Hoe managet de klinisch psycholoog narcistische stoornissen in het eerste decennium van de 21ste eeuw ? Zo luidt de intrigerende titel van een verhandeling die ik terugvind in de mand met oud papier. Even overweeg ik het document te lezen maar de drang blijkt net iets groter om de wereld in te trekken. Langs padvindersmeisjes die suikergoed slijten, bereik ik zonder kleerscheuren het perron, waar een trein afgrijselijk luid knarsend tot stilstand komt. Ik neem plaats in tweede klasse, tegenover een jongen die als een monnik van de orde der hiphoppers in zijn grijze kap zit verzonken. Twee spierwitte draadjes komen eruit, zenuwvezels waarmee hij onafscheidelijk aan zijn iPod is vastgeklonken. Misschien is dit het einde van de jeugd : het moment waarop je niet meer de behoefte hebt de wereld 24 uur op 24 met zelfgekozen lawaai te overstemmen. Misschien is het einde van de jeugd : vloeken als je verse sneeuw ziet vallen, of de ambitie voelen het tot kantoorchef van een Fintrofiliaal te schoppen.

Aan de overkant van het gangpad zitten drie meiden van een jaar of zestien. “Korte zinnetjes, beetje spannend, je kent het wel”, zegt een van hen smalend over het boek dat zij van school moet bespreken. “Dan lees ik liever in een mooie beeldende taal over zelfmoord en zo.” Terwijl de akkers en de velden vlijtig voorbijglijden, verlegt hun gesprek zich naar blaren, steunzolen en krampen, blijkbaar is ook de leeftijd van zestien niet vrij van ongemakken. Jazz, hoor ik vervolgens, ballet en arabesk. Er is nog hoop voor deze wereld, denk ik, zoals ik onlangs na het zwemmen dacht toen ik een kind in het belendende kleedhok tegen zijn moeder hoorde zeggen : “Het enige dat niet nat is, mama, zijn onze bloedvaten en hersenen.”

Wij geraken veilig voorbij Deinze, een oordschap waarvan ik lang gedacht heb dat het iets griezeligs herbergde, maar dat kwam voornamelijk door de associatie die mijn kinderlijke geest met achteruit deinzen legde. Zottegem was dan weer voorspelbaar hilarisch en Nazareth de geboorteplaats van het kindje Jezus, waarbij ik niet begreep hoe het kon dat mijn ouders er op een dag opeens met hun Opel Record in panne stonden.

Ter bestemming aangekomen, ga ik in een tearoom de krant zitten spellen. Ik trek er mij geen fuck van aan dat volwassen mannen volgens ingewijden geen wafel met poedersuiker horen te bestellen. Aan het tafeltje naast mij zit een lady van tachtig plus, piekfijn uitgedost, met een zijden sjaaltje dat assorti is met haar zilvergrijze haren. Goudwerk aan haar gerimpelde vingers. Het handvat van haar wandelstok is gesculpteerd tot eenden- of krokodillenkop, ik kan het niet goed zien, een diersoort met wijd opengesperde neusgaten in elk geval. De oude dame houdt haar voeten en haar knieën keurig tegen elkaar, zoals ze dat ongetwijfeld geleerd heeft in tijden toen het woord tentsletje nog moest worden uitgevonden, evenals Lesley-Ann Poppe. Er gaat rust van haar uit en als ze zich aarzelend tot mij wendt, verwacht ik dat ze een niet te miskennen wijsheid zal verkondigen. “En toch”, zegt ze met vaste maar gecraqueleerde stem, “en toch zijn er nog mensen die op het terras zitten.” Het is een vaststelling die ik alleen maar kan beamen. Aan de tafeltjes buiten hebben ondanks de vrieskou inderdaad enkele dapperen postgevat, gestimuleerd door de straalkachels die zich volop in de sixties wanen, toen de straat verwarmen nog heel gewoon was.

Als ik het pand wil verlaten en bij de kapstok kom, blijkt mijn jas op de grond te zijn gevallen. Het lintje in de kraag is losgescheurd. Een moment van huishoudelijk maar daarom niet minder indringend gemis, als ik bedenk hoe zij-die-nu-dertig-maanden-dood-is het kapotte lintje met vaardige vingers zou hebben vervangen door een kettinkje. Maar ik ben groot nu, en ik moet verder. Wanneer ik de zaak verlaat en naar de nette oude dame knik, zie ik dat haar wandelstok geen eenhoorn voorstelt maar een paardenkop die furieus briest.

Buiten, in aanvriezend winterlicht, komt het idee in mij op voor een onderzoek dat goed zou passen in Man bijt hond, namelijk in rust- en verzorgingstehuizen checken of het wààr is dat oude mensen lange levenslijnen in de palmen van hun handen hebben. Op die manier kan ik het volksgeloof der handleeskunde, ook wel bekend als chiromantie, voorgoed bevestigen of weerleggen. Dat zal, toegegeven, de planeet niet redden maar toch een hoop onzin de wereld uit helpen, aan de vooravond van het tweede decennium van de 21ste eeuw, waarheen wij nu collectief weggevoerd worden in treinen die ijselijk stipt rijden.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content