We stevenen af op een grote ontreddering, zegt de Franse filosoof Luc Ferry. Emoties laten zich niet invriezen, en ons affectieve bestaan beweegt zich al zo’n twee eeuwen lang in een roekeloze richting. De filosofie moet terug op zoek gaan naar de zin van het leven. Dat leidt tot de stelling: “Wie liefheeft is een heilige”.

Wat is een authentieke liefde? Wat betekent het verlies van een geliefd persoon? Hoe voed je je kinderen het best op? Ouder worden, waar is dat goed voor? Het zijn vragen die de Franse filosoof Luc Ferry stelt. “Sinds de Verlichting werd God mens en de mens werd God,” zegt Ferry, “maar wij missen een vorm van wijsheid die richting kan geven aan ons bestaan.” Hij biedt in zijn onlangs vertaalde werk De god-mens of de zin van het leven een filosofische kijk op de hedendaagse maatschappij. “De vraag naar de zin van de dood is centraal komen te staan.”

In zijn boek probeert Luc Ferry via de filosofie een antwoord te vinden op de grote zinvragen of op het probleem dat de Grieken al stelden: “Wat is een goed leven?” Ferry: “Men zegt dat filosofie de kunst is van het stellen van de juiste vragen, maar ik ben ervan overtuigd dat ze ook antwoorden kan geven.”

Luc Ferry (1951) is hoogleraar wijsbegeerte in Parijs. Hij begon zijn studies wijsbegeerte in 1968 en ontpopte zich tot een fervent tegenstander van de Franse filosofen die na de studentenrevolutie populair werden. Volgens hem stelt hun denken systemen en structuren centraal, in plaats van de mens in het middelpunt te plaatsen. In de jaren tachtig schreef hij samen met Alain RenautLa Pensée ’68, een werk dat hem beroemd maakte en waarin hij kritiek levert op Franse filosofen zoals Foucault, Derrida, Bourdieu en Deleuze wegens hun “gebrek aan humanisme in het denken”. Volgens Ferry moest er na het zogenaamde postmodernisme en het denken van de deconstructie “dringend iets nieuws gebeuren in de filosofie”. Daarna volgde zijn werk Le nouvel ordre écologique, waarvoor hij de Prix médicis de l’essai en de Prix Jean-Jacques Rousseau won en kritiek oogstte bij de dierenrechtenorganisaties. Onlangs schreef hij samen met André Comte-Sponville La sagesse des Modernes, een filosofisch tweegesprek waarin op zoek wordt gegaan naar de wijsheid die het leven zin geeft. De god-mens of de zin van het leven verscheen in Frankrijk in 1996. Hoewel geen pageturner, werd het in Frankrijk een echte bestseller; na enkele maanden waren er al meer dan 150.000 exemplaren van verkocht.

Waarom grijpen zo veel mensen naar een boek als dit?

Noch de politiek, noch de religie geven vandaag echt een antwoord op die ene vraag die echt belangrijk is: “Wat is de zin van het leven?” Het is een vraag die in de hedendaagse maatschappij wordt weggemoffeld. Hoewel ieder individu zichzelf die vraag wel eens stelt.

De politiek geeft geen betekenis meer aan het leven van de mensen. Alle utopieën die men zich nog kon inbeelden in de jaren zestig zijn praktisch volledig verdwenen in Europa. Utopieën zoals het marxisme hebben decennialang zin gegeven aan het leven van individuen, zowel aan hen die erin geloofden omdat ze erin geloofden, als aan hen die ertegen streden omdat ze ertegen streden. Het communisme zou je zelfs een geseculariseerde omvorming van het religieuze kunnen noemen.

En de religie? U schrijft in uw boek dat de religie als zingeefster onvervangbaar is.

De grote religies geven zonder twijfel een antwoord op de vraag wat dat is, een goed leven. Hun antwoord is echter alleen geldig voor de mensen die graag de grote religies geloven. Des te beter voor die gelovigen, maar ik, net zoals vele andere individuen in de lekenmaatschappij, ben niet een van hen.

