Lombok lijkt op het populaire buureiland Bali zoals het lang geleden was. Vele bezoekers komen bij wijze van dagtrip. De troeven : parelwitte stranden, dorpen met traditionele ambachten, de op een na hoogste vulkaan van Indonesiƫ, en vooral : rust.

Tientallen bromfietsen wachten strak in het gelid langs het zandsteegje dat naar het strand van Senggigi leidt. Langs de promenade liggen uitpuilende snoepkramen, theehuizen en eettentjes die satĆ©s verkopen, dĆ© Indonesische specialiteit. Leurders proberen tevergeefs T-shirts, namaakhorloges, parelsnoeren, ananas en houtsnijwerk aan de man te brengen. Een flauwe golfslag beroert de oceaan en amper Ć©Ć©n blanke toerist zont op het strand van Lombok. Op zondagnamiddag is het druk, met de plaatselijke dagjesmensen uit de hoofdstad of uit het binnenland : verlegen studenten van de hotelschool in Mataram, in uniform gesluierde meisjes op schoolreis, lokale surfers in hippe hangbroeken, een rasta op retour. Allemaal willen ze weten waar ik vandaan kom, terwijl de ondergaande zon Mount Agung, de vulkaan die ‘Godeneiland’ Bali domineert, dieprood kleurt. De toeristenindustrie die in de jaren negentig een sliert hotels op het strand van Senggigi neerplantte, koos een strategische locatie, geĆÆnspireerd door de dramatische zonsondergang. Op Bali zelf blijft de vulkaan Agung dikwijls in nevel gehuld, maar vanaf de westkust van Lombok beheerst het arendsnest van de Balinese goden de skyline van de Indische Oceaan.

De zon zien zakken over Bali blijkt niet de voornaamste reden om naar Lombok te komen, zo leer ik tijdens het happy hour in een strandbar. “Lombok is nog zoals Bali in de sixties”, vertelt de Balinese barman die naar Lombok uitweek. “Het toerisme is hier nog niet zo ontwikkeld, er is weinig verkeer, geen drukte, alles gaat wat trager…” De stilte als vloek en als zegen. “Nog geen tiende van de toeristen die Bali bezoeken, komt naar Lombok. Dus als het druk is bij de buren, blijft het hier nog altijd rustig.”

In Ampanan, het havenkwartier van hoofdstad Mataram, zijn de overblijvende Hollandse huizen al lang ingenomen door Libanese en Chinese handelaren. Vissers trekken hun bontgeschilderde prauwen op het strand, kleine kano’s met een zeil en een even kleine vangst. Ik trek naar het binnenland, op zoek naar het traditionele bestaan van de Sasak, de oorspronkelijke bewoners van het eiland. De dorpen hebben zich gespecialiseerd in oude ambachten, van zilversmeden tot mandenvlechters. In pottenbakkersdorp Banyumulek boetseren de vrouwen kleine wierookbranders of metershoge vazen van een mengeling van rivierzand en klei. Niet op een pottenbakkersschijf, maar met voorzichtige handen die knedend een reepje klei toevoegen aan de wiebelende rand. Van een oven is geen sprake. De kruiken drogen een week in de schaduw, worden dan afgeschraapt en gepolierd en drogen verder in de zon, om uiteindelijk in een vuur van kokosnotenschillen en stro gebakken te worden. In Songket zitten de meisjes achter een weefgetouw. Ze weven vier meter lange sarongs uit katoen en gouddraad. De weefsters volgen van moeder op dochter overgeleverde motieven, met de traditionele rijstschuur, de Lumbung, als steeds terugkerend thema. Sade, op weg naar het zuiden, ziet er met zijn oude rieten huizen authentiek uit. De vloer en de muren van leem worden regelmatig met koeiendrek ingesmeerd om muggen te weren. Maar ver weg van de toeristenroute ben ik hier allerminst ; elk huis is een weefatelier annex winkeltje, de dorpsjongen die mij rondleidt, verwacht een fooi en in het gastenboek noteer ik mijn bezoek.

