De grensstad Maaseik verliet ze jaren geleden al. Toch voelt Frieda Van Wijck zich nog steeds betrokken bij wat er leeft in de provincie. “Limburg was in mijn jeugd een geïsoleerd stukje Vlaanderen. Ver weg van alles, en op hulp van buitenaf moesten we niet rekenen. Dat Limburggevoel gaat niet zomaar weg.”

Een doorgewinterde radio- en tv-presentatrice die niet uit haar lood te slaan valt, van alle markten thuis is, en gevat uit de hoek kan komen : dan valt al gauw de naam van Frieda Van Wijck. Dit voorjaar toonde de 64-jarige ‘koningin van de relativering’ opnieuw haar veelzijdigheid. Naast de quiz De klas van Frieda presenteerde ze Grand Central Belge, een docureeks waarvoor ze te voet een oude industriële spoorlijn volgde en kleurrijke landgenoten interviewde.

“Zonder variatie en nieuwe uitdagingen was ik al lang uitgekeken op mijn job”, bekent Van Wijck op een terras in Leuven, de stad waar ze na haar studentenjaren bleef hangen. “Routine is er echter nooit geweest. Nieuws, cultuur en entertainment, lange gesprekken, duiding en een beetje flauwekul, ontmoetingen met mensen uit alle rangen : ik kreeg de meest uiteenlopende kansen, en ze vielen me letterlijk in de schoot.”

Deze zomer werkte ze mee aan een selfierubriek in Hotel M, dit najaar maakt ze haar opwachting in een nieuw blufspel op VTM. “Maar ik ben wel realistisch. Er zijn veel jonge mensen met talent beschikbaar, en televisie verandert voortdurend. Laten we zeggen dat alles wat nog volgt een bonus is. Als er niets meer komt, zal ik niet in zak en as zitten.”

Aan het strand en op massa-evenementen is Van Wijck niet te vinden, de zomer is er om te genieten van familie en vrienden, citytrips, wandelingen, boeken, en de tuin. Bovendien zit ze regelmatig op de fiets, sinds rugklachten haar in 2009 dwongen om te stoppen met joggen. Volgend jaar staat de tweejaarlijkse fietsvakantie weer op het programma. “Dan trekken we twee weken lang rond met vrienden en leggen we dagelijks vijftig à honderd kilometer af, meestal in Frankrijk. Op de warmste dagen en de cols speel ik graag voor bezemwagen, want het blijft een stevig parcours. Al gaat het beter sinds ik een professionele koersfiets aanschafte, want de eerste jaren ging ik met een gewoon stadsmodel op reis. (lacht) Toen was ik dertig jaar jonger.”

HEILIGE HUISJES

De wieg van Van Wijck stond in Hasselt, maar het gezin woonde in Maaseik. “In de jaren vijftig en zestig een godvrezend grensstadje met een centrumfunctie. Mensen uit dorpen in de omgeving deden er hun inkopen en stuurden hun kinderen naar het jongenscollege, de Ursulinen of de staatsschool, die we école moyenne noemden. In mijn vrije tijd fietste ik met vrienden door putten en kuilen in het naburige Kattenboske, en in de winter konden we kilometers ver schaatsen. De Maas overstroomde toen nog regelmatig, waarna het water bevroor op de weiden. Je moest dus ook over prikkeldraad kunnen springen.” Ze was gelukkig, zo blijkt. “Ik kende ook niets anders dan Maaseik. Twee keer per jaar kochten we kleren in het Nederlandse Heerlen, en we reden regelmatig naar Hasselt, maar daar hield mijn wereld op. Brussel ? Die stad ontdekte ik op vakantie bij familie, en toen was ik toch al zestien.”

Na een tuberculose-infectie verbleef Van Wijck een jaar in een preventorium in Rekem. Haar schooljaren bij de Ursulinen verliepen echter rustig. In de richting Grieks-Latijn was ze een vlijtige en brave leerlinge. “Ik zat in de les wel eens te babbelen en vergat al eens een rok te dragen over mijn lange broek, maar ik ben hooguit drie keer aan de deur gevlogen of naar de strafstudie gestuurd. In die tijd aanvaardde je autoriteit nog als iets vanzelfsprekends, zeker als meisje. De strenge nonnen en de dorpsmentaliteit maakten contact met jongens haast onmogelijk, maar daar was ik toen niet zo mee bezig. Waar moesten we ook tegen rebelleren ? Het ging ons steeds beter in die jaren.”

Hard werken om er te geraken, verspilling en overbodige uitgaven vermijden : het waren ook in het gezin Van Wijck heilige huisjes. “In mijn kast hingen wat rokken en blouses, en verder had ik een winter- en een zomerjas. Mijn eerste jeans kreeg ik pas op mijn vijftiende, en aan een Courrègesjurk uit de winkel moest ik niet denken. Die maak ik voor een vierde van de prijs, zei mijn oma dan. Als ik dan stilsta bij de overvloed nu, hoe we voortdurend kopen en consumeren, de snelheid waarmee spullen in de vuilnisbak belanden : dat is decadent. (geërgerd) Als technologische snufjes al niet geprogrammeerd zijn om snel stuk te gaan. Wat ik heb, probeer ik zo lang mogelijk te gebruiken, en als ik een auto koop, is hij tweedehands. Waar ik dan mee rij tot de garagist weigert om er nog aan te werken.”

