‘Gemiddelde Vlaming staat in zijn leven half jaar in de file’, las ik onlangs in de weidse steppes van het internet. Het stond op het soort website waar je ook verneemt dat er een ijzige winter op komst is en dat een pas ontdekte waterwolk in de ruimte alle oceanen op Aarde tweehonderd keer kan vullen. Toch blijft het indrukwekkend, een half jaar in de file, en helemaal hallucinant wordt het als je die halve jaren vermenigvuldigt met het aantal Vlamingen en uitkomt op duizenden verloren jaartellingen.

Een voordeel van de file is dat je gedachten vrij en ongestoord in allerlei richtingen wapperen.

Soms denk ik aan de baardgier, die beenderen kan verteren.

Soms denk ik aan aflijvige verwanten, die mij niet zullen bellen op mijn iPhone ongeacht de apps die ik aanschaf bij de App-store.

Soms denk ik aan de weerloosheid van mijn dochter van acht weken, als zij wordt ingebakerd in een doek die aan de onderkant is vastgestrikt zodat zij lijkt op een levende toffee.

Soms denk ik aan de pot biochoco die ik ’s ochtends in de keuken uit mijn poten liet vallen, waarop hij tegen de vloer sloeg en versplinterde en ik het kleverige goedje van de tegels moest schrapen, uitkijkend voor de scherven. Zo’n karwei dat je weer doet beseffen dat het universum ontworpen is door een grapjas met een CAD/CAM-programma, die het smeuïge graag combineert met het vlijmscherpe.

Soms denk ik aan Guy Tegenbos, als zijn naam valt op de radio. Dan doorschouw ik, in een oogwenk van helder inzicht, waarom ik Tegenbos een perfecte naam vind voor een opiniemaker. Tegen zit erin, wat je als opiniemaker bij voorkeur bent, zodat je ten strijde kunt trekken als een helmboswuivende hector. Van der Kelen klinkt dan weer als een blanke muezzin, die vanuit een bedrukte minaret luidkeels zijn verontwaardiging uitkeelt over zoveel zedenverwildering.

Soms denk ik aan latexmatrassen van Sultan. Soms denk ik aan tijgergarnalen, die lullig zijn en tegelijk heldhaftig.

Soms, als het echt heel stapvoets gaat, denk ik aan helden als Louis Tobback, Neil Armstrong en Frank Depoorter. Aan de moed en oversaagdheid waarmee zij door het leven gaan, recht op hun doel afrazend, alsof zij wél de landkaart kregen van de duistere figuren die deze rally organiseren.

Rally is not a crime, het blijft een veelzeggende bumperklever. Soms kijk ik aan tegen de achterkant van een Kia Picanto, een voertuig met de naam van een zak chips of borrelhapjes. Soms zit er in zo’n Kia Picanto best nog wel een leuk mens. Wellicht zou de wereld een fijnere plek zijn mochten mensen niet met van die matzwarte gezandstraalde bakken rijden, tegenwoordig in zwang bij patsers allerhande, maar met Kia Picanto’s, versierd met lieveheersbeesten of een van de 499.999 andere beschreven keversoorten, voor mijn part met pootafdrukken van grote katachtigen, fetishmodellen of woorden die het waard zijn een keer of vijftien achtereen te worden uitgesproken.

Soms denk ik aan Lourdes, dat onder water is gelopen.

Soms denk ik aan de tijd waarin je nog niet van bij het ontbijt geterroriseerd werd door nieuwsberichten als “Spaanse rente klimt boven de zes procent”.

Soms denk ik aan het kapitalisme, dat almachtig lijkt tegenwoordig. Whoever is winning at the moment will always seem to be invincible, zei George Orwell daarover. Intussen kachtelt de wereld verder, alsof iedereen nu wel gezien heeft dat de spelregels vervalst zijn, maar gewoon doorspeelt in plaats van op te springen en de tafel woedend op haar kant te gooien, wat als reactie niet meer zou zijn dan logisch.

Soms zie ik de witte ceintuur van een vrouw uit de auto naast mij in de file bungelen, als de beduimelde staart van een sneeuwluipaard. Ik aarzel dan tussen galanterie en apathie, vraag me af of ik haar aandacht zou trekken. Als ik ten slotte toch naar haar wuif, kijkt ze eerst verontwaardigd, dan kwaad en een beetje benauwd, tot ik naar de onderkant van haar auto wijs en ze begrijpt wat de bedoeling is, de deur opent, de staart optrekt als een anker en alsnog naar mij glimlacht.

Mijn gedrag is oneenentwintigste-eeuws, besef ik. Ik denk aan de automobilist die een tegenligger met zijn phares probeert duidelijk te maken dat hij met gedoofde lichten rijdt. Waarop de spookauto rechtsomkeer maakt, de arme duivel klemrijdt en hem met een klauwhamer de kop inslaat. Een stadslegende, maar ze typeert onze tijd.

Soms denk ik aan folterpraktijken en rubberkogels.

Soms denk ik aan 707 x 2 = 1414 op een rekenmachine, wat ondersteboven LOL x 2 = HIHI oplevert. Dat ik uit een wereld kom waarin kinderen hun pap met zulke flauwigheden konden koelen.

Soms denk ik aan de adem van een meisje dat Saskia heette, negentien herfsten geleden en een slordige twee miljard geboortes.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content