A la limite tafelt met twee dochters en hun overleden moeder. Via de eethuizen Full Sing, New Nam Fong en Pak Chun leiden de zusters Yin Yin Pang en Ching Lin Pang ons naar het Peerdsbos. Een rondleiding in het Antwerpse labyrint van familieclans en Chinese restaurants.

Full Sing Chinees Banket

China Town Antwerpen. Bij Full Sing in de Van Arteveldestraat staat een lekkernij op het menu: geroosterd speenvarken, alom geapprecieerd vanwege de krokante korst. En daarna vis en kip, Chinese garnalen en groenten, rijst en fruit, thee en wijn. De Chinese oma die ons bedient, spreekt een sappig taaltje: plat Antwerps op z’n Chinees.

“Familie?” gok ik, want Lin, Yin en Danny zijn hier duidelijk kind aan huis.

“Neen,” zegt Lin, “wel een hele goede vriendin. Irene en haar man waren zo’n beetje de peetmoeder en -vader van de Chinese gemeenschap in Antwerpen. Zij zorgden voor arbeidskaarten en verblijfsvergunningen, en verzorgden de eerste opvang van hun landgenoten. Dertig jaar geleden stond Irene ons – grootmoeder, moeder en wij, de zes kinderen – in Zaventem op te wachten.”

“Grootmoeder was 73 en droeg Danny op haar rug”, glimlacht Yin.

“Wat een vreemde naam voor een Chinees”, merk ik op. Danny grinnikt. “Dat is ook niet mijn echte naam. Irenes zus heeft ons die namen gegeven toen zij ons op school ging inschrijven. Lin heette Carine, Yin Yin heette Viviane en ik werd Danny. De eerste Chinezen in Antwerpen zijn ontzettend snel verwesterd. Assimilatie was toen de boodschap. Irene werd zelfs katholiek en begon op z’n Vlaams te eten. Frieten, witte saus en boterhammen.”

“Uit koppigheid heeft Danny zijn Vlaamse naam behouden”, plaagt Lin. “Om bewust politiek incorrect te zijn. Wij, meisjes, lieten ons later opnieuw Yin en Lin noemen.”

Lin: “Wij komen uit een typisch dorp in de buurt van Hongkong. Eén grote familieclan waarvan de familiebanden tot in de dertiende eeuw opgetekend zijn. Vanuit het noorden van China trokken onze voorouders zuidwaarts, waar zij deel gingen uitmaken van de oorspronkelijke bevolking van Hongkong. Onze familie was niet rijk, maar ook niet arm. We kenden geen overvloed maar leden ook geen honger. Vanaf de jaren vijftig werd de rijstteelt steeds minder rendabel en begonnen de boeren ook naar andere jobs te zoeken. Zo combineerde mijn vader zijn werk op het land met een politiejob. Mijn moeder en grootmoeder zorgden voor de kinderen, hielden varkens en teelden pindanootjes. Hoewel wij in de jaren zestig aan de Culturele Revolutie ontsnapten, werd de dreiging toch steeds groter. En toen de Rode Gardes ook effectief de grens overstaken, besloot mijn vader dat het tijd werd zijn geluk elders te beproeven.”

Yin: “In 1967 vertrok hij naar ‘het beloofde land’. Twee jaar later, toen hij voldoende geld voor onze tickets had bijeengespaard, liet hij ons naar Antwerpen overkomen. Daar had zich intussen, onder de hoede van Irene en haar man, een bloeiende Chinese gemeenschap met een eigen opvangnet ontwikkeld.”

Lin: “Ik was vijf en er was duidelijk iets op til. Ik herinner me nog hoe we plots nieuwe kleren kregen. Er was een feest op school en we poseerden voor een familiefoto. Wat later begon die onvoorstelbare reis. Wij, die ons onooglijke dorpje nooit verlaten hadden, maakten nu tussenstops in New Dehli en Bahrein, waar wij ons een ongeluk schrokken van die donkere mannen en vreemde vrouwen, van die ongekende kleuren en bizarre geuren. Ik herinner me nog die eerste stap op Belgische bodem. De wind, de regen en de duisternis. De rit van Zaventem naar het Kiel, die eerste maaltijd bij de broer van mijn vader. De volgende dag al gingen we naar school, Yin en ik in het eerste leerjaar. Onthaalklassen, taallessen, migrantenonderwijs, dat bestond nog niet. Die eerste schooldag duurde ontzettend lang. ‘Dank u, dank u’, hoorden wij de hele tijd. In het Chinees betekenen die klanken ‘eirolletje’. Dus dachten wij voortdurend dat wij een koekje zouden krijgen. Iedereen was ook ontzettend lief. In die tijd waren er nog heel weinig migranten en werden wij als prinsesjes behandeld.”