Seizoen voor trouwers

Hoe verder naar het zuiden, hoe schraler de rijstvelden, hoe armer de dorpen. Het contrast tussen het mondaine Kuta op Bali en Kuta op de zuidkust van Lombok kan nauwelijks groter zijn. In Kuta Bali loop je op de koppen, Kuta Lombok blijft een onooglijk en verlaten vissersdorp. Deze prachtige kust blijft het speelterrein voor een incrowd van surfers, die het gouden zandstrand van Tanjung Aan voor zich alleen hebben. Ik geniet van de baai van Mawun : hoogoplopende kliffen in hoefijzervorm, kale rotsen in de branding en verblindend fijn wit zand. Het kilometerslange strand deel ik enkel met twee vissers en een verliefd koppeltje. Er zijn hier voorlopig meer hotels dan gasten. Syamsul, manager van het Tastura Beach Resort, zucht. “1999 was ons beste jaar, met een bezettingsgraad van zeventig procent.” Sindsdien ging het gestaag bergaf. “De rellen van 2000 tussen christenen en moslims, hoewel kortstondig en zonder doden, betekenden een breuk. Sinds 2000 bleven we niet gespaard van tegenslag : terrorisme, sars, de tsunami… Lombok werd nooit rechtstreeks getroffen, maar omdat we geen internationale luchthaven hebben, geraken toeristen hier niet.” Al na enkele dagen klinkt het luchthavenverhaal als een vertrouwd refrein in mijn oren : “Hadden we maar onze eigen luchthaven, dan waren we niet zo afhankelijk van Bali.” Tegen 2010 zou de luchthaven af moeten zijn, maar de onteigende rijstvelden in het zuiden liggen er nog ongerept bij.

“Vier seizoenen kennen we in Lombok”, grapt gids Lalu. “Naast de droge en de regentijd, hebben we ook het trouw- en echtscheidingsseizoen.” Nu de oogst binnen is, hebben de boeren geld om te feesten. Een gamelanorkest, met grote drum, gongspelers en jongelui die enthousiast de koperen cimbalen laten schellen, trekt door de straat. Een Sasak-huwelijk heeft zo zijn eigenaardigheden. “De jongen ontvoert het meisje”, vertelt Lalu. “De toekomstige bruid gaat akkoord, maar haar familie weet van niets. Nadat hij haar ontvoerde, verblijven de geliefden twee nachten op een geheime plek. Pas dan beginnen de onderhandelingen over een bruidsschat. Op de huwelijksdag vieren de families van bruid en bruidegom elk apart een eigen feest. Tegen de avond trekt de familie van de jongen naar het feest van het meisje, voor de kennismaking.” De bruid, met bloemenkapsel, paradeert onder een parasol terwijl bruidsmeisjes haar verkoeling toewaaien. Droefenis straalt van haar gezicht, maar dat blijkt slechts schijn te zijn. “Onze gebruiken schrijven voor dat ze haar hele trouwdag treurt, omdat ze haar familie definitief verlaat.” De bruidegom draagt, net als de gamelanfanfare, een kelnersvestje over zijn wikkelrok. De eerbiedwaardige kris, een indrukwekkend mes met golvend lemmet, onderscheidt hem van de massa.

Koralen als bloemkolen

De kustweg van Senggigi naar het noorden slingert over kliffen en langs palmboomstranden. Een droom voor projectontwikkelaars die in de Lombok Times exclusieve resorts en villa’s promoten. Bij Pemenang vertrekken bootjes naar kleine koraaleilandjes op een half uur varen. Gili Air heeft een aanzienlijke visserspopulatie, en Gili Trawangan geldt als een backpackersparadijs, dus ik kies voor het verlaten Gili Meno. Met de paardenkar – ander vervoer is er op de eilandjes niet – rijd ik naar het zoutmeertje in het noorden van het eiland. Eenden, reigers, een hamerkop en een visarend vliegen op als mijn voetstappen op de krakende steiger de volmaakte stilte verbreken. Op het maagdelijke strand kun je zonnen en zwemmen, maar de attractie op de eilanden is snorkelen of duiken. Eens onder water deprimeert het zwaar beschadigde koraal mij, een gevolg van een vernietigende vistechniek met dynamiet. De zeeschildpadden die langs mij naar lucht happen schenken troost. Een echt onderwaterparadijs vind ik enkele dagen later in de warme waters rond Gili Nangga, een privĆ©-eiland, waar de kleurrijke visscholen geen vissers te vrezen hebben. Ik zwem in een aquarium met alle tinten van blauw, in het gele of oranje koraal herken ik bloemkolen, hersenen, zwammen en andere vreemdsoortige vormen. En hoe hard ik ook mijn best doe om de vissen te laten schrikken, ze beschouwen mij als een van hen, schuren langs mijn zwemvliezen en kussen mijn handen.

