Over de Pallieterstad bestaan veel verhalen. Over Lierke Plezierke, Timmermans en de Zimmertoren, maar ook over een ander Lier. Dat van de kunsten, Nieuwe Belgen en ondeugende begijnen.

De Kleine Nete schrijdt sloom voorbij. Zo vlak ernaast, op het terras van De Fortuin, is zijn gezapig ritme aanstekelijk. Dit deel van de rivier, ook Binnennete genaamd, loopt van het stadspark tot het hoger gelegen Spuihuisje en rijgt de postkaarten aan elkaar. Toen ik het parcours afwandelde, was ik verbaasd over het ongestoorde gekwetter van vogels, de vredige aanblik van de straten en de vele straatkapellen en Mariabeelden. Vrouwen vegen er nog de stoep, de kwieksten gaan naar de markt, verse groenten wiebelend in de fietsmand. Ik stel me voor dat buren elkaar hier nog kennen.

Lach er maar mee, de bruggen over de Binnennete nopen de grootste bruut tot romantische gevoelens. Al zijn die ook schatplichtig aan de Caves, het enige restant van de ooit zo talrijke bierbrouwerijen. Tegenwoordig wordt het fruitige goedje in het West-Vlaamse Vichte gebrouwen, maar de fiere Lierenaars gebruiken het gulzig bij de bereiding van konijn, snoek en paling.

Bij elke slok schuift een palingschuit vol schoolkinderen voorbij. Tot aan de Eerste Wereldoorlog lieten de palingvissers zich ’s nachts meedrijven tot in Duffel, nu worden de schuiten in de zomermaanden gebruikt door De Moedige Bootvissers voor toeristische rondvaarten. Dankzij het waterzuiveringsstation zit de Nete weer vol vis.

Sinds de verwoestende bombardementen van 1914 is de Nete-stad druk in de weer met het restaureren van het historisch patrimonium: het 17de-eeuwse stadhuis, het belfort uit 1369, het begijnhof, de Zimmertoren met de befaamde Jubelklok. Soms gaat men wel erg enthousiast te werk. Zo staat op de driehoekige Grote Markt het Vleeshuis, begin 19de eeuw opgeknapt in classicistische stijl. Zijn huidige neogotische aanblik dateert van recentere datum, van de jaren ’20. Zo lokken we dus Japanners. Want die zijn er: het naburige Antwerpen levert jaarlijks duizenden dagjestoeristen af. Een Londens reisbureau heeft Lier zelfs vast op het programma staan.

In eigen land staat Lier bekend als de plezierstad die België De Kreuners en Lierse Vlaaikes schonk en problemen uitpraat tussen pot en pint. Maar verder is het gezellige Brugge-in-het-klein een beetje dood: buiten ’s lands bekendste busbedrijf, enkele scholen en de vele winkels rond de Berlarij en de Antwerpsestraat bruist Lier niet van bedrijvigheid. Bovendien bedreigt de komst van winkelketens en luxeflats niet alleen het volkse stadsuitzicht, de hoge huurprijzen in de binnenstad jagen de gemiddelde leeftijd de hoogte in.

En toch, er broeit wat in Lier. Zo nam het aantal galerijen en kunstenaars de laatste jaren sterk toe. Tot de bekendste behoren Galerij Kusseneers, in een pand van Stijn Peeters, schilder Ronald De Preter en beeldhouwster Anne-Marie Volders. “Ik heb een haat-liefdeverhouding met Lier”, zegt kunstenaar Peter Morrens (35), medeoprichter van Kunstenaarsinitiatief Voorkamer. De niet-commerciële galerij toont hedendaagse kunst uit binnen- en buitenland. “Ik heb in Wenen, New York en Firenze gewerkt, maar soms koester ik deze gemoedelijke stad op de buiten. Maar na een tijdje krijg ik het op mijn heupen, dan is Lier me te zelfgenoegzaam, te behoudsgezind. Men lijkt geen nood te hebben aan actuele kunst. Er zijn genoeg mensen die tegengas geven, maar het stadsbestuur toont geen interesse. Alleen het Lier uit de toeristische folders telt.”

Toch mag dat er zijn, bedenk ik even later. We wandelen dan samen zuidwaards langs de Kleine Nete, richting begijnhof. “Als ik mijn gedachten wil verzetten, loop ik daar wat rond”, zegt Morrens. Het 13de-eeuwse begijnhof werd door de Unesco op de lijst van het Werelderfgoed gezet, al zijn de meeste huisjes nu privé-woningen. Als postadres de Kalvarieberg… charming. Kantwerkjes aan de ramen gewagen van de Lierse kanttraditie. Toen het economische leven eind 15de eeuw naar Antwerpen verschoof, schakelde de Nete-stad van de lakennijverheid over op luxewaren als goudborduren en naaldkant. De mechanische tule, het tamboereren en parels maakten de Lierse kant wereldberoemd. De ateliers zijn dan wel verdwenen, kantverenigingen als Dames Ruisbroec en Sint-Amelberga stellen regelmatig tentoon. De arduinen hofpoort en de Sint-Margarethakerk, voltooid in 1767, verhullen een bewogen geschiedenis: het begijnhof brandde ettelijke keren uit, werd geplunderd, en door Franse bezetters zelfs verkocht. De begijnen waren geen dutskes: ze maakten de Lierse cafés onveilig en waren allesbehalve preuts. De kerkelijke overheid volgde hen dan ook met argusogen.

