Detroit telde twee miljoen inwoners in 1950. De helft ervan is sindsdien weggevlucht. Wat ging er verkeerd met de Motor City?

Jesse Brouns

Henry Ford woonde enige tijd in Edison Avenue, slagader van de respectabele wijk Boston-Edison, in de buurt van de voorname heren Kresge (de stichter van K-Mart), Hudson (van de gelijknamige warenhuizen, zie verder), en Rackham, een investeerder die Ford de fondsen verschafte voor het bouwen van zijn eerste commercieel succesvolle auto, Model A (twee eerdere pogingen mislukten). Terwijl zowat iedereen er nog van overtuigd was dat de toekomst aan het paard was, investeerde Rackham vijfduizend dollar in vijftig aandelen van Ford. In 1919 kreeg hij er twaalf en een half miljoen dollar voor. Ford, een boerenjongen met geluk, was op dat ogenblik al drie jaar weg uit Edison Avenue, verhuisd naar de voorstad Dearborn. Want wie in Detroit geld verdiende, bleef niet bij de pakken neerzitten: de opwaarts-mobiele burger kocht een huis in de buitenwijken en maakte dat hij wegkwam uit de overbevolkte, vervuilde, lawaaierige binnenstad – zoals elders in Amerika en de rest van de wereld, al waren de gevolgen in Detroit om allerlei redenen veel zwaarder.

Vanaf de jaren vijftig, toen Detroit nog de vierde stad van Amerika was, liep de bevolkingsvlucht uit de hand. In 1988 was Detroit de zevende stad van de Verenigde Staten. Er werd dat jaar niet Ć©Ć©n bouwvergunning uitgereikt. Tussen 1978 en 1998 werden in totaal amper negenduizend bouwvergunningen uitgeschreven, en maar liefst twaalf keer zoveel afbraakvergunningen. De oorzaken voor de leegloop zijn divers, gaande van de rassenrellen van 1967, over federale subsidies voor gezinnen met bouwplannen in de voorsteden, tot het krimpen van de automobielindustrie en het massaal schrappen van de bijbehorende banen. Zelfs Motown, het kroonjuweel van de zwarte grammofoonplatenbusiness, week uit, naar Hollywood. De stad liep leeg, de monumenten van de twintigste eeuw werden voortijdig ruĆÆnes.

De indrukwekkendste lege schelp van downtown Detroit is drie jaar geleden afgebroken. Het hoofdkwartier van J.L. Hudson Company, ’s werelds grootste warenhuis toen het in 1929 werd ingehuldigd. Het gebouw van architecten Smith, Hinchman en Grylls telde 29 verdiepingen, waarvan vier onder de grond. Vijfduizend ramen, zevenhonderd paskamers, 51 liften met elk een eigen bediende. Er was opslagruimte voor 83.000 bontmantels. Op het dak prijkte een zeven verdiepingen hoge vlaggenstok: Hudson’s nam de rol over van de voormalige hoogtepunten (letterlijk dan) van de civiele maatschappij – de kerktoren, het stadhuis.

Diana Ross heeft er nog gewerkt als hulpkelnerin, in de ondergrondse cafetaria, naar verluidt het eerste zwarte meisje in die functie. De keten bouwde in 1954 het eerste echte shopping center van de VS, Northland, en ontwikkelde zelf de woningen en invalswegen die suburbia leefbaar moesten maken. De visionaire architect van Northland, Victor Gruen, komt uitgebreid aan bod in het veelbesproken boek in baksteenformaat dat Rem Koolhaas en zijn team van Harvard University hebben gewijd aan het fenomeen van shoppen. Gruen, uitvinder van de shopping mall, zag in zijn concept een blauwdruk voor de nieuwe stad. In 1953 had de architect een tentoonstelling georganiseerd met de naam Shopping Centers of Tomorrow, waarin hij op Wetenschappelijke Wijze slecht georganiseerde winkelbuurten en lelijke commerciĆ«le straten vergeleek met de door hem ontworpen malls. De omzet van Hudsons vlaggenschip in Detroit begon al in 1954 tekenen van vermoeidheid te vertonen. Winkelen in een stedelijk warenhuis was plotseling voorbijgestreefd. Maar pas in 1983 gingen de luiken van het gebouw voorgoed neer; het overweldigende, lege karkas bleef nog vijftien jaar overeind, als een baken van vroeger. Met de sluiting van Hudson’s werd een streep getrokken onder Downtown. Het stadscentrum, dat geklemd ligt tussen Interstate 75 en de Detroit River, liep leeg. Bleven over: kantoren, fastfoodrestaurants, dollar stores en pruikenwinkels, donker onder de schaduw van Hudson’s.