En dan is er nog de ethiek. Ethiek is op zich de theorie van het goede en het kwade. Men kan stellen dat vandaag de lekenmoraal wordt samengevat in de Verklaring van de Rechten van de Mens. Deze geeft helaas geen antwoord op de vraag wat “een goed leven” of wat de zin van het leven is. Het is een theorie over het respect voor de vrijheid en de belangen van anderen. Laten we ons, bij wijze van fictief experiment, eens indenken dat alle mensen op zekere dag perfect morele wezens worden, dat jij en ik en de rest van de mensheid erin slagen om de belangen en de vrijheid van anderen te respecteren. Dat zou betekenen dat er geen oorlog meer zou zijn, geen geweld, geen diefstal, geen moord, geen oorlog,… Dat zou al een hele vooruitgang zijn ten opzichte van vandaag, maar toch geloof ik dat niets wat de waarde van het menselijk bestaan uitmaakt, geregeld zou zijn. De vraag waarom wij oud worden, de vraag welke houding men moet aannemen ten opzichte van zware ziekte of dood, de vraag wat authentieke liefde is, de vraag wat het is kinderen een goede opvoeding te geven, die vragen worden niet beantwoord door de moraal. We missen een vorm van wijsheid of noem het areligieuze spiritualiteit.

U stelt dat de vraag naar de zin van de ouderdom een van de belangrijkste vragen is van dit moment.

Het feit dat je ouder wordt, dat je minder mooi en minder intelligent wordt, of minder sterk of minder snel kan hardlopen, welke zin heeft dat? Onze samenleving geeft er geen antwoord op. Het statuut van de ouderdom is veranderd in de moderne maatschappij. In de traditionele samenlevingen zoals die van de indianen, of in sommige Afrikaanse stammen, is het leven georganiseerd vanuit het idee dat je de gebruiken van de voorouders moet respecteren. De waarden zijn geworteld in een oeroud verleden. Het stamhoofd is er niet om macht uit te oefenen in de maatschappij. Het is zijn rol zijn onderdanen eraan te herinneren dat ze vooral niet mogen innoveren. In zulke traditionele maatschappijen verenigen de ouden en de wijzen zich, dat zie je zelfs in slechte westerns. Zoiets staat in scherp contrast met wat er in de moderne samenleving gebeurt. Vanaf de Franse Revolutie kregen we in Europa samenlevingen die zich volledig richtten op de toekomst. Zij entten zich op het idee van een programma, een project. Een politicus die nu in zijn campagne zou zeggen: “Ik beloof niets en ik ga vooral niets veranderen”, zou niet verkozen worden. Een hedendaags politicus moet uitroepen: “Ik ga alles anders doen!”

Het geloof in de toekomst als valse troost.

Het idee dat sinds de achttiende eeuw in Europa overheerst, is het idee van de toekomst als de plaats waar alles beter zal zijn. Dankzij de mens die door zijn daden de geschiedenis kan verbeteren, dankzij de politici en allerlei soorten hervormers, dankzij de vooruitgang in de wetenschappen komt er een ander programma. In dit perspectief van de moderne maatschappijen, heeft men problemen met het zin geven van het ouder worden. Als de betekenisgeving in een maatschappij verbonden is met de gedachte dat de toekomst beter zal zijn dan het verleden, zal de mens vanaf een zekere leeftijd, neem vanaf zijn vijftigste, het gevoel krijgen dat het geen zin heeft om ouder te worden, dat het alleen maar iets negatiefs is en dat men plaats moet maken voor de jongeren. Dat is geen moreel probleem, noch een politiek probleem, zelfs geen religieus probleem. Ik noem het een spiritueel probleem.

Wat is religie in uw context?

Religie betekent voor mij twee dingen. Religie stelt dat de betekenis van de mens en de gemeenschap geworteld is in iets buiten de mens, een externe goddelijkheid of God, een wezen dat superieur is aan de mens. De tweede belangrijke eigenschap van de grote monotheïstische religies is dat ze de mensen een leven na de dood beloven. Daarmee beloven ze het meest cruciale probleem van de mensheid op te lossen: de pijnlijke tegenstelling tussen de liefde die verbondenheid betekent en de dood die scheiding betekent. Alle grote religies beloven dat je de mensen die je liefhebt, zal terugvinden na de dood. Zij beloven dus een eeuwig leven. In de moderne lekenmaatschappij gelooft men noch in het bestaan van een principe buiten de mensen dat hen onderling zou verbinden, en al evenmin in een eeuwig leven.