NAAR AMERIKA

Vader en moeder Van Wijck kregen vier dochters, Frieda was in 1950 de eerste. “Mijn ouders hielden in de gaten waar ik uithing, met wie en om hoe laat ik thuiskwam. Mijn zussen hadden het gemakkelijker, en ze waren een stuk rebelser. Ik was voorzichtig en plichtsbewust.”

Verder studeren en een diploma halen was geen punt van discussie in het gezin. “Begin jaren zestig trouwden meisjes nog vaak jong, waarna ze snel kinderen kregen. Mijn vader stond erop dat we naar de universiteit gingen en zelfstandig werden. De democratisering van het onderwijs kwam net op tijd voor ons. Ik wist op mijn zestiende ook dat ik nooit zou trouwen. Mijn moeder was twintig toen ze haar eerste kind kreeg en kon haar tekentalent nooit helemaal ontwikkelen, terwijl mijn vader moest gaan werken. Dat bepaalde mee mijn ideeën in die tijd.”

In 1967 vertrok ze naar de Verenigde Staten voor een uitwisselingsjaar. “Een belangrijk moment, niet het minst omdat ik voor het eerst weg van huis was, zonder toezicht van mijn ouders. Bovendien was ik nauwelijks buiten Limburg geweest. De camping in Spanje en de autostrade in Frankrijk, dat was het ongeveer. Ik belandde bij een protestantse familie in Frederick, een dorp in Maryland, en ging naar een highschool, waar ik onder meer Engelse literatuur en Amerikaanse geschiedenis volgde. Een ander verplicht vak was Problems of Democracy : goede Amerikanen versus slechte Russen.” Via een cursus journalistiek maakte ze er mee de wekelijkse schoolkrant, en ook de lessen Spaans, Free Speech en naaien zouden later goed van pas komen. “Automechaniek sprak me ook aan, maar die school lag te ver weg. Bougies vervangen, aan motoren sleutelen : dat leek me geweldig.”

Spannende verhalen over de summer of love hield Van Wijck er niet aan over. “In mijn stadje vermeden blanken contact met zwarten en fulmineerde de lokale krant tegen het bederf van de jeugd. Mijn gastvrouw was een verpleegster die op school sex education gaf, daar sprak men schande van. In de kleding, de terugloop van het kerkbezoek en de opkomst van drop-outs voelde je dat er veranderingen op til waren, maar daar speelde het conservatieve Frederick geen rol in. Van Californische toestanden was geen sprake.”

VRIJHEID

Terug in België ging Van Wijck op kot in Leuven om pol en soc te studeren. “Zoals veel leeftijdsgenoten wilde ik weg van thuis. Weg uit Limburg ook. Leuven had jongeren meer te bieden dan de uithoek waar ik vandaan kwam, en bovendien waren het woelige tijden. Debatten en protest hoorden bij het studentenleven. In de Alma kreeg je altijd wel een pamflet voor een lezing over een verzetsbeweging of een betoging voor de goede zaak. Of jongeren nu zoveel minder geëngageerd zijn ? Ach, de tijdgeest was anders, en elke generatie roeit met de riemen die ze heeft.”

In 1974 ging de kersverse journaliste aan de slag op de Limburgse redactie van Het Laatste Nieuws in Hasselt. “Als kind zag ik wel iets in de journalisten uit Amerikaanse zwart-witfilms : reporters met een vilten hoed en een notitieboekje in de hand. Zelf schreef ik bij de krant over lokale evenementen en provincieraden, maar daarover klagen kwam niet in me op. De oliecrisis woedde volop en een uitstap naar het onderwijs, mijn noodplan, was al flink tegengevallen. Met wat gebroken armen en benen was ik meer dan tevreden.”

Van de krant ging het een jaar later naar de nieuwsredactie van Omroep Limburg, tot Van Wijck zowat elke aanspreekbare Limburger voor de microfoon had gehaald en ze in 1977 naar de Wereldomroep verkaste. In 1992 stapte ze over naar de nieuwsdienst van de toenmalige BRTN. “In die tijd zorgden veel mannelijke collega’s daar al mee voor het huishouden, jonge journalisten die er niet van opkeken dat een vrouw zich bezighield met de Wetstraat. Qua gelijkberechtiging loopt de nieuwsdienst trouwens nog altijd voor op entertainmentprogramma’s. Daar spelen heel wat minder vrouwen een dragende rol.”

EENZAAM

Ook als regionale journalist en radiomaker bleef Van Wijck in Leuven wonen. “Omdat ik hier vrienden gemaakt had, en omdat ik op mijn vrijheid stond. Bovendien biedt Leuven het beste van beide werelden : alle faciliteiten van de stad en een beetje cultuur, en tegelijk gezelligheid en geborgenheid. Bovendien zit je zo in het Meerdaalwoud of een ander stukje groen, terwijl Brussel, Antwerpen en Gent gemakkelijker bereikbaar zijn. Maaseik, dat was het einde van de wereld.”

