmgrens, hier houdt het oudebomenbos op en verschijnt de eerste witte pinus. Gemengd komen ze niet voor, waar de pijnboom gedijt, sterft de olm af, doceert Pedro.

De dag van de wind

Vraag de eilandbewoners alles over hitte, over droge zomers, over de wolken die op de bergen rusten, over de sneeuwpret om de zoveel jaar, maar zwijg over de wind. Want de wind van Mallorca kan iemand gek maken, wil het volksgeloof. Als het huilen uit het noorden komt, blijven ze liever binnen. Vandaag is zo’n dag. Wars van alle volkswijsheid starten we in Deià en zijn meteen ten prooi van de valwind die over de bergen tuimelt en het dorp in rep en roer zet. Hij blaast in je gezicht terwijl hij je in de rug duwt.

Op weg naar de baai zien we de eerste parasolden ( Pinus pinae). Die pijnbomen, vertelt Pedro, krijgen van de omwonenden meestal een troetelnaam, wat hun aanzien en respect moet bezegelen. Zo worden de Mallorcanen nog altijd lyrisch als ze het over El pi de Formentor hebben, de ode aan hun boom. Het romantische rijmwerk uit 1875 is van de lokale dichter Miquel Costa i Llobera.

In de baai van Deià, een keienstrand tussen twee grillige rotsflanken, hebben vissers ingenieuze schuilplaatsen gebouwd voor hun bootjes : een paar rotsholten voorzagen ze van een houten afdak. Een uurtje verderop komen we bij de Font de ses Mentides, een bronnetje dat al eeuwen twee gehuchten van water voorziet. Met het alleenrecht op die bron als inzet hebben generaties dorpelingen strijd geleverd en zure vetes gezworen. Tot een of andere ziener orakelde dat ze niet vochten voor maar door het water. De bron heette van die dag behekst te zijn, verantwoordelijk voor alle misoogsten en familietwisten in het dal. Vandaar haar naam : de bron van alle leugens. Geen plek om lang te blijven.

Door de pijnbomen kiezen we richting Sóller. Het stormweer heeft hier lelijk huisgehouden. Ook kanjers met een omtrek van twee meter knakten als lucifers. Pedro vertelt dat zijn stad, Pollença, het feest van Sant Antonio (halfweg januari) opluistert met een pijnbomenspektakel. Gladgeschaafde stammen worden in de grond geplant en beklommen door de jonge mannen. Niet om het snelst of om het hoogst, lang in de top blijven zitten hoort er ook niet bij. Waarom dan dat hanengedrag ? “Daarom, voor Sant Antonio.” In een oude olijfgaard (de streek van Sóller is trots op haar citrus- en olijfteelt) zoeken we een windvrij plekje voor de picknick. De gids tovert, behalve brood en twee flessen wijn, de obligate flessen olie en azijn, potten met groenteslaatjes te voorschijn uit zijn rugzak en fruit, en kippenbouten, en een flinke pot escatasang en picornell. Dat zijn de lokale wilde paddestoelen. De eerste groeien in de buurt van jonge pijnbomen, de tweede soort, kleine oranje lekkernijen, vind je alleen onder oude olmen. De zoektocht begint in de olmenbossen in september en tegen eind november is het laatste pijnboombos leeggeplukt. “Vers zijn de picornells natuurlijk het lekkerst, met een beetje olie zo op het vuur, en…”, verder raakt Pedro niet uit zijn woorden. Zo lekker dus. Maar de meeste plukkers verkopen hun buit, voor veertig tot zestig euro per kilo aan restaurants.

De dag van de regenboog

Vandaag is een rustdag gepland. In de hoop op zon voor de foto’s rijd ik kriskras over het eiland, maar vind niets dan grijze, vage kopieën van landschappen. Misschien heb ik vanavond geluk en belicht de ondergaande zon toch nog even de Cavall Bernat, de rotsige baai bij het hotel, tevens de naam van zijn fameuze restaurant.

Wachten, wachten. Er komen wat gaten in de wolken, maar er schuift ook een nieuw regenfront langs. En dan, ik lig al veertig minuten op vinkenslag : heel even de zon en een regenboog als supplementje.