Yin: “Voor mij was het eerste leerjaar één zwart gat. Ik zei niets en verstond niets. En plots, in het tweede leerjaar, van de ene dag op de andere, sprak en verstond ik Nederlands. Heel bizar. Ik herinner mij die eerste winter, toen we door de sneeuw naar school stapten. Zo’n koud en wit tapijt hadden we nog nooit gezien. We bibberden en oefenden die vreemde klank: de ‘rrr’. Twee maanden lang woonden we boven het restaurant van mijn oom op de Sint-Bernardsesteenweg. Daarna verhuisden we naar de Van Maerlantstraat in Antwerpen, bekend als tippelbuurt. ‘Wat doen die mevrouwen toch?’ vroegen wij ons af. We plaagden hen, en liepen dan heel hard weg.

We woonden in de opslagplaats van China West, het import- en exportbedrijf van Irenes vader. Het was een spookhuis, een donkere, akelige plek. Maar iets beters kon mijn vader niet betalen. Ik herinner mij vooral de angst, doodsbang was ik van het donker. Wij woonden boven, maar nooit zou ik het hebben aangedurfd om alleen naar beneden te gaan. Na anderhalf jaar verhuisden we naar het nieuwe restaurant van mijn ouders in de Boshovestraat in Deurne. Die plek was oneindig veel aangenamer, maar toch bleef ik ontzettend bang. Terwijl mijn ouders en de oudste drie kinderen in het restaurant werkten, moest ik, negen jaar oud, op de kleintjes passen. Terwijl Lin en Danny onbevangen speelden, zat ik meestal te bibberen van de schrik. Ik snakte ernaar om mee te mogen helpen in het restaurant. In het licht, zonder die verantwoordelijkheid.”

New Nam Fong

Laat op de avond trekken we naar New Nam Fong in Borgerhout, het restaurant van broer David. Ook hij heeft zijn Vlaamse naam behouden, omdat Ngor Waj door Vlamingen wel erg moeilijk uit te spreken is. “De ondernemer van de familie”, stelt Lin hem voor. “Op zijn dertiende begon hij in de keuken mee te werken. Nu heeft hij naast zijn restaurant een bloeiende wijnhandel.” Ruim na middernacht, als de klanten naar huis zijn, haalt David zijn beste flessen boven en gidsen de zussen mij verder door het Chinese labyrint van familiestructuren en restaurants.

Yin: “Een Chinese familie is een micromaatschappij die zich tegenover de buitenwereld afschermt en een eigen typologie hanteert. Ik was de vrolijke, de vlotte. Lin de stille, heel verlegen. Ik was de handige, de praktische. Lin de slimme, de verstandige. In de drukte van dat grote gezin brachten wij, als vierde en vijfde kind, onze jeugd onopvallend, haast als tweelingzussen door. In een Chinese familie trekken de oudste kinderen de meeste aandacht. Nog steeds noemen wij hen Grote Zus en Grote Broer en blijft hun speciale positie overeind. Bij belangrijke gebeurtenissen brengen wij eerst de Oudere Broer en de Oudere Zus op de hoogte. Ook omgekeerd nemen zij nog steeds hun verantwoordelijkheid op. Als oudsten moeten zij voor de hele familie zorgen. Die functie is een deel van hun identiteit geworden.”