U hebt het in uw boek over een “humanisering van het goddelijke”.

Sinds de achttiende eeuw heeft men de nadruk gelegd op twee grote bewegingen. De eerste beweging, die ik de humanisering van het goddelijke noem, vond uiteindelijk zijn neerslag in de discussies over de mensenrechten waarin men de essentiële ideeën van het evangelie heeft vertaald in concepten die toegankelijk zijn voor hen die niet in God geloven. Op die manier werd het religieuze discours verwereldlijkt. Parallel met deze beweging werd in Europa vanaf de achttiende eeuw het menselijke vergoddelijkt of sacraal gemaakt. Als je een geschiedenis zou schrijven van wat de mens als heilig beschouwt, als superieur aan het leven, als dat wat de moeite waard loont om zijn leven voor te wagen, zou men zien dat vele mensen zich in de geschiedenis hebben opgeofferd voor God, later voor politieke idealen en dan voor het menselijke. Geen van mijn studenten zou zijn leven nog op het spel zetten voor God. In islamitische landen zijn er daarentegen wel mensen die zichzelf mee laten exploderen voor Mohammed. Men heeft wel zijn leven opgeofferd voor het vaderland. Zelfs nog in 1914 en 1940 hebben mensen aanvaard om te sterven voor het vaderland. Maar ik garandeer u dat ik vandaag ook geen student meer vind die zijn leven voor het vaderland op het spel wil zetten. In de jaren zestig heeft men zijn leven gegeven of in ieder geval gepretendeerd dat men zijn leven zou willen geven voor de revolutie. Toen ik jong was in ’68, hadden vele van mijn vrienden op hun studentenkamer een poster van Che Guevara aan de muur hangen. We vonden hem fantastisch omdat hij gestorven was voor de revolutie. Vandaag vindt niemand het nog zo fantastisch om zijn leven op het spel te zetten om de Sovjet-Unie te verdedigen of Fidel Castro of de idealen van Mao.

U stelt: wat overblijft is een sacralisatie van het menselijke. Het mysterieuze levensgevoel is dus blijven bestaan, en dan nog wel in het moderne liefdesgevoel?

Vele ouders zijn in staat om hun leven te riskeren voor hun kinderen. Vele mensen willen hun leven offeren voor het leven van de mensen waarvan ze houden. Ja. Dat idee van het sacrale, het heilige waaraan je offers wil brengen, bestaat dus nog altijd. Je zou zelfs kunnen stellen dat in de wil een ander te redden de zin van het bestaan ligt.

U noemt zoiets “authentieke liefde”.

Ik bedoel daarmee dat liefde, de liefde van ouders voor hun kinderen, de hartstochtelijke liefde van een man voor een vrouw of omgekeerd, het gevoel van het sacrale met zich meebrengt. Die authentieke liefde is een ervaring die ons richt naar iets wat ons wereldse bestaan overstijgt.

U zegt dat politiek geen antwoord meer biedt op de echte ethische vragen. De Clinton-zaak is nog maar net voorbij. Er werd gespeeld en gezegevierd met termen als trouw, “slecht” of “verkeerd leven”.

Het doet de mensen steeds meer in hoongelach uitbarsten. Niemand gelooft er nog in. Ik ken niemand die vandaag nog gemobiliseerd raakt door een politiek discours, behalve misschien de aanhangers van extreem rechts en af en toe de ecologisten. Neen, het politieke discours laat de meesten koud. De grondreden daarvan is dat men nu iets heeft bereikt wat absoluut ongelooflijk is, nog nooit vertoond in de geschiedenis van de mensheid, namelijk een volledige omkering van de verhoudingen tussen het privé-leven en het publieke leven. Vanaf het begin van de geschiedenis van de moderne politiek heeft men gedacht dat het publieke of politieke leven belangrijker was dan het privé-leven. Nu geldt het volledig omgekeerde. In deze tijd denkt iedereen dat de zin van ons leven zich bevindt in ons privé-bestaan: vriendschapsbanden, een liefdesrelatie, kinderen, familie. Politiek wordt nu alleen maar beschouwd als een instrument ter realisatie van een waardevol privé-leven. Wat wij vandaag aan de politici vragen, is de opvoeding van onze kinderen goed te regelen, ons werk te geven, is het individu de kansen te geven om zijn persoonlijkheid waar te maken.

