Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

De Engelse reisschrijver Bruce Chatwin keek met afgrijzen neer op mensen die

in huizen woonden en volgde met entoesiasme het spoor van zwervers en nomaden.

Anatomie van een verdwijnend fenomeen.

PIERRE DARGE

Een behoorlijk grote groep mensen heeft niet de minste voeling met de traditionele Belgische baksteen, die zogenaamd in de maag van elke landgenoot zou huizen. De leden van die groep raken veeleer in de war van een vast dak boven hun hoofd, worden onrustig als ze lang tussen vier muren verblijven en doen eigenlijk niets liever dan gewoon rusteloos rond te trekken. Niet eens zo verwonderlijk als men bedenkt dat de mens doorheen zijn geschiedenis nagenoeg altijd een zwerver geweest is die met de gang van de seizoenen mee moest. Minder dan tienduizend jaar geleden probeerde hij de groei van de gewassen en de levensloop van een aantal dieren die hem omringden onder kontrole te krijgen en werd sedentair. Het ontstaan van steden met hun intense koncentratie van menselijke aktiviteit was daar een gevolg van zij het dat die evolutie niet overal even snel verliep. Sommige stammen leven nog altijd als nomaden, al lopen ze letterlijk op hun laatste benen, gedwarsboomd als ze worden door de politici die moderne staten leiden waar een nadrukkelijk verlangen heerst om te ordenen en te kontroleren. Terwijl zwervers juist geen enkele behoefte voelen om geordend en gekontroleerd te worden, omdat ze naar de heel verschillende wet van de eeuwige onrust luisteren.

Bruce Chatwin was een hedendaagse versie van dat onrustige rondtrekken, en dat valt al uit zijn biografie af te lezen. Chatwin vluchtte van het ene beroep naar het andere en liet uiteindelijk zijn job als kunstkenner bij Sotheby’s varen om te gaan reizen. In 1968 was hij tussen de bedrijven door al begonnen met een studie over het nomadisme. Na jaren van informatie sprokkelen daaromtrent gaf hij de idee om zijn bevindingen, die in kleine moleskin notitieboekjes werden bijgehouden, in een groot werk te bundelen, op. Uittreksels uit die schriftjes stopte hij wel in The Songlines, zijn in 1987 verschenen en meer dan lezenswaardig boek omtrent het verband tussen taal en schepping bij de Australische aborigines die als het ware hun eigen scheppingsverhaal zingen een verband dat zich niet in een paar zinnen laat uitleggen. Volgens Chatwin is de natuur van de menselijke onrust de vraag der vragen en hij haalt Pascal aan om te zeggen dat alle menselijke miserie voortkomt uit één enkele oorzaak : het onvermogen om rustig op een plaats te blijven zitten.

Chatwin beschouwde de zwervende mens als de enige autentieke en bekeek de stedeling als een verzwakte, vadsige en wat onwaardige versie daarvan. Met die opvatting staat hij niet alleen : Ib’n Khaldun stelde in de Muqaddimah, of de universele geschiedenis, al vast dat de woestijnvolkeren in bijna alle opzichten de meerdere zijn van diegenen die zich in de steden vestigen waar ze ten prooi vallen aan zwakheid, lusteloosheid en vaste gewoontes. Hij vond woestijnbewoners toleranter, vrijer, moediger, gezonder, minder opgeblazen en minder laf, en minder geneigd om zich aan korruptie te onderwerpen dan de zwakke stedelingen. Bovendien bleek de stedeling vatbaar voor allerhande epidemieën en Chatwin laat in zijn boek een Hongaarse epidemoloog opdraven die volhoudt dat de geschiedenis van de epidemieën verbonden is met de mens die in de steden zijn eigen afvalt brouwt en ervan overtuigd is dat de epidemieën die zich in de toekomst van uit de steden zullen verspreiden nucleaire wapens tot een soort onschuldig speelgoed zullen degraderen. In de biologie bestaat zoiets als een natuurwet die stelt dat rondtrekkende volkeren een stuk minder agressief zijn dan de sedentairen omdat de migratie, het trekken zelf, de bedevaart als een hefboom gehanteerd wordt, waarbij het onderscheid tussen zwakken en sterken meteen duidelijk wordt. Strehlow die in zijn Aranda Traditions twee Australische volkeren met elkaar vergeleek, stelde vast dat de sedentaire Aranda die in een zekere mate van overvloed leefden, aartskonservatief waren, brutale initiaties kenden die de doodstraf zetten op een gebrek aan respekt tegenover het heilige en zichzelf als een puur ras aanzagen. De West Desert People bleken dan weer open minded, leenden op een spontane manier liederen en dansen van anderen, hielden van hun land alhoewel ze eeuwig op stap waren en beschikten over een natuurlijke gave om te lachen. Toch is het trekken van nomaden verre van ongeorganizeerd omdat ze altijd op het scherp van de snede leven : achter hen ligt het verschraalde land, voor hen de onzekerheid van passen die kunnen zijn dichtgesneeuwd.

