Eind negentiende eeuw logeerden hier befaamde Parijse acteurs wanneer ze in de Antwerpse Bourla speelden. De sfeer van toen doet Leo Taeymans herleven. In een verbluffend interieur dat tegelijk stads en landelijk is, antiek en fris, authentiek en poëtisch.

Naar dit interieur hebben we lang uitgekeken, want we wisten al jaren dat Leo Taeymans, telg uit een vermaard geslacht van decoratieschilders, op zoek was naar een nieuwe pleisterplek. Hij moest zijn oude flat aan de Sint-Jacobsmarkt ontruimen en zocht een andere woonst. Een uitdaging, want Taeymans legt de lat behoorlijk hoog. Hij heeft in zijn leven prachtige woningen helpen decoreren en bracht een bijzondere collectie oudheden en curiositeiten samen. Bijgevolg neemt hij geen genoegen met een simpel rijhuis. Niet dat hij iets heeft tegen een doorsneewoning, maar hij vindt een klassiek grondplan ietwat vervelend.

“Ik heb lang gezocht voor ik deze flat vond,” legt hij uit, “en was bijna uit Antwerpen vertrokken, want wat mooi is, wordt hier duur en schaars. Omdat ik aanvankelijk niets vond, was ik ook in Gent en Brussel gaan kijken en had in Laken bijna een oud baksteenfabriekje gekocht.” Uiteindelijk bracht het lot hem naar deze riante flat van twee verdiepingen hoog, boven op een ouderwets appartementsgebouw tegenover de Nationale Bank, een vorstelijke plek. Aan de voet van het gebouw ligt een druk kruispunt, maar binnen is het vrij rustig, zeker aan de achterzijde. De stadsdrukte werkt juist stimulerend voor Leo Taeymans. Bovendien verdraagt het gebouw best wat rumoer, want het was vroeger een drukbezocht hotel. “Het Hôtel et Restaurant de Paris“, legt hij plechtig uit. “Rond 1900 logeerden hier de Franse toneelgezelschappen die in het Bourla-theater optraden. Ze werden in de late namiddag naar de schouwburg gevoerd met de koets, stel je voor. De Bourla was toen immers het Franstalige theater voor de bourgeoisie van de stad.”

De koets werd dus voorgereden voor een ritje van amper honderd vijftig meter. Dat schone volk kon toch moeilijk over straat gaan lopen. In die tijd, aldus Taeymans, ging alles er plechtiger aan toe, althans voor de rijken der aarde. “Ik hou van de pronk uit de belle époque. Dit was bijvoorbeeld geen gewone hotelkamer, maar een soort appartement met in het midden een grote zaal, een fumoir. Beneden was het restaurant helemaal ingericht met lambriseringen van acajou en een woud van palmen, dat was prachtig.” Precies dat nostalgische gevoel van vergane glorie is in deze flat blijven hangen. Hoewel dat een beetje gelogen is, want voor de komst van Taeymans was het appartement een bouwval. “Een ramp mag je zeggen. Sommige openingen waren dichtgemetseld met snelbouwstenen, het stucwerk was erg beschadigd, de vloeren bedekt, enzovoorts. Overal hing er neonlicht, het zag er niet uit.”

Na de sluiting van het hotel werden de bovenste verdiepingen bureaus, waardoor een groot deel van de originele opsmuk verloren ging. Dus heeft Taeymans de belle-époquesfeer die er nu hangt volledig opnieuw gecreëerd, niet als een klassieke decorateur maar op zijn eigen nonchalante en artistieke manier. Een gewone woonflat is dit niet geworden, maar veeleer een artistieke studio zoals er in Antwerpen eind negentiende eeuw veel zijn geweest. De academie van de Schelde-stad trok toen immers een internationaal publiek aan, zelfs Alma Tadema en Vincent Van Gogh waren er present. Voor Taeymans is dat verleden geen geschiedenis, maar zijn dagelijkse leefwereld. Het feit dat reeds zijn grootvader als decoratieschilder dit soort interieurs opfleurde, brengt hem dichter bij deze architectuur dan iemand anders voor wie de belle époque een afgesloten periode is.

Toch oogt het interieur van Taeymans op zijn manier fris en niet oubollig. Door de wijze waarop hij alles samenbrengt tot een soort filmdecor wordt het eigentijds. Veel hoort trouwens niet echt thuis in een klassiek bourgeoisinterieur. Zoals de verroeste zeisen boven de schouw in de keuken. “Die heb ik gevonden in een stal in Bourgondië,” vertelt Leo, “blijkbaar had de boer ze nooit weggegooid en toch waren ze niet meer te gebruiken. Bedenk even wat er daar allemaal mee is gebeurd. Daar hebben wel generaties landarbeiders mee gewerkt in de brandende zon. Ik moet je niet zeggen hoeveel zweetdruppels erop terechtkwamen. Geen wonder dat ze zo mooi zijn gepatineerd. Daarom gaf ik ze een plaats boven de schouw, omdat ze beeldig en eerbiedwaardig zijn.” Daarboven penseelde hij met elegante letters le pain quotidien, net een gebed. De warme keuken verraadt dat de Antwerpenaar geen echte stedeling is, want hier hangt de sfeer van het platteland.