Mount Rinjani, met 3726 meter de tweede hoogste vulkaan van Indonesiƫ, domineert de horizon van Lombok. Zowel Balinese hindoes, die er de woonplaats van Shiva in zien, als de islamitische Sasak, die hun islaminterpretatie Wetu Telu kleuren met vooroudergeloof en zwarte magie, beschouwen de berg en vooral het kratermeer onder de top als heilig. In Bayan, een dorp aan de voet van de berg en geboorteplaats van de Wetu Telu-religie, ligt een eeuwenoude moskee van bamboe en gevlochten palmbladeren. Enkel de immense trom, de Gedang Belek, die centraal in de donkere ruimte hangt, is origineel. Om de tien jaar vernieuwen de dorpsbewoners de vergankelijke materialen, zoals hun voorvaderen voor hen. Alleen aan het einde van de ramadan, op de geboortedag van de profeet of als een van de dorpsbewoners een bedevaart naar Mekka voltooide, luidt de trom.

Senaru, op de flank van de vulkaan, is het vertrekpunt voor de driedaagse trekking naar de top van de Rinjani. Jaarlijks wagen een duizendtal toeristen en nog veel meer Indonesische bedevaarders de moeilijke tocht. Hindoes offeren gouden visjes in het kratermeer, de Sasak bezoeken de mysterieuze grotten en de woonplaats van Dewe Anjani, de koningin van de geesten. “Wie het meer maar klein vindt, zal niet lang leven”, vertelt Lalu doodernstig. “Wie denkt dat het meer groot is, gaat een lang leven tegemoet.” Of mijn gids werkelijk in geesten gelooft ? “Ik weet dat het voor een westerling moeilijk te begrijpen is, maar natuurlijk bestaan geesten. Op Bali krioelt het ervan. Maar een geest kan je vanzelfsprekend alleen in je geest zien, en dat maakt het voor westerlingen moeilijk.”

Heilige tonijn

De watertuinen van Taman Narmada, als een schaalmodel van de heilige berg en met een vijver die het kratermeer imiteert, werden in het begin van de negentiende eeuw aangelegd door een Balinese radja die te oud was voor de jaarlijkse bedevaart. Het zwembad van zijn harem is nu een olympisch publiek bad. Vlakbij, in Lingsar, vermengen de Balinese hindoes en de islamitische Sasak zich in Ć©Ć©n en dezelfde tempel. Beide religies leven hier samen, en iedereen komt om de heilige tonijn te zien, die in de vijvers en ondergrondse waterpartijen leeft. Met een hardgekookt eitje en hard handgeklap probeert de tempelbediende de vis naar mij te lokken, want als ik hem te zien krijg, zal eindeloos geluk mij te beurt vallen. Helaas, ondanks alle inspanningen die de priester zich getroost, blijft het water rimpelloos.

Meer geluk heb ik in de tempel van Suranandi, een van de voornaamste hindoetempels van Indonesiƫ. Het water uit de vijf verschillende bronnen heeft een rituele betekenis : om de geest te reinigen, voor het dagelijkse huisoffer, om het verbrande lichaam te wassen voor het aan de oceaan toevertrouwd wordt, of om de ziel te reinigen. Ik besluit, voor Malaysian Airways mij weer naar huis brengt, lichaam en geest te reinigen. Ik kleed mij met een spierwitte sarong, wikkel een sabuk (een geel lint) rond mijn middel, koop wierook en een bloemenoffer. Het wijwater dat ik te drinken krijg, smaakt naar bloemen. Dan dompel ik mij elf keren onder in het frisse bronwater. Als na het bad de priester mij zijn vergeelde perskaart toont, valt een zware last van mijn schouders. Voorwaar, ook voor een journalist blijft de hoop bestaan ooit heiligheid te bereiken. n

Tekst en foto’s Jo Fransen

“Natuurlijk bestaan geesten. Het krioelt ervan. Maar een geest kan je vanzelfsprekend alleen in je geest zien, en dat maakt het voor westerlingen moeilijk.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content