Het woord nomade komt van het Grieks nomos, grasland, en legt er duidelijk de nadruk op dat nomaden gebonden zijn aan het zoeken naar voedsel voor hun dieren. Toch zijn er onderling grote verschillen. Noordamerikaanse Indianen woonden ’s zomers in min of meer permanente hutten maar zetten ’s winters grote jachtexpedities op, terwijl de Indianen van de grote vlakten gewoon migreerden met de bisonkuddes die hun voornaamste bron van voedsel waren. Andere zwervers verplaatsen zich met de seizoenen van hoger naar lager gelegen gebieden, terwijl ze in de Sahara van noord naar zuid reizen, afhankelijk van de mogelijkheid om regen en min of meer vruchtbare grond voor hun dieren te vinden. In de grote duinen van de Sahara of van Arabië, waar een geringe regenval een schijnbaar onherbergzaam gebied in een tijdelijk zeer begroeide ondergrond kan veranderen, reizen ze letterlijk met het water mee. Chatwin zelf slaagde erin om met de Rguibat, de Quashgai, de Taimanni, de Turkomen, de Bororo en de Toearegs mee te trekken, “people, whose journeys, unlike my own, had neither beginning nor end. ” De ondergang van de nomadenstammen, van jagers en zadenverzamelaars maakte hij op verschillende plaatsen van dichtbij mee evenals de bedreiging vanwege de sedentair ingestelde medemens. In de Australische Western Desert konden de Pintupi’s nog tot aan het einde van de jaren vijftig naakt in de zandduinen blijven jagen en plunderen zoals ze dat voor minstens tienduizend jaar hadden gedaan. Chatwin beschrijft ze als een breeddenkend, zorgeloos volk waarvan de mannen op kangoeroes en emu jagen, terwijl de vrouwen zaden en wortels en eetbare insekten verzamelen. Boven alles wisten ze een paar stevige benen te appreciëren en ze lachten altijd. De weinige blanken die met hen optrokken moesten tot hun verbazing vaststellen dat hun baby’s gezond en dik waren. Maar aan hun avontuur kwam in de zestiger jaren een einde toen de Australische regering ervan uitging dat deze mensen uit het steentijdperk zo nodig moesten worden gered. Wat niet werd gezegd, is dat ze de Western Desert vrij wilde krijgen voor mijnoperaties en mogelijk ook voor nucleaire proeven. De Pintupi’s werden in legervrachtwagens opgehaald en neergeplant in regeringsstations zoals dat van Popanji, ten westen van Alice Springs. Waar de tot dan toe gezond gebleven Pintupi’s massaal ten onder gingen aan epidemieën, en ruzie kregen met de leden van andere stammen of tot de verwondering van de blanke naar mes en fles grepen ontheemd en ontwricht als ze waren. Wie ooit in kontakt is geweest met de Australische aborigines die werden verplaatst, zal weten waarover Chatwin het heeft.