Het voormalige Michigan Theater, ooit de meest luxueuze bioscoop van de stad (zeven verdiepingen hoog, vierduizend zitplaatsen), is nog niet afgebroken. Een geval van overmacht: de zaal uit 1926 is structureel verbonden met een kantoorgebouw, en kon dus niet zomaar tegen de vlakte. De bioscoop ging dicht in 1967. Bijna een decennium lang werd nog geprobeerd een alternatieve bestemming te vinden voor het gebouw: pornotempel, nachtclub, zaal voor rockconcerten – alles tevergeefs. In 1977 werd beslist om op de plek van het Michigan Theater een parkeergarage te bouwen, wat toch wel toepasselijk was; de bioscoop was namelijk gebouwd op de plek waar Henry Ford in 1892 zijn eerste atelier had. Afbraak bleek onmogelijk en dus werd de garage aangelegd in de schelp van het gebouw. De interieurs gingen tegen de grond, door de foyer werd een oprit aangelegd, en in de grote zaal werden 160 parkeerplaatsen voorzien. De omschakeling was snel en ruw. Balkons werden geamputeerd, de techniek en de special effects van de oorspronkelijke architectuur blootgelegd (een gelijkaardige, zij het minder grootschalige reconversie viel in dezelfde periode ook verschillende Brusselse bioscopen te beurt, zoals de Plaza – een meubelzaak – en de PathĆ© Palace – een winkel gespecialiseerd in elektrische apparaten). De leegstand bracht Detroit overigens niet uitsluitend kommer en kwel. In de verloren warehouses van de stad werd in de jaren tachtig de technomuziek uitgevonden. En zo kwam het dat Paris Grey, de zangeres van Inner City, zong van Big Fun en Good Life – de vrolijkst stemmende singles van dat decennium (tegenspraak wordt in dit verband niet geduld).

Het droefst was het lot van de gezinswoningen. Door de uittocht en de economische crisis ging hun marktwaarde pijlsnel omlaag. Veel huizen waren op den duur nog zo weinig waard, dat de eigenaars het zich niet konden veroorloven geld te lenen voor zelfs de eenvoudigste herstellingswerken; zwarte eigenaars werden bovendien gediscrimineerd door de banken. Hele buurten bleven verlaten achter, en vaak was het moeilijk om een leegstaand pand te onderscheiden van een bewoond huis waarvan de ramen vervangen waren door triplex en de gaten in de daken gedicht met oud ijzer. In vele gevallen werden huizen ontdaan van deuren, ramen en sanitair, en dan achtergelaten; de lening werd natuurlijk nooit afbetaald.

Detroit hief zichzelf op. De bakermat van de moderne industrie werd een kerkhof van lege huizen, en zelfs: van de zwartgeblakerde skeletten van huizen. In de jaren negentig verloor Detroit Ć©Ć©n procent van zijn woningen door brandstichting, vooral met Halloween, tijdens de zogeheten Devil’s Night, een lokale traditie (thans getemperd) sinds het begin van de jaren tachtig, die het gespuis bezighield en verweesde eigenaars aan verzekeringsuitkeringen hielp. Tot op zekere hoogte hielp zo’n vandalisme het stadsbestuur vooruit. Het verwijderen van leegstaande woningen was jarenlang de grootste uitdaging voor de burgemeester en zijn team. Acht- tot tienduizend wrakken van huizen en appartementsgebouwen, zo werd geschat, toen Detroit enkele jaren geleden begon aan de voorbereiding van de grootste bulldozeractie van de Amerikaanse geschiedenis.

