De wijze waarop het begijnhof van Hoogstraten werd gered, verdient navolging: het is een zeldzaam voorbeeld van een zachte, pittoreske restauratie.

Wie hier rondkuiert, zet een stap terug in de tijd: er hangt een ouderwetse rust en alles is schilderachtig. Na een grondige restauratiebeurt ziet het begijnhof er weer antiek uit, en toch werd hier een hedendaags woonproject gerealiseerd dat je de vrucht van onze tijd mag noemen. Twintig jaar geleden was het ondenkbaar dat bewoners zo’n renovatieproject voor zichzelf verwezenlijkten. Dat heeft te maken met een grondige mentaliteitswijziging. In de jaren ’80 werd het bon ton om met een paar vrienden een oude fabriek op te knappen. Dat resulteerde in Gent en Antwerpen in mooie loftprojecten. Mensen legden hun spaarcenten samen en kochten een vervallen fabriek: voor weinig geld verkregen ze veel ruimte. Door in gemeenschap vastgoedprojecten op te starten, werden tal van monumenten gered. Deze werkwijze kwam vanaf de jaren ’90 erg in trek: dit begijnhof is een bekroning van die trend.

In 1979 wilde het OCMW van Hoogstraten dit begijnhof restaureren en zette daarom alle bewoners uit hun huizen. Maar het geld ontbrak en de woningen verkommerden tot ware ruïnes. In 1992 dacht de burgemeester er nog aan om de bouwval te slopen. “Dat deed de emmer overlopen”, zegt bewoner Frans Horsten. “Toen zijn we met zijn vijven rechtgestaan en richtten een vzw op die de belangen van het begijnhof verdedigde: Het Convent. We stelden aan de stad voor om het begijnhof zelf te restaureren. Daarmee werd natuurlijk serieus gelachen, achteraf gezien wel logisch want we hadden geen ervaring, noch centen. Het stadsbestuur zag een afbraak als de enige oplossing. We kregen dus een kans, in drie maanden tijd moesten we een plan uitdokteren.”

De vereniging kwam op het idee om 34 gezinnen te zoeken die tegen een lage prijs elk één ruïne verwierven, die ze moesten restaureren volgens de strenge regels van de vereniging. Het Convent zocht ook 60 miljoen aan sponsorgeld en subsidies om de gemeenschappelijke delen, het museum, de begijnhofmuur en al het groen op te knappen. Dat lukte allemaal.

“Maar geld was niet het enige probleem”, verklaart Horsten. “Ook de wijze waarop we de klus zouden klaren, moest op punt gesteld worden. Eerst was er het probleem van de eigendomsstructuur: we wilden niet dat het domein werd geprivatiseerd. In begijnhoven waar dat wel gebeurde, zoals in Mechelen, zijn er veel problemen. De eigenaars vonden elk een eigen manier om de huisjes op te knappen, waardoor de eenheid verdween en er veel panden zijn verknoeid. Het was onze grote schrik dat de stad zou voorstellen om het begijnhof voor een symbolische frank te kopen. Om dat te vermijden kozen we voor de erfpachtformule. Via dit systeem werd het begijnhof voor 99 jaar toevertrouwd aan Het Convent, eventueel kan de erfpacht worden verlengd.”

In 1992 werd de erfpacht gesloten, konden er definitieve plannen worden gesmeed en de restauratiesubsidie aangevraagd. Twee jaar later startten de werken. Eerst stelde de vereniging van elke woning een conventie op, waarin duidelijk werd gestipuleerd wat en hoe welk onderdeel van het gebouw hersteld moest worden. “We kozen voor het maximale behoud. Via het erfpachtsysteem konden we de restaurateurs verplichten zich daaraan te houden”, zegt Horsten. “Zelfs vensterramen die er afschuwelijk uitzagen, zijn hersteld. Tegenwoordig wordt er te snel vervangen. Men vergeet dat een oud raam, hoe slecht het er ook uitziet, best op te knappen valt. Want wat ervan bewaard is, is kwalitatief beter dan wat men nu maakt.”