Op loopafstand ligt de Lierse Polder, een natuurgebied van 156 hectare langs het Nete-kanaal. Een wandelpad voert er langs loofbomen en knotwilgen, bloemvelden en waterpartijen. Het gebied is rijk aan vogels, Brabantse trekpaarden, schapen, reeën en fazanten. Ook het Hof van Ringen ligt er, een gerestaureerde Palladiaanse villa uit 1849 die nu aan Dries Van Noten toebehoort. Een ander fiets- en wandelparcours is de Stadswandeling of de Vest, aangelegd op de vroegere stadswallen. Waar het groene lint rond de stad de Nete kruist, staat het pittoreske Spuihuisje. Men beweert dat het ooit een gasthuis was voor pestlijders, maar eigenlijk regelt het de stand van de waterloop.

Terug in de binnenstad belanden we bij het Kardinaal Mercierplein en de Sint-Gummaruskerk, genoemd naar de patroonheilige die Lier in de 8ste eeuw stichtte. Als het de stad in de 14de eeuw voor de wind gaat, wordt te zijner ere dit indrukwekkende voorbeeld van Brabantse hooggotiek gebouwd. Het bevat onder meer de relikwieën van Sint-Gummarus, opgeslagen in een zilveren kist achter een paneel. De jaarlijkse processie op 15 oktober, waarbij 32 mannen de kist torsen, is telkens een groot evenement. Aan het zijportaal vallen enkele minder kunstzinnige beelden op, aangebracht op vraag van het stadsbestuur begin jaren ’80. Moet kunnen.

Tegenover de kerk huist het atelier waar Morrens kunstwerken uit het OCMW-archief restaureert. Op de gevel van het 16de-eeuwse pand staat het opschrift Stichtingen van Weldadigheid. Achterin ligt een oude graanopslagplaats. We struikelen er over ratten, uitwerpselen en duivenkadavers. De raamluiken tussen de stutbalken zitten muurvast. De Lierse leegstand is een oud zeer, zegt Morrens: “Het stadsbestuur weet niet wat gedaan, er is geen visie en zogezegd geen geld. Talloze historische gebouwen dreigen verloren te gaan: de 15de-eeuwse Kluizenkerk, de 18de-eeuwse jezuïetenkerk, noem maar op.” Vzw’s ontfermen zich over hun lot. Zo verzamelt Stichting De Hofkapel geld voor de restauratie van de Kapel van de Theresianen, terwijl Voorkamer kunstevenementen organiseert in vervallen panden zoals de neogotische Kapel van de Zwartzusters. “We willen een stimulans geven”, zegt Morrens. “Zulke initiatieven laten mensen kennismaken met vergeten gebouwen en genereren een hele dynamiek. Een oude schoenfabriek wordt nu omgebouwd tot woning. Maar het initiatief komt van buitenstaanders, vanuit de onderbuik.”

We eindigen in ’t Goed Voorbeeld, sinds ’77 dé bruine kroeg van Lier en pleisterplaats van de artistieke scene. Bekende Lierenaars en streekgenoten zijn er genoeg: Karel Vingerhoets, Pol Goossen, Walter Grootaers, Ann Nelissen. En theateracteur Door Van Boeckel, naar eigen zeggen er niet weg te slaan: “Lierenaars leven rond de toren, ze keren altijd terug naar hun roots. Het zijn feestvarkens en joviale levensgenieters.” Hij was ooit lid van Arlechinno, het experimentele theatergezelschap waarvan ’t Goed Voorbeeld het repetitielokaal is. Het bracht beroepsacteurs voort als Jan Verbiest en Leo Madder. Lier telt trouwens een zevental amateurgezelschappen – niet mis voor een stadje van 32.000 inwoners. “Enerzijds is het een blasé provincieplaatsje, anderzijds leeft er een losgeslagen jarretellengevoel. Een mooie combinatie”, zegt Van Boeckel. Even later geeft hij enkele staaltjes dialect ten beste: loze goemer is een groentesoep, kak van Maria een gesuikerde appel. Ik was gewaarschuwd: Lierenaars zijn niet op hun mond gevallen.

Het laatste woord is voor Cherry Bafandeh, de Iraanse uitbaatster van restaurant De Nieuwe Schapestal. Ze verwittigt me: “In ’t Voorbeeld ga je met je eigen voeten binnen, maar niet buiten.” Dertien jaar geleden, na de dood van haar man, vluchtte ze met haar zonen weg van de Islamitische Revolutie. “Ik was een jonge, vrijgevochten vrouw, ik had alles wat ik wou. Mijn kinderen wilde ik dezelfde kansen geven.” Over Lier hoeft ze niet lang na te denken. “Ik heb nooit problemen. Als Lierenaars komen eten, vragen ze voorzichtig of ik Griekse ben. Mensen leggen hier makkelijk contact. Als ik eens down ben, word ik er zo weer bovenop geholpen. Lier is gezellig.” Geen mens die eraan twijfelt.

Wim Denolf / Foto’s Marc Goldchstein

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content