Luis Barragán loofde schoonheid, stilte en magie. Maar hij heeft vooral mooie muren nagelaten, veelal geschilderd in shocking pink. Deze zomer wordt in Weil am Rhein een tentoonstelling gewijd aan deze Mexicaanse architect.

Bij Mexico stellen we ons een wereldkampioenschap voetbal voor. Elvis in Acapulco misschien, plus burgeroorlogen, Frida Kahlo, bovenmaatse hoeden waaronder dikke mannetjes liggen te slapen, cactussen. En de Zangeres Zonder Naam natuurlijk, die zingt van Mexicoooooooo. Clichés genoeg. Weinig gebouwen daarentegen in het nalatenschap van het moderne Mexico. De hoofdstad is een van de grootste metropolissen op aarde, maar voor wie er nooit is geweest blijft Mexico City een enigma, een stad zonder evidente monumenten of uitschieters. Geen plaatselijk equivalent van de Eiffeltoren, de Empire State Building of de Taj Mahal. Hoogstens enkele morsige straatbeelden, wellicht van een stoet op 1 november, de dag dat het zonlicht niet meer schijnt, wanneer de doden worden gevierd.

De beroemdste Mexicaanse architect van de twintigste eeuw heet Luis Barragán. Hij bouwde enkele begerenswaardige woningen, een handvol immense parken, een reeks totempalen, en de meest tot de verbeelding sprekende muren van de bouwgeschiedenis van pakweg de voorbije honderd jaar. Mexico heeft natuurlijk een patent op interessante muren, zie bijvoorbeeld ook Diego Rivera of José Clemente Orozco. Barragán was een muralist van een ander genre, maar een muralist niettemin.

Wie de boeken leest die de voorbije jaren aan zijn leven (1902-1988) en werk (een honderdtal projecten) werden gewijd, ontdekt dat Barragán pas echt erkenning kreeg, van critici, collega’s en musea, toen hij de zestig ver voorbij was. ’s Mans oeuvre overbrugt vijf decennia, maar er werd pas naar omgekeken in de late jaren ’60. De overgang van onbekend en onbemind naar aanbeden en bewierrookt is blijkbaar erg snel gegaan, vooral in het buitenland dan, voorbij de Mexicaanse grenzen. Gio Ponti, de Italiaanse architect en designer, noemde hem de Maestro, en Philip Johnson, de Amerikaanse architect, zorgde ervoor dat het Museum of Modern Art van New York in 1976 de eerste grote overzichtstentoonstelling van zijn werk organiseerde. Vier jaar later kreeg hij de Pritzker Prize, het architectuurequivalent van de Nobelprijs. Tijdens zijn ontvangstspeech gaf Barragán een overzicht van wat hij zijn gidsende lichten noemde: sereniteit, stilte, intimiteit, onder andere. En hij vroeg zich luidop af: “Waarom staat in teksten over architectuur nergens het woord schoonheid?” In de herfst van zijn leven, lees je hier en daar, werd hij almaar meer een oude dwaas, geobsedeerd door zichzelf en zijn reputatie. Hij gunde zijn medewerkers geen enkele eer en verzweeg bijvoorbeeld dat een aantal grote projecten in feite collaboraties waren of dat het meubilair in een aantal van zijn woningen niet door hemzelf werd ontworpen. Wel door Clara Porcet, ere wie ere toekomt.

Volgens zijn critici was Barragán niet noodzakelijk een vooruitstrevend architect. Hij haalde zijn neus op voor de moderne technologieën van zijn tijd, bouwde zijn plafonds liever van houten balken dan van gewapend beton.

Hij begon zijn professionele carrière in 1927, na een eerste reis door Europa (via de Exposition internationale des arts décoratifs in Parijs en het Alhambra), met de verbouwing van een traditionele woning in Guadelajara, zijn geboortestad. Dat huis en de volgende, allemaal in dezelfde stad, hadden nog duidelijk een Spaans koloniaal stempel, met balkons en torentjes en dakpannen zoals die op dat ogenblik ook in Californië graag werden gezien. In 1931 en 1932 had hij enkele kortstondige ontmoetingen met Le Corbusier, die hem zijn enthousiasme wist over te brengen voor de Esprit Nouveau, ofte de blokkendozenstijl.