Haar eerste gesprek met een West-Vlaming vond in Leuven plaats, blijkt later. “Franstaligen waren in onze uithoek al helemaal zeldzaam. In mijn jeugd was Limburg echt een geïsoleerd stukje Vlaanderen. De Wetstraat werkte dat nog in de hand, want in die tijd kwamen Limburgse politici amper aan de bak in Brussel. Limburgers waren dus op elkaar aangewezen, op hulp van buitenaf moesten we niet rekenen. Die combinatie van frustratie en samenhorigheid werkte aanstekelijk. Tijdens mijn humaniora betoogde ik zelfs mee voor een Limburgse universiteit. Ik zou me er dan nooit ingeschreven hebben, daar hadden we wel recht op.”

Ook de opening van de Provinciale Onthaaldienst voor Gastarbeiders in 1965, de voorloper van het Provinciaal Integratiecentrum Limburg, schrijft Van Wijck toe aan het Limburggevoel. “In Brussel stond het onthaal van mijnwerkers en fabrieksarbeiders niet op de agenda, en dus nam de provincie het heft zelf in handen. Daarbij werden ongetwijfeld fouten gemaakt, maar Limburg zette het thema tenminste op de kaart. Ook in Maaseik werden meisjes trouwens aangemaand om voorzichtig te zijn. Al die Italiaanse en Marokkaanse mannen die op hun eentje naar Limburg gekomen waren en zich eenzaam voelden : daar was geen tekening bij nodig.”

TERUG NAAR DE ROOTS

Ondertussen is de wereld dan een dorp, het Limburggevoel is volgens onze gastvrouw niet verdwenen. “Vroeger werd er meer gelachen met onze zangerige, trage manier van spreken. Dat is passé. Maar dat idee van wij tegen de anderen, dat gaat niet zomaar weg. Veel is daar niet voor nodig. Probeer vanuit Leuven bijvoorbeeld maar eens in Maaseik te geraken met het openbaar vervoer. Vroeger stopte daar nog een trein, nu moet je je vanaf Genk behelpen met de bus en hopen dat de aansluitingen meevallen. Laat staan dat je op een dag heen en weer zou willen reizen vanuit de Westhoek.”

Van Wijck spreekt nog regelmatig Limburgs, zowel het Maaseikse dialect als het Hasseltse. “Vooral met mijn ouders, familie of vrienden, radio- en televisiewerk is een ander verhaal. In het dagelijkse leven vind ik een Limburgse tongval echter geen probleem. Mijn wortels en geschiedenis liggen in Limburg, dat mag je best horen.”

Bekende Leuvenaar, bekende Limburger : Van Wijck wordt van twee kanten gesolliciteerd. Zo is ze ambassadeur van M-Museum Leuven en andere initiatieven in de studentenstad, maar leidde ze twee jaar geleden ook een gespreksavond van de actiegroep Maaseik Leeft. “Net zoals ik volg wat er in Leuven leeft en daarin wil participeren, voel ik me ook betrokken bij gebeurtenissen in Limburg. Ik zie ook hoe Maaseik de voorbije jaren achterop is geraakt, hoe de middenstand en de jeugd uit de stad verdwijnen en fabriekssluitingen de provincie treffen. Het verhaal van Maaseik is niet uniek, maar het treft me eens zo hard.”

UIT VOLLE GROND

Ondertussen profileren Limburg en zijn hoofdstad zich al geruime tijd als een plek om van het leven te genieten. Niet onterecht, meent Van Wijck. “Misschien heeft het iets te maken met de Italianen die in de jaren vijftig in Limburg neerstreken en een beetje Italiaanse flair meebrachten. Maar vooral in Hasselt valt het op hoe snel horecazaken nieuwe trends oppikken en hoe goed gekleed de mensen er zijn. Limburgers blijven ook niet bij de pakken neerzitten. Projecten als C-Mine illustreren hun veerkracht.”

Zelf noemt ze zich een sobere, gemiddelde mens. “Het klinkt wellicht saai, maar drank, dure reizen en uitspattingen zijn niets voor mij. Ik probeer gezond te leven en dus eet ik veel groenten en fruit, meestal uit mijn eigen tuin. Omdat het me ontspant en de natuur me fascineert, maar vooral omdat tomaten, wortelen of selder uit volle grond zoveel beter smaken dan industriële hydrocultuur uit de winkel. Ik ga wel eens uit eten bij een originele chef, maar ik ben even blij met een slaatje, een goede vinaigrette en lekker brood. Alle dagen luxe : daar is ook niks aan.”

DOOR WIM DENOLF / PORTRET CHARLIE DE KEERSMAECKER

“In het dagelijkse leven vind ik een Limburgse tongval geen probleem. Mijn wortels en geschiedenis liggen in Limburg, dat mag je best horen”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content