Een groot deel van de schoolgaande jeugd eet slecht. Dat heeft gevolgen voor de gezondheid. Bovendien blijkt het gezin bepalend voor later voedingsgedrag. Professor Lea Maes stipt de pijnpunten aan.

A nja, 15 jaar, volgt een opleiding ‘kantoor’. Op schooldagen ontbijt ze niet : om zeven uur vertrekt de bus en vader en moeder zijn dan al naar het werk. Vaak koopt ze op weg naar school een koffiekoek. ’s Middags eet Anja op school maar de keuze is beperkt en “geen aanrader”. Dus eet ze de ene dag wel en de andere niet. Om de honger te stillen neemt ze dan maar een snack en frisdrank uit de automaat. Dat is haar ‘maaltijd’. Om 16 uur, na de school, eet Anja thuis wat restjes uit de ijskast of doet een blik open. In de keuken staat wel een fruitmand maar het meisje prefereert een oosterse snack en frisdrank. ’s Avonds wordt er thuis niet gekookt want vader en moeder kunnen op het werk lekker en goedkoop eten. Moeder zorgt wel af en toe voor een slaatje of iets extra bij de boterham. Anja neigt naar overgewicht en volgt regelmatig een dieet. Vriendinnen zijn vaak dé informatiebron voor deze ‘crash diëten’ : de kilo’s gaan er snel af maar komen even snel terug, het overgewicht neemt niet af. Anja wil wel graag naar het fitnesscentrum, kickboksen lijkt haar wel iets, maar met haar overgewicht vertoont ze zich liever niet in een strak pakje. Vragen van vriendinnen om mee te gaan wimpelt ze af met een excuus.

Anja’s verhaal is een typevoorbeeld, maar er zijn veel parallellen te vinden bij onze schoolgaande jeugd. Zo gaat het er in duizenden gezinnen in Vlaanderen aan toe. Rond nieuwjaar worden traditiegetrouw goede voornemens gemaakt, waarvan na een paar maanden niet veel overblijft. Het is nu eenmaal niet makkelijk om voedings- en drinkgewoontes of rookgedrag zomaar te veranderen. Daar is heel wat karakter en motivatie voor nodig. Bovendien moet je ook eerst beseffen dat het bewuste gedrag verkeerd is, en daar is voorlichting en inzicht voor nodig.

Ons huidig West-Europees voedingspatroon mag dan wel eenvormig zijn, onze voedingsgewoontes blijven deze van de kleinste kern van de maatschappij, namelijk het gezin. Indien er binnen deze kern weinig aandacht is voor gezonde voeding en aangepast voedingsgedrag, zullen ook de kinderen daar geen aandacht voor hebben.

Dat dit inderdaad een probleem is, bevestigt gezondheidsdeskundige professor Lea Maes van de Universiteit Gent, die specialiseerde op het gebied van voeding en jongeren.

Wat onderzoekt u precies en hoe verloopt dat ?

Lea Maes : Vooreerst moet duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds eetstoornissen (anorexie en boulimie), die onder een totaal andere discipline vallen, en voedingsgedrag anderzijds, waar ik onderzoek naar verricht. Wij houden ons specifiek bezig met onderzoek naar het gezondheids- en voedingsgedrag van jongeren en de evolutie ervan in de tijd. We doen dit via vragenlijsten maar trachten ook programma’s uit te werken die iets aan de situatie kunnen veranderen. Vervolgens worden deze programma’s ge- evalueerd. De twee luiken waarrond wij werken zijn dus : een deel onderzoek, en een deel uitwerken van interventies en het evalueren ervan. De enquêtes gebeuren rechtstreeks op de scholen en worden gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap. Hetzelfde type van onderzoek loopt eveneens in de Verenigde Staten en in Canada en maakt het probleem duidelijk westers. De onderzoeken worden gecoördineerd door de World Health Organisation (WHO), zodat we kunnen vergelijken. Uiteraard zijn er regionale verschillen, zoals de klassieke NoordûZuid-verschillen. De mediterrane voeding is beter dan de Centraal-Europese. Maar daar staat dan weer tegenover dat binnen Centraal-Europa de Balkan of Oost-Europese staten gezonder eten dan de andere staten. Het feit dat fastfood en softdrinks daar minder beschikbaar zijn, is hier misschien niet vreemd aan. Het overgewicht van kinderen is in België momenteel tien procent, terwijl het in de Verenigde Staten en Canada de vijfentwintig procent al overschrijdt.

Hoe worden de conclusies uit de onderzoeken omgezet in praktische richtlijnen ? En hoe komen ze bij de schoolgaande jeugd terecht ?