Hij verhuisde naar de hoofdstad, waar de moderne architectuur werd geïntroduceerd op de rug van de revolutie, die progressieve idealen predikte. Tijdens zijn rationalistische periode voerde Barragán een twintigtal projecten uit, appartementsgebouwen vooral, die vaak werden genegeerd, soms zelfs uit zijn curriculum vitae geschrapt. In de gebouwen van de jaren ’30 zitten nauwelijks referenties naar vroeger werk. Alsof Barragán naar Mexico City was vertrokken met een blank canvas, een leeg hoofd. Hij gebruikte niet langer streekgebonden materialen maar de nieuwe bouwelementen: glas, staal, beton. Zijn huizen werden niet langer gekroond door torentjes, maar kregen een plat dak – kamers waarvan de lucht als plafond fungeerde. De stijl van de gebouwen was puur en minimaal, de bekommernissen van de architect waren eerder commercieel dan esthetisch. In de eenvoud van het rationalisme vond Barragán een sleutel voor de toekomst. Hij veranderde radicaal van werkwijze, mengde populaire architectuur met het modernisme van Le Corbusier. En vooral, hij ontdekte de kracht van kleur, essentieel onderdeel van zijn succesformule. Die we hieronder samenvatten in een aantal essentiële verwezenlijkingen: een huis of twee, een kapel, een muur, een residentieel park, een paardenstal, en een handvol totempalen.

In 1940 kocht Barragán een uitgestrekt stuk land in de wijk Colonia Tacubaya. Hij was zijn commerciële opdrachten beu, en liet vrienden en klanten weten ermee te willen stoppen, een ijdel voornemen. Het stuk land werd in vieren gedeeld. Van drie terreinen maakte hij tuinen. Op het vierde bouwde hij zijn eigen huis met studio, voltooid in 1947. Het huis, in zekere zin een laboratorium (het werd geregeld verbouwd), is een minimaal meesterwerk. De leefruimte heeft een enorme glazen muur, die rechtop blijft middels een kruisvormig frame. Achter het raam ligt een klein oerwoud. De buitenmuren zijn bedekt met klimop, de rust van de natuur sijpelt naar binnen. Het dakterras is omringd met hoge muren in paars, rood, oranje of bruut beton. Een synthese van modernisme en traditie, van regionale en internationale invloeden, van geometrie en poëzie.

Een andere, verwante woning is het huis Antonio Galve uit 1955, in de traditionele wijk San Angel. Daar is het opvallendste element opnieuw een binnenplaats, minuscuul, gevat tussen twee muren in shocking pink, de glazen wand van de woonkamer. De derde muur is lucht, een doorgang naar de tuin. De vloer is water.

Uit dezelfde periode dateert wat voor veel critici Barragáns meesterwerk is, een kapel voor de Capuchinas Sacramentarias del Purisimo Corazon de Maria.

De architect was gevraagd om tegen een kleine vergoeding een bestaande kapel te renoveren. Maar Barragán had een beter idee. Hij zou een geheel nieuwe kapel bouwen en er zelf voor betalen. Zo kon hij het volledige project overzien. Licht, gekleurd en gefilterd, wordt gebruikt als architectuur. Het altaar, van Mathias Goeritz, is van goud. Op een binnenplaats staat een enorm kruis met daarnaast een kleine fontein die werd gebruikt om bloemen en planten water te geven.

In een mooie tuin is het majestueuze van de natuur altijd aanwezig,” zei Barragán, “maar dan wel gereduceerd tot menselijke proporties.” Tussen 1945 en 1950 werkte de architect bijna uitsluitend aan de Jardines de Pedregal, een verlamde, imponerende oceaan van 4.000.000 m², volledig bedekt met lava van de Xitie-vulkaan, ten zuiden van Mexico City.