Ruim 70 procent van het schrijnwerk bleef gespaard en in de ramen kwam er opnieuw oud glas. Dus: geen vensters met dubbele beglazing of moderne dakvensters. “Dergelijke details zijn belangrijk”, weet Horsten. “Je let daar niet meteen op, maar als alles vernieuwd is, van de vensters tot en met de dakpannen, dan is het eindresultaat afschuwelijk en wijkt het helemaal af van het origineel.”

Hier is alles authentiek: de muren zijn witgekalkt, de voordeuren gelakt, op het dak liggen oude pannen en ook enkele scheefgetrokken schoorstenen zijn bewaard. Zelfs alle deur- en vensterdorpels zijn opnieuw gebruikt. Dit is een zeldzaam voorbeeld van een zachte, pittoreske restauratie: daarom alleen al is een bezoek aan dit begijnhof het meer dan waard. “Die kwalitatieve afwerking hebben we ook te danken aan het feit dat we ontsnapt zijn aan de restauratiemaffia”, vertrouwt Horsten ons toe. “We moesten geen beroep doen op grote firma’s en konden kleine metselaars en schrijnwerkers een kans geven.” Inderdaad een prangend probleem, want voor belangrijke projecten worden enkel grote firma’s aangesproken. Doordat het werk niet opgesplitst wordt in kleinere opdrachten, krijgen ambachtelijke bedrijven zelden de kans om mee te dingen naar aanbestedingen.

We zijn ook benieuwd naar de wijze waarop de vereniging de 34 woningen heeft toegewezen. Iedereen dacht dat dit het moment zou zijn waarop het initiatief in de mist zou gaan. “Dat was natuurlijk delicaat,” bekent Horsten, “maar het loste zich vanzelf op. We hadden dus van elk huis een conventie opgemaakt, waarin ook de restauratiekosten werden begroot. De kandidaten mochten gedurende twee maanden alles komen bekijken. Op die manier greep er dus al een financiële selectie plaats. Men hield ook rekening met de grootte. Het ene huis kende natuurlijk meer bijval dan het andere, maar we lieten iedereen een topdrie maken van de panden waarin hij wenste te wonen. Uiteindelijk viel de verdeling als een puzzel in elkaar en was iedereen tevreden.”

Ook aan het groen is veel zorg besteed. Het Convent koos voor een klassieke beplanting die traditioneel bij een begijnhof past. Toch stelden tuinarchitecten voyante plannen voor, die de rust zouden hebben verstoord. Hoewel er voldoende plaats is, werd er nergens een monument neergepoot. “Dat is de ziekte van deze tijd: op elke plek wordt een beeld geplaatst. Hier moest niets komen, want het begijnhof is op zich al een monument”, aldus Horsten.

Het begijnhof van Hoogstraten valt om de haverklap in de prijzen. In 1997 kreeg Het Convent de Vlaamse Monumentenprijs, in 1998 werd het uitgeroepen tot laureaat van de The National Henry Ford Conservation Award en in maart wordt ook de Europa Nostra-prijs ’99 overhandigd. Maar er bestaan nog mooiere bekroningen voor dit intitiatief. De vereniging wordt bijvoorbeeld vaak geconsulteerd voor andere projecten. Straks helpt Het Convent bij de renovatie van de voormalige cipierswoningen van Merksplas en Wortel. Er gaat geen week voorbij of er komt iemand aankloppen voor informatie. Een positieve evolutie: als de burgers zelf het initiatief nemen, kunnen andere grote monumenten worden gered uit de handen van ijverige projectontwikkelaars die meer bekommerd zijn om hun centen dan om monumentenzorg.

Voor meer informatie over het museum en Het Convent kunt u terecht bij Frans Horsten, Tel. 03/314.65.88.

Piet Swimberghe / foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content