De dag van de regen

Dit wordt zonder twijfel de natste dag van de week. Duizend tranen glijden al langs het raam bij de ontbijttafel. Terwijl we naar het startpunt van de tocht rijden, helemaal in het noorden bij de Mirador de la Victoria, passeren we een plas met een zilverreiger die heel geduldig een monument van zichzelf uitbeeldt. “Ik ben hier niet”, zegt het tafereeltje. De Mirador moet een panorama op de zee openbaren, maar hij doet zijn naam geen eer aan. Er valt helemaal niets te zien uit het venster, dikke, grijze watergordijnen schuiven langs. Naar boven dan maar, onder een plastic cape waarin je algauw zweet als in een sauna. Boven, op de Talaia d’Alcúdia, nemen de weergoden ons bij de neus. Als we over de kam kijken, zien we dezelfde grijze soep, maar nauwelijks vijf minuten later blijkt dat maar een beetje getreiter : de zon slaat in als een bom. In geen tijd ontrolt zich een luchtfoto van Mallorca, in felle kleuren nog wel : een ansichtje van Pollença, de baai van Alcúdia met de vuurtoren, in het noorden de Formentor. “Soms”, zegt Pedro, “kun je van hier ook Menorca zien liggen”, maar we mogen ook niet te veel willen. We krijgen overigens ook niet te veel, aan de horizon gaat alweer het licht uit. Over een glibberig keienpad zigzaggen we naar de Playa de Coll Baix, langs dwergpalmen, wilde rozemarijn en pijnbomen met merkwaardige nesten in hun top. Het lijken constructies van wespen, maar het gaat om spinselnesten van processierupsen, de nazaten van een vlinder, die de pijnbomen pijnigen tot ze afsterven. Met geurvlaggetjes wordt geprobeerd om vlinderwijfjes te desoriënteren, zodat de voorplanting zou stoppen. Maar het vlinderinstinct wint het voorlopig van operatie geurvlag.

De dag van de loze belofte

De kaarten van alle weermannen zijn gelegd : vandaag keren de kansen, het is afgelopen met het gure weer, beloofd is beloofd. Maar de zon verkiest het strand, ze durft de bergen nog niet in. We starten bij Mirador de ses Barques en stappen richting Tuent. Een paar uur omlaag en even lang weer omhoog, want picknicken zullen we beneden in de baai, bij de restanten van de allereerste waterkrachtcentrale van het eiland . Met ons zessen hebben we vooral oog voor het pad, speurend naar de minst gladde stenen. Het is dan ook puur toeval dat ik het immense gevaarte boven ons opmerk, een zwarte zweefvlieger die in stilte rondjes draait. “Een van onze twaalf monniksgieren”, verzekert Pedro mij. “Een aaseter die dode schapen opruimt. Bijna drie meter spanwijdte. En endemisch”, gaat hij overenthousiast verder, maar dat laatste klopt niet helemaal, de vliegende corbillard komt tot in Rusland voor. Wel is Mallorca het enige eiland met een eigen populatie.

Bij het afscheidsdiner vertelt Helmut me over zijn toekomstprojecten. Mountainbiken met de zoon, bijvoorbeeld, maar dat moet nog even wachten, het kind ligt nog in de wieg. Veel vlugger wil hij scoren met Son Brull, zijn super-de-luxe hotel in een eeuwenoude herenhoeve, dat opent in de zomer van 2003. “Er is een clientèle voor absolute klasse, er zijn klanten voor suites tot duizend euro per nacht, die mensen wil ik naar Mallorca halen.” Als het om zulke bedragen gaat, probeer ik snel een ander onderwerp. Zoals de zeebarbeel met gekonfijte tomaten die net wordt opgediend. In quasi nonchalante vegen liggen strepen saus over de grote borden. Of ze hier een Miró-fan in de keuken hebben ? “Dat zou best kunnen, je weet toch dat de schilder hier lang heeft gewoond en op kerstdag 1983 hier in Palma overleden is…” Van onderwerp veranderen is soms zo makkelijk. n

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

De aandacht voor het patrimonium en de keuze voor duurzaam toerisme zijn maar een paar opvallende vernieuwingen op het eiland.

De wind van Mallorca kan iemand gek maken, wil het volksgeloof. Als het huilen uit het noorden komt, blijven ze hier liever binnen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content