Voor 2004 is een interventie gepland in het kader van kankerpreventie. Er wordt vooral aandacht gevraagd voor het meer consumeren van groenten en fruit. Via de scholen zullen we proberen deze situatie te verbeteren. In eerste instantie door meer groenten en fruit aan te bieden. Naast de frisdrank- en melkautomaat zou voor de leerlingen de mogelijkheid moeten bestaan om vers fruit aan te schaffen. De beschikbaarheid zou dus in ieder geval moeten verhogen. We proberen de schoolmaaltijden te beïnvloeden en adviseren het gebruik van meer groenten en fruit. In de theoretische lessen worden voorbeelden van goed eetgedrag aangehaald om de leerlingen te stimuleren, vooral in het basisonderwijs. Tegelijk gaat ook informatie naar de ouders om hen eveneens te betrekken in dit proces.

De Vlaamse overheid beperkt zich tot twee adviezen : meer vezels en minder vet. Volstaat dat ?

Uiteraard zijn nog andere aspecten belangrijk, zoals het suikeraanbod, maar we moeten nu eenmaal prioriteiten leggen en de beschikbare middelen concentreren. We beperken ons liever tot twee doelstellingen die te verwezenlijken zijn dan te kiezen voor een globale aanpak die misschien tot niets leidt.

Hoe probeert u uw doelpubliek te bereiken ?

We mikken niet alleen op de kinderen maar ook op de school en de betrokkenheid van de ouders. Ook de wijkgezondheidscentra hebben hier een rol te vervullen in verband met kansarme groepen. Zij proberen naast de sociale problematiek ook de voedingsproblematiek aan te pakken : samenkomen en samen koken onder begeleiding geeft een positieve stimulans die niet betuttelend werkt. Men leert er bijvoorbeeld dat een broodmaaltijd met gezond en dus vetarm beleg, gecombineerd met vers fruit, ook een volwaardige maaltijd kan zijn.

Er is dus een duidelijk verband tussen sociaal-economisch milieu en voedingsgewoontes.

Ja, dat is duidelijk af te leiden uit de enquêtes. Het betekent echter niet dat kansarmen het monopolie hebben op slechte eetgewoontes. Ook de middenklasse en de hoger opgeleiden eten duidelijk te weinig groenten en fruit.

Het gezin is bepalend voor het voedingsgedrag, ook op latere leeftijd, hoe kan men hier dan ingrijpen ?

Het gezin behoort inderdaad tot de privé-sfeer en daar kunnen we geen invloed op uitoefenen. Maar we proberen met een drieluik te werken : de moeders worden bereikt via buurtcomités, vrouwenwerking en socio-culturele verenigingen in het algemeen waar veel vrouwen deel van uitmaken. Voor de vaders en de buitenshuis werkende vrouwen gebeurt dat via de bedrijven en voor de kinderen via de school. Dat alles met dezelfde boodschap zodat alle leden van het gezin op de hoogte zijn.

Hebben campagnes in het middelbaar onderwijs dan nog wel zin en komen ze eigenlijk niet te laat ?

De adolescentie is de laatste fase waarin men de jongere tracht te beïnvloeden en ook de moeilijkste. De invloed van milieu en vrienden is bijzonder groot, de jongeren zijn gericht op geëxperimenteer en dat is niet altijd even positief. De school heeft ook hier weer een voorbeeldfunctie door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat er bij de automaten op zijn minst een evenwicht is in het aanbod van klassieke frisdranken en water en fruitsap, eventueel zelfs melkproducten. Het beschikbaar zijn en de keuzemogelijkheid op zich zijn al positief. Er gaan wel stemmen op om de keuze te beïnvloeden door een prijzenpolitiek, waarbij gezonde drankjes goedkoper zouden worden verkocht en de minder gezonde duurder. Maar dan loop je het risico dat de leerlingen ze buiten de school aanschaffen. Een goed schoolbeleid is in dit geval al een stap in de goede richting.

Klopt het dat meisjes hun lichaamsperceptie nog steeds afstemmen op wat ze in de media zien ?

Ja, heel wat meisjes in de adolescentiefase hebben een probleem met hun eigen lichaamsbeleving, wat gewicht aangaat. We stellen vast dat 23 procent van de meisjes met een normaal lichaamsgewicht nog vinden dat ze te dik zijn en 12 procent effectief overgaan tot crash diëten. Dat betekent dus dat 35 procent van de Vlaamse meisjes met een normaal gewicht en een goede body/mass-verhouding toch nog vinden dat ze te dik zijn. Het is duidelijk dat de media, en vooral het beeld van de ideale vrouw dat ze brengen, nog steeds een grote impact hebben op onze adolescenten.

Besteden scholen wel voldoende aandacht aan de kwaliteit van de maaltijden ?