In 1993 werd besloten om de stedelijke dienstverlening in de zwaarst getroffen wijken stop te zetten. De resterende bewoners zouden verplaatst worden naar nog leefbare straten. Een eenzaam huis op een voor de rest kaalgeschoren city block moest volgens de plannen worden platgewalst, zelfs als het in theorie nog gered kon worden. Voor een cluster van herstelbare huizen kon daarentegen een reddingsoperatie worden ondernomen. De van de kaart weggegomde, platgelegde stratenblokken zouden afgegrendeld worden, in sommige gevallen heraangelegd als parken, in andere overgelaten aan de natuur.

In 1977, tien jaar na de rellen, werd aan de oevers van de Detroit River een gebouwencomplex in de vorm van een finale doodsteek gebouwd. Het Renaissance Center van architect John Portman, een ensemble van vijf torens in de vorm van graansilo’s, moest nochtans de wedergeboorte van Detroit symboliseren. De aan kantoren en kleinhandel gewijde wolkenkrabbers (de hoogste telt 73 verdiepingen) luidden de doodsklok voor de overgebleven winkels van Woodward Avenue, waar Hudson’s ooit stond. Renaissance Center, in de jaren tachtig aangevuld met een vijf kilometer lange monorail, stond als een onaantastbaar fort tussen de voor voetgangers ontoegankelijke rivier en Downtown, aan de andere kant van Jefferson Avenue, een autostrada van acht rijvakken. In de jaren negentig lanceerde een fotograaf het idee om van Detroit een openluchtmuseum te maken in de stijl van, zeg maar, Pompeji – “Een dozijn blocks van pre- Depressie-wolkenkrabbers, gestabiliseerd als ruĆÆnes: een Amerikaanse Acropolis“, aldus de fotograaf, Camilo JosĆ© Vergara. Hudson’s, maar ook Renaissance Center (voor de gelegenheid aan de natuur overgeleverd), zouden de belangrijkste bezienswaardigheden worden van dit stedelijk Monument Valley. Maar het warenhuis werd, zoals gezegd, vernietigd.

Renaissance Center werd in 1996 gekocht door General Motors, dat er zijn hoofdzetel vestigde. De bunker werd grondig verbouwd, zowel binnenin als aan de buitenkant. Er werd een promenade aangelegd langs de oevers van de Detroit River, met zicht op Windsor, Ontario, in Canada en er kwam zelfs een fietspad. De schoonheidsoperatie loopt nog.

Wat belooft de toekomst? Met het verwijderen van de woningwrakken wordt Detroit verder weggegomd. De vrijgekomen grond dient idealerwijze als bouwgrond, maar garanties zijn er niet. Investeerders kunnen niets met een buurt vol leegstaande gebouwen, maar ze zijn evenmin geĆÆnteresseerd in het absolute niets.

Het tijdschrift Metropolis sprak enkele jaren geleden nochtans van een housing boom, gevoed door goedkope eigendommen, ongebruikte infrastructuur, en gebrek aan grond in de voorsteden (de vlucht gebeurt thans in omgekeerde richting, een wereldwijd verspreid verschijnsel). De bureaucratie werkt soms contraproductief, niemand weet nog wat van wie is, en minstens Ć©Ć©n Victoriaanse woning werd per vergissing afgebroken. De reglementeringen voor nieuwbouw zijn relatief streng om te vermijden dat het hart van de stad er straks uitziet als de rand ervan. Slecht voorbeeld: Victoria Park, een recente gated community in suburbia-stijl. Goed voorbeeld, althans volgens de stadsplanners ter plekke: Woodward Place, een 572 units tellend immobiliĆ«nproject in de wijk Brush Park. De nieuwe gebouwen zijn echo’s van de Victoriaanse villa’s die er ooit stonden. Daarvan bleven er in Brush Park nog honderd over, nauwelijks een kwart ervan bewoond.

