:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

Mijn oude trouwe Waterman danst reumatisch over het papier als ik dit schrijf, in de oranjerie van een onopvallend pension aan de Belgische kust. De oranjerie ziet er ongeveer uit zoals u zich iets dergelijks voorstelt, maar dan minder grootsprakig. Rieten zeteltjes. Pastelkleurige napjes op tafel. Kadertjes met schelpjes, keien en zeesterren aan de muur. In een van de hoeken staat zelfs een schattig vijgenboompje. Daar houdt het knusse echter bij op. Krioelde het hier gisteren nog van de Nederlanders, die enthousiast “Fijn !” riepen als hun een kop verwaterde koffie werd aangeboden, dan ben ik nu de enige gast. Waar ik zit, heb ik een panoramisch uitzicht over een druilerig landschap van natte villadaken, afgebladderde schoorstenen en drassige weilanden verderop. De regen druist onophoudelijk neer, alsof hij vastbesloten is het hele pension in zee te drijven. Hij nestelt zich tussen de ruiten en overbodig vliegengaas, als een grauwe sluier van het soort dat jonge weduwen plachten te dragen. Hij wurmt zich zelfs naar binnen door kieren in het glazen dak en drupt op afgebleekte tapijtjes op de grond. Daar vormt hij grote natte plekken, waarvan je de tijd zou kunnen aflezen door hun omvang te meten, als op een raar soort waterklok.

Het onophoudelijke gerikketik zou nog gezellig kunnen zijn, was het niet dat ik wist dat ik straks nog straat en dijk op moet, om aan badgasten te vragen waarom ze hier met vakantie zijn, en of dat een beetje bevalt. Het antwoord daarop laat zich vrij vlot voorspellen, als je mensen aan het woord laat die 1900 euro en meer hebben neergeteld om zich hier twee weken lang te laten uitregenen.

Ik ben hier in opdracht, voor een zomerreeks met portretjes van vakantiegangers die ik samen met een collega schets. Op de desbetreffende pagina in de krant staat zij met een zonnebril in heur hand, terwijl ik vanonder mijn pet een nogal bête grijns trek. Men heeft zijn best gedaan de dwaaste foto uit te kiezen. Tenslotte is het vakantie, nietwaar : de tijd van zonnesteken, horzelbeten en obligate fun.

Vooral met dat laatste heb ik het moeilijk. Sinds juli op de kalender is verschenen, knaagt in mij het gevoel te kort te schieten aan mijn verplichting om knorrend van geluk over de grond te rollen. Iedereen zit zich ergens rot te amuseren, is de gedachte die mij bekruipt, terwijl ik hier moederziel alleen wacht tot ik wegspoel. Ik wilde een column over de zwembadsegregatie schrijven, maar van hieruit bekeken lijken allochtone zwemmers en FilipDewinter zo opwindend als pakweg de stalactieten in de grotten van Han.

Het is zo duister nu dat ik licht moet maken. Je zou je ergste vijand nog niet onderdompelen in een sfeertje als dit. Het begon eergisteren al, toen ik het huis verliet om hiernaartoe te komen en nog net de buurman afgevoerd zag worden in een kanariegele ambulance. De dobermann aan de overkant verwarde het geluid van de sirene met oeroud niet te peilen hondenleed, en huilde mee tot het merg ervan uit mijn botten sijpelde. Sindsdien omsingelen de kwade voortekenen en onaangename toevalligheden mij, als luchtboksers die met welgemikte schijnbewegingen willen bewijzen dat ze mij op elk moment van de dag of de nacht te grazen kunnen nemen. Dat ik hier nog min of meer intact rondloop, heb ik louter aan hun goedertierenheid te danken.

Och kom. Zo erg is het allemaal niet. Alleen wat veel regen op een dag die zomers had moeten zijn, en een samenloop van omstandigheden die toch zo graag noodlot zou willen heten. Als u dit leest, bevind ik mij wellicht alweer een week en een paar duizend kilometer verder, op een strand dat baadt in de zon. Soms moet je je kop intrekken, als een oude wijze schildpad die traag verderwandelt terwijl de regendroppels roffelen op haar gehoornde rug. Of pijltjes werpen naar een dartsbord, zoals er hier in het pension eentje hangt, daarbij dwangneurotisch de toekomst bevragend : als deze in de roos zit, houdt het ooit weer op met regenen en komt zelfs met de liefde alles nog goed. En missen je dartspijltjes allemaal doel, dan zijn er altijd nog de woorden die Winston Churchill in 1940 uitsprak, toen de Duitse invasie dreigde. Ik heb ze op mijn iPod geïnstalleerd, tussen Moby en Vive la Fête (uit te spreken met lippen die verbeten om een sigaar zijn geklemd) : “We shall fight in France, we shall fight on the seas and oceans, we shall fight with growing confidence and growing strength in the air, we shall defend our Island, whatever the cost may be, we shall fight on the beaches, we shall fight on the landing grounds, we shall fight in the fields and in the streets, we shall fight in the hills. We shall never surrender.”

Gevleugelde woorden, dat zeker. Als je er de blitzkrieg mee doorkwam, zou je zo denken, moeten ze tegen luchtboksers en regenweer al helemaal helpen.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content