Barragán ontwikkelde het terrein met een zakenman. Het idee: strikte regels opstellen voor de inplanting van openbare gebouwen en privé-woningen, zodat er een nieuwe, harmonieuze relatie zou ontstaan tussen de natuur, de gebouwen en het land. Rotsen en planten werden niet alleen bewaard maar ook beschouwd als basiselementen van het project. El Pedregal was een voorloper van de ecologische aanpak van architectuur en planning. Het terrein werd opgedeeld in plots, met tuinen, pleinen, wegen, vijvers, fonteinen. Barragán versierde het wilde landschap met minimalistische elementen: een muur, een wandelpad tussen twee rotspartijen, een vijver hier, een geiser daar. Het paradijs op aarde ging ten onder aan zijn eigen succes. Stukken land werden verdeeld in kleinere stukken en die werden opnieuw verdeeld in nog kleinere stukken, en de leegte werd chaos, de natuur een voorstad.

In 1957 bouwden Barragán en Goeritz een embleem voor wat een satellietstad ten noordwesten van Mexico City moest worden, Ciudad Satélite. Het embleem kreeg de vorm van een plein met vijf driehoekige torens in cement. De torens, totempalen eigenlijk, kregen verschillende kleuren en afmetingen (57, 48, 48, 39 en 34 meter hoog). Van dichtbij lijken de sculpturen naalden die de lucht doorprikken: hun verticaliteit wordt nog versterkt door het horizontale vlak waarop ze zijn geplaatst. De invloed komt van San Gimignano, de stad met de vele torens in Toscane, waar Barragán kort tevoren was geweest. De totems werden verscheidene keren herschilderd, met primaire kleuren in Bauhaus-stijl tot oranje tinten.

Een muur en een paardenstal. De toegang tot Las Arboledas (1958-1961), een residentieel park dat door Barragán is aangelegd na El Pedregal, wordt aangegeven door een rode plaasteren muur, de Muro Rojo, die contrasteert met de blauwe lucht, de okerkleurige aarde en de groene bomen. De muur, die even horizontaal is als de torens voor Ciudad Satélite verticaal zijn, kan worden beschouwd als een betekenisvol architecturaal statement in het werk van Barragán. Muren suggereren een private ruimte, halen de natuur naar binnen, maken van een plat dak de belangrijkste ruimte in een woning. Elders op het domein van Las Arboledas: een laan met gigantische eucalyptussen die uitgeeft op een plaza met een drinkfontein van zwart marmer, een langwerpig bassin, een hoge witte muur waarop de bladeren van de bomen een schaduwspel spelen en een reeks lagere blauwe muren.

Naast Las Arboledas investeerde Barragán in Los Clubes, een exclusief residentieel terrein voor paardrijders. Hoogtepunten: een roze drinkbassin voor paarden (meer een moderne sculptuur) en de San Cristobal-stallen, uitgevoerd in samenwerking met architect Andrés Casillas. Die stallen (en de bijbehorende woning) worden eveneens gedomineerd door water en roze verf.

De retrospectieve tentoonstelling in het Vitra Design Museum van Weil am Rhein deze zomer is een initiatief van de Barragán Stichting, die wordt geleid door de vrouw van Rolf Fehlbaum, directeur van Vitra. De stichting beschikt over een groot archief, en daaruit werd een selectie plannen, schetsen en maquettes gekozen. Foto’s komen uit het erfgoed van Armando Salas Portugal, een vriend van Barragán.

Luis Barragán, de stille revolutie, van 22 juni tot 29 oktober in het Vitra Design Museum, Charles Eames Strasse 1, Weil am Rhein, Tel. +49-76-21 702 32 00. In het Architekturmuseum van Basel, vlakbij, loopt tegelijk een tentoonstelling met de foto’s die René Burri maakte van het oeuvre van Barragán en die onlangs mooi werden gebundeld door de Britse uitgeverij Phaidon.

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content