Een collectief van jonge Amerikaanse architecten stelt in het recent verschenen boek Stalking Detroit een aantal ideeĆ«n voor, het merendeel nogal abstract. In dat nogal trotse boek wordt de metropool “de meest relevante stad van de Verenigde Staten” genoemd, en meer nog, “een totaal succes”. Nergens anders is het Amerikaanse modernisme immers zo ver doorgedreven. New York, Miami of Los Angeles zijn volgens een van de auteurs “absoluut niet Amerikaans, maar veeleer te vergelijken met kleine, op een armzalige manier geleide buitenlanden, met onvoldoende drinkwater of vruchtbaar land.” Philadelphia, New Orleans en San Francisco zijn historische steden, en dus vastgeroest. Chicago en Houston hebben hun gebrek aan een eigen architectuur gecompenseerd met wolkenkrabbers. Detroit is daarentegen de hoofdstad van de twintigste eeuw: de native history of modernity werd er geschreven.

Misschien wordt downtown Detroit alsnog een stedelijk pretpark, 42nd Street in New York achterna, of Hollywood Boulevard in Los Angeles, of de Strip van Las Vegas. De verloederde harten van Seattle, Milwaukee, Memphis en San Diego, die kregen nieuw leven ingeblazen middels een Rock ‘n’ Roll Music Hall Of Fame, een museum voor moderne kunst van de hand van Santiago de Calatrava, Soulville; en een shopping mall van Jon Jerde. Zulke attracties zijn in eerste instantie bestemd voor bezoekers van de voorsteden, die de inner-city op die manier annexeren.

En Detroit? Mausolea voor Motown en de automobielindustrie bestaan al, zij het vooral in de buitenwijken: Spirit Of Ford, Henry Ford Museum, Walter P. Chrysler Museum en GM World in Renaissance Center. In 1997 werd het Charles H. Wright Museum of African American History geopend, het grootste in zijn genre. De stad mikt ook op sportinsfrastructuur en casino’s, altijd een fors elixir. Comerica Park, een baseballterrein voor de Detroit Tigers, en Ford Field, een voetbalstadion met 65.000 zitplaatsen voor de Detroit Lions (geplande opening deze zomer), maken deel uit van een nieuw sport- en entertainmentdistrict dat moet aansluiten op de bestaande theaterwijk. Een voormalig gebouw van de IRS (de Amerikaanse dienst voor belastingen) werd getransformeerd in een casino van MGM Grand – wat ergens ironisch is – en een oude Wonderbread-fabriek huist sinds eind 1999 het Motor City Casino.

Drie casino’s hebben toegezegd om binnen de vier jaar dependances te bouwen in Downtown, telkens met hotels van minstens achthonderd kamers.

Detroit is intussen een monument op zich: de modernste stad van de twintigste eeuw, die zichzelf ophief. In de 21ste eeuw verhuist het spektakel naar de Pearl River Delta van China, waar op dit eigenste moment haast zeker de Detroits van de 21ste eeuw worden opgetrokken.

Over verleden, heden en toekomst van Detroit: “Stalking Detroit”, samengesteld door Georgia Daskalakis, Charles Waldheim en Jason Young, uitg. Actar, Barcelona, ISBN 9 788495 273772.

Over de geschiedenis en cultuur van shopping: “Harvard Design School Guide To Shopping”, samengesteld door Chuihua Judy Chung, Jeffrey Inaba, Rem Koolhaas en Sze Tsung Leong, uitg. Taschen, Keulen, ISBN 3 8228 6047 6.

Over de Detroits van de toekomst in de Pearl River Delta: “Great Leap Forward”, samengesteld door Chuihua Judy Chung, Jeffrey Inaba, Rem Koolhaas en Sze Tsung Leong, uitg. Taschen, Keulen, ISBN 3 8228 6048 4

Detroit hief zichzelf op. De bakermat van de moderne industrie werd een kerkhof van lege huizen, en zelfs van zwartgeblakerde skeletten van huizen.

De oorzaken voor de leegloop zijn divers, gaande van de rassenrellen van 1967 tot het krimpen van de automobielindustrie en het massaal schrappen van de bijbehorende banen.

Vanaf de jaren vijftig, toen Detroit nog de vierde stad van Amerika was, liep de bevolkingsvlucht uit de hand. In 1988 was Detroit de zevende stad van de Verenigde Staten. Er werd dat jaar niet Ć©Ć©n bouwvergunning uitgereikt.

Vaak was het moeilijk om een leegstaand pand te onderscheiden van een bewoond huis waarvan de ramen vervangen waren door triplex en de gaten in de daken gedicht met oud ijzer.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content