Het was een bericht in de krant, één tussen de vele : dat een derde van de mensheid de Melkweg niet meer kan zien aan de hemel.

Zulke berichten trekken mijn aandacht, geneigd als ik ben het hoofd in de nek te leggen op donkere avonden, om hoog in de lucht de glorie van al die onontdekte werelden te aanschouwen. Dat, op miljarden naamloze planeten, stenen op stenen liggen die niet meer van plaats zijn veranderd sinds de dinosauriërs: ik voel daar ontzag voor. De gedachte intrigeert mij dat daar stormen wervelen en beschavingen woekeren die, zoals wij, erogene zones kennen en lettertypes.

De aantrekkingskracht van de wereld daarboven wordt versterkt door de geruststellende vaststelling dat wij er als mens niet bij kunnen met onze tengels. Er is alleen peilloze stilte, schoonheid die dankzij de afstanden niet verontreinigd kan worden. Geen dictator of captain of industry die erbij kan, hoezeer zij ernaar graaien of dromen van commerciële ruimtevluchten. Soms vraag ik mij af of er ook inter- galactische Donald Trumps en Ferdinand Hutsen aan het werk zijn. Gaat de natuurwet dat de sterkste de zwakkere opeet eindeloos verder? Of komt er een punt in de ontwikkeling der soorten, waarop ethiek de bovenhand krijgt en wezens zo wijs worden dat zij geen vlieg kwaad meer doen ? Wachten ons, met andere woorden, aan het einde van het universum vriendelijke bestaansvormen op of gedrochten die zich met het merg uit onze beenderen willen voeden?

Maar ik was bij de Melkweg, en bij de spijtige vaststelling dat die voor een derde van de mensen niet meer te zien is. Negenennegentig procent van de Europeanen, en tachtig procent van de wereldbevolking, leeft onder een hemel die met lichtvervuiling heeft te kampen. Lichtvervuiling is een vreemd woord, omdat wij doorgaans – al sinds de holbewoners – licht verkiezen boven duisternis. Licht is leven, zoals bij kaarsen en kerstboomversiering. Het voelt tegennatuurlijk dat licht ook iets kan worden dat vermeden moet worden. Door al dat licht dat wij maken, kun je alleen nog in de woestere gebieden van Schotland, Zweden en Noorwegen hopen een glimp van de Melkweg op te vangen. Dat noemen onderzoekers een ongehoord cultureel verlies. Geen cultuur ter wereld, zeggen zij, of de Melkweg komt voor in haar mythen.

“Net zoals we het verdwijnen van de ongerepte natuur niet over onze kant willen laten gaan, moeten we ook de mogelijkheid behouden om van het heelal te genieten.” De woorden zijn van astrofysicus Brian May – dezelfde die bij Queen leadgitaar speelde. Ik ben geneigd het met hem eens te zijn, met mijn talent om dingen al vlug een verlies te vinden. Zelf koester ik het stille verlangen de Melkweg eens in al zijn glorie te mogen aanschouwen – van in de woestijn bijvoorbeeld. Mensen vinden dat raar, terwijl ze het volstrekt normaal vinden als je verlangt naar een bloedrode Maserati.

Mars zie ik nu al regelmatig, alsook Jupiter, Venus en het steelpannetje. Soms voel ik de aandrang om kennissen out of the blue en met gestrekte arm een planeet aan te wijzen, als wij schouder aan schouder in het duister voortscharrelen. Dat vinden veel mensen ook eigenaardig – terwijl het de gewoonste zaak van de wereld is dat je hoorntjes op je auto zet en ruitenwissers omtovert tot rodeduivelstaarten. Wellicht zou het verdwijnen van tricolore hoesjes voor rond buitenspiegels ook een cultureel verlies zijn. Ongetwijfeld bestaan er balsporten daarboven, en parallelle universa waarin eindeloos geouwehoerd wordt door spiegelbroeders van Jan Mulder.

Straks, in augustus, komen de Perseïden er weer aan : nachten vol vallende sterren, die ondanks de lichtvervuiling helder te zien zijn. Je mag dan een wens doen – en je gelukkig voelen als je bestaan zo compleet is dat je lang naar die wens moet zoeken.

jp.mulders@skynet.be

JEAN-PAUL MULDERS

Komt er een punt in de ontwikkeling der soorten, waarop ethiek de bovenhand krijgt en wezens zo wijs worden dat zij geen vlieg kwaad meer doen?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content