De achterzijde van het gebouw is zeer rustig en er valt prachtig licht binnen. Bovendien zijn de flatgebouwen uit de omgeving begroeid met een woud van wingerd waarin vele vogels nestelen. Dit zorgt ’s morgens voor een ongeëvenaarde pastorale achtergrondmuziek. Hoewel Antwerpen hem nauw aan het hart ligt, houdt Leo van zoveel mooie en authentieke plaatsen op de wereld. Hij is ook tuk op de oude herenhuizen van Gent en Brussel, en kan je uren spreken over de schoonheid van het Franse binnenland. “Veel van wat ik graag zie, oogt een beetje vervallen”, vertrouwt hij ons toe. “Ik ben altijd gefascineerd geweest door vervallen gebouwen. Ik bracht bijvoorbeeld in mijn jeugd veel tijd door in Oostende, waar toen die grote hotels stonden die er wat verlaten bij lagen.” Sommige van die bouwsels heeft hij op doek vereeuwigd.

Deze fascinatie brengt hem naar bijzondere plaatsen. Net achter zijn Napoleon III-bureau staat er bijvoorbeeld een eenvoudige linnenkast uit Rusland, dertig jaar geleden op de kop getikt in een bejaardentehuis waar Wit-Russen verbleven die ooit gevlucht waren voor de revolutie. Hij had meteen de schoonheid gezien van dit uiterst eenvoudige meubel in een soort biedermeierstijl.

Aan alles in dit huis hangt een verhaal. Het bewijs dat het niet in één keer werd gecreëerd, maar een levenswerk is. Veel meubels en objecten verhuist Taeymans al zijn hele leven met zich mee. Het hoeven voor hem geen kostbare oudheden te zijn, hij raakt net zo in vervoering van een oude plank. Zo staat er ergens een salontafeltje gemaakt van zestiende-eeuwse planken gerecupereerd uit een container. “Ze lagen op een dak en er waren schaliën op genageld. Ze zijn totaal verweerd en zitten vol gaatjes. Met een paar stukken hout eronder heb ik er een tafel van gemaakt. Zo kun je van dit brandhout blijven genieten. Overal zijn er prachtige dingen op te rapen. Eenmaal je er oog voor hebt, merk je dat zelfs een vuile vod op straat mooi kan zijn.”

Het gaat om meer dan alleen een verzameling objecten en meubels. De gehele samenhang, zeg maar aankleding, zit vol poëzie. In de zithoek met voornoemde salontafel staat een rode Louis-Philippe-canapé met aan de muur een strak landschap, een prachtig palet. De rest van deze ruimte is evenwel grijs van toon. Leo Taeymans moet je natuurlijk geen kleuren leren kiezen, het gebruik van subtiele tinten zit hem in de vingers. Daarom oogt dit ruime appartement zo verscheiden en is het toch een ensemble, niets valt uit de toon. Meer met kleuren dan met objecten wordt er telkens een andere sfeer opgeroepen, van warm tot koud, van landelijk tot citadin.

Dit is een zeer ruime flat met een waaiervormig grondplan waarin het vroegere fumoir, op de hoek van het gebouw, centraal ligt. Je komt binnen via een donkere gang zonder venster en met bijna zwarte wanden. “Waarom die mysterieuze lichtarmoede niet benadrukken door alles extra donker te verven?” vraagt Leo zich af. Er zijn ook lichte kamers, zoals de blanke slaapkamer vol stukken houtsculptuur. Het verst in zijn kleurenharmonie ging Leo in de oriëntaalse kamer. Vertrekkend van de achtergrondtoon van de antieke kakemono boven de schouw, een vaal turkoois, schilderde hij alle wanden in deze frêle tint. Dat bleek dan een ideale achtergrond voor wat blauw porselein en zwartgelakte meubels, zoals het opiumbed. “Dit is mijn intiemste vertrek, omdat er zoveel souvenirs in staan,” zegt hij ontroerd, “in de kasten zijn er objecten die me somber stemmen, maar ook gelukkig. Er zijn mooie, triestige, plezante en amoureuze dingen bij. Zo’n verzameling is een dagboek.”

Op de hoogste verdieping zijn er naast enkele slaapkamers verscheidene ateliers. Het is een enfilade van vertrekken die in elkaar overlopen en toch niet allemaal dezelfde sfeer hebben. Het meest tot de verbeelding spreekt de poseerhoek met het ligbed, waarachter een kamerscherm staat met antieke stoffen erover gedrapeerd. Het ronde, blauwe doek en de kader met de blauwe planken brengen ons hier van het verleden naar het heden. Er slingeren ook prachtige paletten van de schilder rond, met op de boorden dikke lagen versteende verf.

In het naburige atelier wordt er onder meer getimmerd aan lijsten. Dit vertrek is heerlijk ouderwets, met wanden behangen met oud studiemateriaal. Zo zagen alle kunstacademies er vroeger uit. Ook hier zit er poëzie verscholen in details, in foto’s, briefjes of andere souvenirs. Van dit interieur hoef je eigenlijk geen schilderij meer te maken, het is op zich een nature morte, een modern vanitasschilderij.

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content