We stellen toch vast dat de toeleveranciers van schoolmaaltijden aandacht hebben voor evenwichtige maaltijden. Maar daar hangt natuurlijk een prijskaartje aan. Kwaliteitsvoeding moet betaald worden en dat geld is niet altijd beschikbaar. Het gezonde aanbod bestaat, maar of het ook in de scholen terechtkomt, is een andere vraag. De concurrentieslag onder de toeleveranciers en zelfs onder scholen zelf kan hier natuurlijk ook bepalend zijn voor de kwaliteit. Het aanbod wordt aangepast aan de vraag van de consument, wat niet altijd even gezond is.

Is de school of de leraar dan wel de juiste tussenschakel om corrigerend gedrag in verband met voeding over te brengen ?

De school kan een onderdeel zijn van een totaalbeleid. Ze kan een goede setting bieden voor gezondheidspromotie en ze speelt vooral een belangrijke rol in het overbrengen van kennis. Kennis die wellicht niet meteen, maar misschien in de toekomst toegepast zal worden.

Leeftijd en onderwijsvorm bepalend

Uit de studie Jongeren en gezondheid blijkt dat de maaltijd die het meest wordt overgeslagen het ontbijt is. 26 procent van de jongens en 21 procent van de meisjes slaan wel eens een ontbijt over gedurende de schoolweek. Het middagmaal wordt door 7 procent van de jongens en 10 procent van de meisjes overgeslagen. Voor het avondmaal is dat het geval bij 6 procent van de jongens en 8 procent van de meisjes.

Er is slechts een klein verschil tussen jongens en meisjes wat de frequentie betreft, maar het verschil tussen de leeftijdsgroepen en onderwijsvormen is belangrijker. Waar op 11- à 12-jarige leeftijd nog maar 6 procent van de jongeren nooit een ontbijt neemt gedurende de schoolweek, is dat op de leeftijd van 17/18 jaar opgelopen tot 20 à 21 procent. Wat het verschil betreft tussen ASO, TSO en BSO zien we een stijging van 10 over 19 naar 29 procent voor de jongens en 13, 21 en 33 procent voor de meisjes.

De meeste jongeren geven aan dat ze niet meer dan één à twee keer per dag een tussendoortje consumeren. In het weekend worden iets vaker snacks geconsumeerd dan in de week, maar het verschil is klein. Het percentage jongens dat frequent een tussendoortje eet (vier of meer keren per dag) ligt beduidend hoger dan het percentage meisjes : 19 versus 11 procent. Ook bij het vergelijken van ASO- en BSO-jongeren vinden we beduidend meer jongeren in het BSO die frequenter een tussendoortje nemen dan in het ASO (jongens 27 versus 20 procent, meisjes 15 versus 10 procent).

Amper 1 op 5 jongens en 3 op 10 meisjes geeft aan dagelijks fruit te eten, hoewel toch aangeraden wordt iedere dag 2 porties te consumeren.

Voor groenten geeft 47 procent van de jongens en 59 procent van de meisjes aan dagelijks groenten te eten en nog eens 24 procent van de jongens en 23 procent van de meisjes eet 5 à 6 dagen per week groenten.

Wat de consumptie van frisdranken betreft, drinkt 51 procent van de jongens en 32 procent van de meisjes dagelijks zoete frisdrank en gebruikt daarbij 33 procent van de jongens en 27 procent van de meisjes dagelijks snoep.

Ten slotte kunnen we nog vermelden dat 14 procent van de jongens en 7 procent van de meisjes minstens vijf maal per week chips eten.

Voedingsgedrag van jongeren is belangrijk, zowel voor de mogelijke effecten op korte termijn (ijzertekort, obesitas, eetstoornissen, tandcariës…) als op lange termijn (kanker, hartinfarcten, osteoporose…). Bovendien wordt een groot deel van de voedingsgewoontes die aangeleerd worden in de kindertijd meegenomen naar de adolescentie en de volwassenheid.

De consumptie van frisdrank, snoep of chocolade, chips en frieten is belangrijk en aanzienlijk bij de jongeren, en past binnen hun cultuur, maar is nefast voor hun gezondheid.

In de zoektocht naar eigen identiteit en autonomie spelen omgevingsfactoren en modelgedrag van ouders en vrienden een grote rol, evenals de sociale omgeving.

Bron cijfergegevens: Health Behavior and Nutrition among Schoolaged Children, HBSC research Network.

Tekst Norbert Schollaert en Hilde Deplanter

Een groot deel van de voedingsgewoontes die aangeleerd worden in de kindertijd wordt meegenomen naar de adolescentie en de volwassenheid.

De school kan een voorbeeldfunctie uitoefenen door bijvoorbeeld te zorgen voor een evenwicht in het aanbod van frisdrank, water, fruitsap en melkproducten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content