Anderzijds zie je ook een tendens die nog sterker is geworden. Sommige mensen denken dan het privé-leven echt publiek gemaakt moet worden om een waarde te hebben. Neem nu televisieprogramma’s waarin mensen hun persoonlijk leed uitstorten, daarin zijn toch de grenzen tussen privé en publiek verdwenen?

Die uitzendingen op tv, die in ieder geval demagogisch zijn en af en toe schandalig, proberen de grote problemen van het privé-leven te ensceneren. Problemen in liefdesrelaties, uitzendingen waarin mensen op zoek gaan naar mensen die ze uit het oog hebben verloren, ik weet niet wat allemaal… Uitzendingen die thema’s en gesprekken die eigenlijk thuishoren in de privé-sfeer publiek maken, kunnen miljoenen mensen passioneren. Zij hebben een enorm succes omdat wij allemaal ongeveer dezelfde problemen in ons privé-leven hebben: in de opvoeding van onze kinderen, in onze relaties, problemen van trouw en ontrouw, het verlaten zijn door vrouw of man,… Wij maken allemaal dezelfde drama’s mee. De hedendaagse politiek zou rekening kunnen houden met het feit dat de individuen problemen hebben die zo gemeenschappelijk zijn dat ze politiek kunnen worden. Ik denk dat we steeds meer in een situatie terechtkomen waarin het affectieve leven, het sentimentele leven, het emotionele leven oneindig veel belangrijker wordt voor ons, of toch voor het overgrote merendeel, dan het politieke leven. Ik denk dat het dat is wat de mensen naar de religie leidt; in ieder geval leidt het de mensen naar de spiritualiteit.

U zegt dat in een wereld waarin de affectiviteit extreem belangrijk is, in een wereld waarin de liefde en de vriendschap nog nooit in de menselijke geschiedenis zoveel plaats hebben ingenomen als nu, de vraag naar de zin van de dood opnieuw de centrale vraag wordt. Waarom?

Omdat het de vraag is naar het waarom van de scheiding, de vraag naar de betekenis van de verlatenheid. Mensen van nu worden opnieuw naar de metafysische vragen geleid. Ik denk dat daarom het boeddhisme zo’n belangrijke religie is geworden in onze cultuur. Het spreekt voortdurend een wijsheid over de dood uit. Het is echter geen boeddhisme vanuit het Oosten maar vanuit het Westen, namelijk Amerika, dat ons heeft bereikt. Kijk maar hoe popsterren zich trakteren op beroemde goeroes, en dat is een mode die zich uitbreidt. De boeken over levensoefeningen, het vinden van de weg, het worden er alsmaar meer. Hun moraal van zichzelf vergeten en ontbrekende hoop oogt mooi, maar het is niet voor mij weggelegd. Wij zijn geen kluizenaars die alleen leven. We willen beminnen en tegelijkertijd niet lijden. Mensen willen het beste halen uit wat onze individualistische wereld te bieden heeft en die wereld bijsturen met een portie boeddhisme. Dat is onmogelijk.

Die terugkeer naar de religie en de spiritualiteit is geen echte “terugkeer”. Het is niet zo dat de mensen om reactionaire redenen teruggaan naar archaïsche denkwijzen. Integendeel. Het is precies omdat de extreme moderniteit leidt naar een overwaardering van het affectieve leven, dat ze zich op het spirituele gaan richten. Vermits de maatschappij en de politiek hen geen antwoord kunnen schenken, moeten ze elders op zoek gaan.