Elders ging het er niet beter aan toe. In de jaren dertig werd het de Iraanse Basseri door een edikt van Reza Shah verboden om weg te trekken uit hun winterse graslanden. Toen de Shah in 1941 werd afgezet, kregen ze hun vrijheid terug, maar hun dieren waren inmiddels wel omgekomen. Toch gingen ze weer op weg, werden opnieuw nomade. Over hen schreef de Noorse antropoloog Barth : “Hun hoogste goed lag in de vrijheid om te migreren, ongeacht het feit of dat nu ekonomisch rendabel was. “

De Bushmen die doorheen de Kalagari trekken, kennen geen eigendom en springen met biezonder veel respekt om met hun omgeving omdat ze geloven dat misbruik van de natuur door een hoger wezen zal worden gestraft. Ondanks hun ekologische ingesteldheid wordt hun voortbestaan zowel door blanke als zwarte groepen bedreigd.

Maar het meest permanente onbegrip ondervinden de zigeuners hun aantal wordt op vijf miljoen geschat sinds vele eeuwen. In de zeventiende eeuw werden ze door de Spaanse overheid naar de Zuidamerikaanse kolonies gedeporteerd, terwijl ze in 1685 door de Portugese koning eerst naar Afrika en vervolgens naar Brazilië werden verbannen. Na strafvervolging verdwenen de zigeuners in de tweede helft van de negentiende eeuw uit de republiek der Verenigde Nederlanden en vanaf 1936 werden ze naar Dachau op transport gezet en later werden er tussen de 250.000 en 400.000 van hen afgeslacht. Maar het zwerven ging door.

Dr. John Bowlby zette een interessant onderzoek op dat beschreven wordt in zijn Attachment and loss en waarin hij vaststelt dat elke baby huilt wanneer hij alleen gelaten wordt. De beste manier om hem te sussen, bestaat erin het door de moeder te laten opnemen en hem te wiegen. Bowlby ontwierp een machine die heel nauwkeurig het ritme en de manier waarop moeders stappen, imiteerde. Werd een gezonde en warm gehouden baby in de machine gelegd, dan stopt die onmiddellijk met huilen op voorwaarde dat de beweging van de machine overeenkwam met het effekt van een stappende moeder. Chatwin merkt daarbij ook op dat traag bewegende en sedentaire volkeren zoals de oude Egyptenaren hun verlangen om te reizen projekteren op het leven na de dood.

Chatwin zelf zag de behoefte om zich te settelen als een vorm van slijtage, van ouderdom, zowel in zijn eigen leven als in dat van de mensheid. Hij spreekt over een voorgevoel dat de rondtrekkende faze in zijn leven op zijn einde loopt, that the malaise of settlement crept over me. Dostojewski stelde dat de mens in essentie een wandelaar doorheen de verbrande en verdroogde gebieden van deze wereld is. Om zijn menselijkheid te herontdekken, moet hij de gehechtheid van zich afschudden en op weg gaan. Chatwin voelt aan dat de natuurlijke selektie de mens zo gevormd heeft (zowel wat de struktuur van zijn brein als die van zijn grote teen betreft) dat hij als een seizoengebonden wezen te voet door de met doornachtige planten bezette en geblakerde woestijn moet. Als zijn voorgevoel klopt, zo schrijft hij, dan valt het makkelijk te begrijpen waarom groene graslanden ons niet aantrekken en bezittingen ons zo moe maken.