Lin: “Die eerste jaren waren hard. Vader verdiende 16.000 frank per maand, met 500 frank huishoudgeld moest moeder een hele week rondkomen. Pas later heb ik begrepen dat we als kansarme kindjes bekeken werden. Van die magere, trieste Chineesjes. Zo herinner ik me nog dat we op school twee foeilelijke, plastic poedels kregen. Omdat we thuis geen speelgoed hadden. In zekere zin hebben we allemaal een moeilijke jeugd gehad, een lange weg afgelegd voor we onze plaats gevonden hadden. Opgroeien was een voortdurende zoektocht naar onze identiteit. Echt problematisch was onze migratie niet – wij hebben nooit last gehad van racisme – maar het was natuurlijk geen rechtlijnige jeugd. Onze ouders moesten keihard werken en hadden nauwelijks tijd voor ons. We gingen nooit op vakantie, gingen nooit uit eten en ’s zondags werd er het hardst gewerkt. De notie ‘weekend’ of ‘vrije tijd’ was ons onbekend. Het ‘goede leven’, in schoonheid en rust, kenden wij niet.

In die context heeft ieder van ons zijn strategie ontwikkeld om groot te worden. Ik, het jongste meisje, heel mager en tenger, was een zorgenkindje. Perfectionistisch, maar ook heel onzeker. Toen ik vrouwelijke vormen ontwikkelde, kreeg ik in die grote familie wel eens botte opmerkingen: ‘Hé, wat word jij dik!’ Die uitspraken brachten mij zo van mijn stuk dat ik besloot om te vermageren. En wat bleek? Dat ik op dat terrein een kei was. In een mum van tijd ging ik van 42 naar 35 kilo. Glashelder en ijzersterk voelde ik mij, als een burcht tegenover de buitenwereld. En toen ik in Libelle Rosita een van de eerste artikelen over anorexia nervosa las, wist ik meteen: ‘Dit heb ik.’ Maar hulp zocht ik niet, zo ver was ik al heen. Mijn moeder werd doodongerust en raadpleegde verscheidene dokters, maar niemand vond een fysieke oorzaak. Toen ik ten slotte nog 28 kilo woog, werd ik, meer dood dan levend, in het Good Engels-kinderziekenhuis opgenomen.”

Yin (giechelt): “Met glazen bollen in haar broekzakken om de weegschaal te misleiden.”

Lin: “Daar lag ik dan, tussen andere kinderen met andere ziektes. Van therapie was geen sprake. Wel moest ik op een dag bij een psychiater een mannetje en een vrouwtje tekenen, en een droom vertellen. Omdat ik hem niet durfde te bekennen dat ik niet droomde, verzon ik toen maar wat. Aan die ervaring heb ik een groot wantrouwen tegenover psychiaters overgehouden. En al snel had ik maar één doel: ontsnappen, zo snel mogelijk uit die gevangenis wegraken. Dus begon ik te eten. Elke week kwam ik één kilo bij. Toen ik 38 kilo woog, mocht ik naar huis. Die eetproblematiek heeft nog wel wat aangesleept, maar is na enkele jaren stilletjes weggeëbd. Al heeft het nog tien jaar geduurd voor ik opnieuw mijn maandstonden kreeg.

Na mijn studies oriëntalistiek belandde ik in het buitenland en kreeg ik zelfs de kans om in Amerika te blijven werken. Maar uiteindelijk ben ik teruggekomen en – o, toppunt van integratie – met een Vlaming getrouwd. Momenteel werk ik aan de KU Leuven rond thema’s als nieuwe migraties, immigrantenondernemerschap en gender. En stel je voor, nu heb ik, ex-anorexiapatiënte, een boek geschreven: Tafelen met moeders en dochters.”

Pak Chun

De volgende dag ontmoet ik Lin en Yin opnieuw. In Merksem deze keer, in Pak Chun, het restaurant van Yin en haar man. In de keuken is Lam zwijgend aan het werk. Zijn woordenloze groet is snel en schichtig. De rijst dampt, het vuur onder de wok laait hoog op. Ook de jongens die hem helpen, pas uit Hongkong gearriveerd, staan er wat ongemakkelijk bij. “Tja, de keuken is hun terrein”, zegt Yin verontschuldigend, en ze leidt ons naar het restaurant. De verdere communicatie met de keuken is niet te versmaden. Rundvlees, mie en zwarte-bonensaus blijken een ware lekkernij.