Kan de maatschappij daar wel een antwoord op geven?

Neen, dat geloof ik niet. Ik geloof wel dat er hier een taak is weggelegd voor de filosofie, precies omdat je als individu genoodzaakt bent om zelf een antwoord te formuleren. Het verklaart volgens mij ook de grote belangstelling voor de wijsbegeerte vandaag. De filosofie is een discours dat zich situeert “voorbij” de moraal en de religie. Onder filosofie versta ik dan het idee van wijsheid. Het is zoals mijn vriend Alain Comte-Sponville zegt: “Als je een poetsvrouw neemt, doe je dat om te voorkomen dat je zelf moet poetsen. Je betaalt iemand om in jouw plaats de afwas te doen. Als je geld geeft aan een filosofisch werk, is dat niet opdat iemand anders in jouw plaats zou denken, het is opdat iemand jou zou helpen om te denken.

Noemt u uw eigen filosofie humanistisch?

In ieder geval. Ik denk echter dat we in onze “filosofische” rangen met veel te weinig mensen bereid zijn om die vraag naar de zin van het bestaan opnieuw te stellen. Om filosofie terug die betekenis te geven van “het liefhebben van de wijsheid”.

Filosofie betekent vandaag op de meeste universiteiten en lycea geschiedenis van de filosofie. Men doceert de grote gedachten van de anderen. Buiten het onderwijs, en in de context van de Franse filosofie is dat overduidelijk, is filosofie verworden tot een mondeling engagement van de intellectuelen. De filosofen zijn intellectuelen die gaan zeggen of men nu wel of niet moet interveniëren in Rwanda, of men de Serviërs dit of dat mag laten doen in Bosnië. Om het even wie kan zeggen dat de Serviërs smeerlappen zijn, om het even welke journalist, musicus, acteur, kan dat beweren, daar moet je geen filosoof voor zijn.

Waarvoor dan wel?

Ik denk dat de echte filosofie de grote levensvragen moet stellen. Kant zei, en ik denk dat hij hierin gelijk had, dat een kind van tien jaar perfect in staat is om te zeggen wat het goede en wat het kwade is. Iedereen weet dat het slecht is om te liegen, hypocriet te zijn, zijn vrienden te verraden of zijn buur te bestelen. Morele vragen zijn eigenlijk zeer eenvoudig. De grote existentiële vragen daarentegen, die vragen over de zin van het leven waarvoor eeuwenlang het religieuze discours de zorg op zich had genomen, schreeuwen vandaag om antwoorden van het filosofische, wereldlijke type.

Ik zeg het nu misschien te ronduit, maar als een filosoof niet in staat is te antwoorden op de vraag naar de betekenis van het ouder worden, heb ik zin om te vragen: “Waarvoor dient jouw filosofie dan?” Voor niets! Dan is het alleen een onderhoudend onderonsje onder professoren, en dat interesseert mij absoluut niet.

U zegt dat in iedere mens iets “heiligs” zit.

De mens bezit de mogelijkheid tot transcendentie, tot het overstijgen van wat men zijn natuurlijke en historische codes noemt. Ik ga absoluut niet akkoord met de biologen en sociologen die zeggen dat de mens niets anders is dan het product van de geschiedenis van de natuur of de sociale structuren. De mens beschikt volgens mij over een vrijheid ten opzichte van die geschiedenis. Die transcendentie is volgens mij zelfs zichtbaar.

Er is een heel mooie tekst van de filosoof Fichte over het verschil tussen het oog van de vogel en het menselijk oog. Het oog van de vogel is als een spiegel, maar als je in de ogen van een mens kijkt, lees je allerlei mogelijkheden die variëren tussen het slechtste en het beste wat er bestaat. De mens is het enige wezen in de natuur dat demonisch kan zijn, dat het kwaad als een plan kan opvatten. Maar de mens is ook het enige wezen dat in staat is tot een extreme generositeit en ik denk dat die karaktertrek deel uitmaakt van zijn goddelijkheid.

Luc Ferry, De god-mens of de zin van het leven, Ambo/Kritak, 1998, 255 p., 900 fr.

Anna Luyten / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content