Robert Burton, een sedentaire Oxfordse boekenworm, besteedde een groot deel van zijn tijd en zijn wetenschappelijke werk om te bewijzen dat reizen geen straf was, maar een kuur voor melancholie, d.w.z. voor de deprimerende gedachten die opduiken bij diegenen die zich ergens gaan nestelen. “De hemel zelf haast zich voortdurend rond, de zon maakt elke dag zijn kringloop, de maan laat elke dag een ander deel van zichzelf zien, sterren en planeten wandelen voortdurend rond, zelfs de lucht wordt door de winden in beweging gezet, terwijl ook de oceanen ebbe en vloed kennen en ons leren dat we altijd in beweging horen te blijven. ” In zijn “Anatomy of Melancholy” stelt hij verder dat niets deze ziekte (de melancholie) beter kan verdrijven dan verandering van lucht, op en af te wandelen zoals de nomaden dat doen wier leven door de seizoenen wordt beheerst.

Ook Rimbaud besefte heel goed dat hij moest wandelen om de zwarte gedachten, de slapeloze nachten en de nachtmerries van zich af te schudden. En Kierkegaard schreef in zijn brief aan Jette uit 1847, “probeer boven alles om de behoefte aan het stappen niet te verliezen. Ik wandel mezelf elke dag in een staat van welzijn, ik wandel mezelf weg van elke ziekte, onderweg naar betere gedachten. Er bestaat geen last waaraan men niet kan ontsnappen door te wandelen. Hoe meer men stilzit, hoe dichter men komt tot dat gevoel van ziek-zijn. Daarom moet men blijven wandelen, en alles komt in orde. “

Zelfs de moderne, gesettelde mens ontkomt niet aan de behoefte om steeds weer elders te zijn als de materiële mogelijkheden dat enigszins toelaten. Of hoe vallen anders de seizoengebonden volksverhuizingen van de moderne toerist te verklaren ? Of zelfs het aan winterse weekenden gebonden kusttoerisme waarvoor zoveel hoofdstedelingen graag uren in de file staan. Om dan onafgebroken op en af de dijk te wandelen.

En toch wordt het rondzwerven met een heel scheef oog bekeken. “Psychiaters, politici en tirannen proberen ons er altijd weer van te overtuigen dat een zwervend bestaan een afwijkende gedragsvorm is, een neurose, een vorm van onvervuld seksueel verlangen, een ziekte die in het belang van de maatschappij moet worden onderdrukt. Nazi-propagandisten bezwoeren dat er voor joden en zigeuners volkeren met wandelende genen geen plaats kon zijn in een stabiel Reich. Terwijl men in het Oosten juist volhoudt dat stappen de harmonie tussen mens en universum weer herstelt, ” aldus Chatwin. Wat er ook van zij, de trektochten van de nomaden en andere rustelozen mogen dan vaak indrukwekkend zijn, ze blijven klein bier in vergelijking met de instinkten die het dierenrijk beheersen. Darwin zelf kwam met het voorbeeld aanzetten van de Audubons-gans die zelfs beroofd van haar veders gewoon verder te voet bleef migreren. En hij gaat door met de beschrijving van het lijden van een vogel die, ontvleugeld op het moment van het migratieseizoen, zich de borst stuk wrijft tegen de tralies van zijn kooi. Precies zoals Saint Exupéry de jonge gazellen beschreef die hij en zijn kollega-piloten opgesloten hielden in een omheining in Juby en die tijdens het migratieseizoen zichzelf telkens opnieuw weer tegen de omheining verwondden.

Maar het meest indrukwekkend voorbeeld van de dwang tot migratie blijft dat van de Noordse stern. Bij het ingaan van de winter trekt hij van zijn geboorteplaats in de buurt van de noordpool om zijn tocht naar Antarctica te ondernemen, vanwaar hij met de zomer in aantocht, weer helemaal terug naar het noorden vliegt en zodoende een kleine 40.000 km per jaar aflegt.

Er bestaat geen last waaraan men niet kan ontsnappen door te wandelen. Hoe meer men stilzit, hoe dichter men komt tot dat gevoel van ziek-zijn.

“Hun hoogste goed lag in de vrijheid om te migreren, ongeacht het feit of dat nu ekonomischrendabel was of niet. “

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content