Yin: “Mijn man spreekt nauwelijks Nederlands en is pas op zijn achttiende in België gearriveerd. Onze Grote Zus was al met zijn broer getrouwd. Omdat Lam in Hongkong niet goed studeerde en er gevreesd werd dat hij in de criminaliteit terecht zou komen, besloten ze hem naar België te laten overkomen. Nog even heeft hij hier technisch onderwijs gevolgd, maar al snel draaide hij volop mee in het restaurant. De eerste keer dat ik hem zag, wist ik meteen: ‘Hij is het!’ Toch heeft het nog een hele tijd geduurd voor ik een relatie met hem begon.

Na mijn middelbare studies ging ik in Brussel, op Sint-Lucas, architectuur studeren. Ik hield van vormgeving en esthetiek, en was daar erg goed in. Maar ik had faalangst en kon die keiharde mentaliteit niet aan. De pedagogische methode was toen: genadeloos kritiek geven, elkaars werk de grond in boren. Ik was al zo’n angstig meisje en miste de geborgenheid van het Chinese milieu. Thuis was er ook altijd die mentaliteit: ‘Als het in de buitenwereld niet lukt, kun je nog altijd een Chinees restaurant beginnen.’ Toen ik besloot mijn studies stop te zetten, zei mijn moeder: ‘Ach, dat geeft niet. Kom maar vlug naar huis.’ De Chinese cultuur, het Chinese restaurant bleken voor mij een warm en veilig nest.

In 1984 zijn Lam en ik getrouwd, in 1985 zijn we met dit restaurant begonnen. Een jaar lang hebben mijn schoonouders ons geholpen, daarna zijn ze naar Hongkong teruggekeerd. Ze konden hier niet wennen. Jarenlang hebben Lam en ik keihard gewerkt. De zaak opstarten, kinderen krijgen, het restaurant uitbreiden, de jongens grootbrengen. In die periode heb ik veel steun van mijn Grote Zus gekregen. Ook zij had een Chinees restaurant en had al heel wat ervaring opgebouwd. Tot 1996 slorpte het werk ons volledig op. Toen werd mijn moeder ziek. Leverkanker. (stil) Toevallig was ik het best geplaatst om haar te begeleiden. Ik had een rijbewijs en kon mij ’s ochtends vrijmaken om mee naar de dokters en het ziekenhuis te gaan. In die moeilijke periode begon mij iets te dagen: ‘Het leven is meer dan werken.’ En ja, toen was er plots ook nog die erfenis uit Hongkong en hadden we geld om eindelijk onze ultieme droom te realiseren.”

Peerdsbos

Yins huis, aan de rand van het Peerdsbos, is inderdaad een droom. Twee strakke paviljoenen die door vijvers en een binnentuin met elkaar verbonden zijn. Zentuin en sobere binnenruimtes vloeien in elkaar over. Het interieur ademt rust en harmonie. Alleen de mooiste en beste materialen hebben hier een plaats gevonden. Voorwaar, een wereld van verschil met het doorgaans weinig aantrekkelijke interieur van een Chinees restaurant.

Yin: “De Chinese cultuur is een patriarchaal systeem waar alles – erfenissen, schenkingen, de verkoop van gemeenschappelijke gronden – onder de mannelijke afstammelingen verdeeld wordt, zelfs degenen die in het buitenland wonen. Op die manier kreeg mijn man plots die erfenis. Als je mij vraagt of het eerlijk is dat een vrouw in het Chinese systeem geen erfrecht heeft, antwoord ik: ‘Ja, zolang ze binnen dat systeem blijft’.”

Lin: “Maar als ze niet met een Chinees trouwt, zoals ik, kan ze niet erven. Strikt juridisch gezien zou ik dat Chinese erfrecht hier misschien kunnen contesteren. Maar zoiets doe je natuurlijk niet. Het zijn tradities die je respecteert. Net zoals de bruidsprijs die mijn echtgenoot aan mijn ouders heeft betaald. Mijn moeder hield aan dit gebruik. Niet vanwege het geld, maar voor de symbolische waarde.”

“Hoe hoog is die prijs?” wil ik weten. “Wat is tegenwoordig de waarde van een vrouw, van een bruid?”

Lin fluistert mij het bedrag in – “Zo duur zijn we niet, hé”, grinnikt ze – maar wil niet dat ik het in de reportage vermeld. Ik knik, behoorlijk teleurgesteld. Ook ik had de marktwaarde van een bruid heel wat hoger ingeschat.

Lin: “Met die bruidsprijs kopen de ouders juwelen voor hun dochter, als teken van welstand en rijkdom. Al tien jaar voor mijn huwelijk had mijn moeder mijn uitzet gekocht. Zij wist wel dat ik met mijn vriend samenwoonde, maar kneep welwillend een oogje toe. Maar toen zij ziek werd, merkte ik heel duidelijk dat zij graag wilde dat ik zou trouwen. (lacht) Neen, ik ben niet getrouwd vanwege haar ziekte, maar het was wel een extra stimulans. Onze huwelijksdatum werd op de traditionele manier vastgelegd, na raadpleging van de Chinese kalender. Drie feesten werden voorbereid: de Chinese huwelijksviering, het Vlaamse en het Chinese feest. Maar een maand voor mijn huwelijk werd mijn moeders toestand zo kritiek dat ik mij genoodzaakt zag de hele zaak af te blazen. Toen ze weer even opleefde, besloten we de feestelijkheden toch maar te laten doorgaan. Uiteindelijk was mijn moeder op mijn huwelijk van de partij. Tot haar grote vreugde en met haar mooiste glimlach.”

Yin: “Na die dag ging ze razendsnel achteruit. Op een avond zei ze plots, heel klaar en helder: ‘Laten we samen eten.’ Ze wilde al haar kinderen en schoonkinderen rond de tafel, voor een eenvoudige maaltijd met wat rijst en noedeltjes. Elk van ons sprak ze afzonderlijk aan en naam per naam liet ze weten wie welke juwelen zou krijgen. Op die manier zorgde ze ervoor dat er geen onenigheid over de verdeling zou ontstaan, dat de juwelen niet door elkaar zouden raken en mooi gecombineerd zouden worden. Het was haar laatste teken, haar laatste actie tegenover de buitenwereld. Ze kon lezen noch schrijven, maar ze had haar zaken perfect geregeld, haar spullen eerlijk verdeeld en de vrede in haar gezin beveiligd.

Na die maaltijd, dezelfde nacht nog, is ze in een coma weggegleden. En zij, die haar hele leven de dood zo had gevreesd, heeft nog gezegd: ‘Ik ben niet bang meer, want ik weet dat grootmoeder op mij wacht.’ Zij voelde het contact met die ‘andere wereld’ al, en wilde ons laten weten dat ze gerust was. Uiteindelijk is ze, heel rustig en zonder angst, gestorven.”

Yin haalt de familiefoto’s boven, Lam werkt zwijgend in de keuken. “Heerlijk toch, om met een kok getrouwd te zijn”, merk ik op.

“Maak je geen illusies,” lacht Yin, “in de Chinese restaurants is de kok een man, thuis staat de vrouw achter het vuur. Lam is een uitzondering. (lacht) Hij vindt dat ik niet lekker genoeg kook. Hij experimenteert graag en houdt ook veel van de Franse keuken.”

“Lam is veel Chineser dan jij. Is het niet moeilijk samenleven met een partner die zo’n verschillende achtergrond heeft?”

“Daar was ik eerst ook bang voor, maar uiteindelijk hebben we, stap voor stap, samen veel geleerd. Zonder hem iets op te dringen probeer ik hem voorstellen te doen, suggereer ik hem hoe we ons leven hier kunnen uitbouwen. Hij spreekt de taal niet, maar staat wel open voor nieuwe ideeën, voor de westerse wereld. Bovendien hebben we een gezamenlijk project. Onze kinderen. Het restaurant. Dit huis.”

Dan toont ze mij een oude foto van een Chinese familie, buiten, ergens op het veld. Zwarte kleren, ernstige blikken. Zij wijst haar moeder en grootmoeder aan, haar ooms en tantes, haar oudere broers en zus. De foto dateert van 1960. Yin en Lin werden pas in ’61 en ’63 geboren. Nu, veertig jaar later, heeft Lin een gerespecteerde positie aan de universiteit en leeft Yin in een bijzonder smaakvolle en verfijnde welstand. Ook de anderen hebben het op een of andere manier in onze maatschappij gemaakt.

“Is dit regel of uitzondering in de Chinese gemeenschap?” vraag ik mij af.

Yin: “De meeste Chinezen zijn niet in de kansarmoede blijven steken en hebben behoorlijk wat sociale promotie gemaakt. Ongetwijfeld spelen het onderlinge netwerk en de gedisciplineerde opvoeding hierbij een belangrijke rol. Bovendien komen de Chinezen steevast in de horeca terecht, waar je behoorlijk wat geld kunt verdienen.”

Lin: “Kijk maar eens goed hoe zo’n restaurant functioneert. De hele familie wordt ingeschakeld, de personeelskost is praktisch nihil. In het restaurant van mijn ouders hadden wij één kok, de rest was ‘kinderarbeid’. Als je vijftien jaar lang op die manier werkt, kun je heel wat geld sparen. Bovendien leefden wij thuis heel spaarzaam en zelfvoorzienend. Er werd haast niets geconsumeerd. Pas na vele jaren is daar een beetje verandering in gekomen.

Toch zit die spaarzaamheid er nog altijd in. Wij, dochters én zonen, hebben allemaal een bankkaart, maar springen er heel voorzichtig mee om. Ik herinner me nog goed hoe ik, toen ik pas werkte, haast niets durfde uitgeven. Ik wilde alles sparen, voor later, voor moeilijke tijden. In China bestaat geen systeem van sociale zekerheid. Mijn vader moest met een hongerloon acht monden voeden. Zoiets tekent je, en maakt je heel bewust van de waarde van geld.”

De maaltijd bij Yin, samen rond de strakke, houten tafel, is de meest verfijnde van mijn Chinese exploten. Kleefrijst in lotusblad, knoedels, jiaozi (een knoedelsoort) en dim sum-hapjes strelen mijn tong. Lam en zijn zonen eten ernstig en zwijgend. Wij, vrouwen, lachen en kletsen. Yin ontvouwt haar nieuwe toekomstplannen. Een klein restaurant in het hartje van Antwerpen. Geen massakeuken meer, maar fijne, exquise hapjes. Een open ruimte zodat de klanten kunnen zien hoe Lam het eten klaarmaakt. Een menukaart voor mensen met waardering voor verfijnde, buitenlandse kookkunst.

Lin: “In alle culturen is eten veel meer dan het vullen van je maag. Het is communicatie, sociaal contact, affectie, overdracht van waarden. En in China, waar men aan voeding ook een geneeskrachtige werking toeschrijft, geldt dat nog meer dan elders. Aan sommige etenswaren geven de Chinezen fortuinen uit. Zo zijn zwaluwnesten en haaienvinnen, aan 80.000 frank per kilo, bijzonder gegeerd als jeugd- en schoonheidselixir.

Als kind leek een ontbijt met croissants en vers geperst sinaasappelsap mij het einde, nu grijp ik meer en meer naar de typisch Chinese voeding terug. Zo merk ik dat mijn lichaam na een drukke werkdag extra behoefte heeft aan vocht en warmte. Dan maak ik de soepen klaar die mijn moeder vroeger voor ons bereidde. Kippensoep met gedroogde wortelen bijvoorbeeld. Dat doet zo’n deugd. Als ik de Vlaamse eetgewoonten bekijk, al die broodjes, koeken en industriële producten, dan begrijp ik niet hoe mensen daar groot op kunnen worden. Mijn broers en zussen hebben allemaal een restaurant en eten twee keer per dag warm. Dat is voor mij niet haalbaar. Toch wil ik minstens één keer per dag rustig de tijd nemen om zelf iets klaar te maken en ‘echt eten’ te eten.”

Yin: “Sinds de dood van mijn moeder heeft eten nog een extra moeder-dochterdimensie gekregen. Zij kookte ontzettend goed, was een meesteres in kleuren en texturen en communiceerde echt via het eten dat zij bereidde. En als mijn schoonmoeder vanuit Hongkong belt, is haar eerste vraag steevast: ‘Heb je gegeten?’ Dat betekent ‘Goedendag’, of ‘Hoe gaat het met je?’ En op het einde van het gesprek zegt ze altijd: ‘Maak soep, Yin Yin.’ Daarmee bedoelt ze: ‘Verzorg je goed. Stel het wel’.”

Daarom glimlach ik als Yin en Lin mij bij het afscheid vanuit de deuropening ‘Maak soep’ toeroepen. Ernstig overweeg ik hun wijze raad op te volgen.

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content