“Goed beoefend heeft het de sierlijkheid van een ballet”. Bon vivant Karel Hubert schreef een dwars boekje over zijn liefde voor motoren en het recht om je dood te rijden.

K arel Hubert is 1 m 90 lang, weegt ruim 100 kilo, draagt een minuscuul ringetje in het linkeroor en leeft met volle teugen. De forse Nederlander is ook nog dol op motoren maar wil verder nauwelijks wat met motorrijders te maken hebben. Hij schrijft in diverse bladen, zowel over zijn liefde voor de mechaniek als over de foute types die op Harleys rijden, en bundelde zijn beste teksten onlangs in Dwars!, een boekje over het fenomeen. Daarin komt zowel Huberts afkeer voor het groeten op de motor (“Ik groet mensen die ik graag mag, geen onbekenden die de andere kant oprijden”), als zijn voorkeur voor Aprilia (“de juwelier onder de motormakers”) of voor Moto Guzzi (“vreemde, bokkige, vertederende motorfietsen”) aan bod.

Thuis in Laren, Noord-Holland, ontvangt hij ons met een stevige handdruk, een open, ongedwongen lach en… een sterke Illy-koffie. Vrijwel meteen reikt hij ons ook de zelfgeschreven novelle-op-groot-formaat, Het verval, aan én het restaurantgidsje voor Nederland dat hij voor een Duits automerk samenstelde. Karel Hubert is een man die van het leven houdt, noemt zichzelf de zwaarste hardloper onder de alcoholdrinkers, maar kan zich ook beperken als het moet. Een van zijn onverantwoordelijke tips achterin Dwars! luidt: “Rij Weinig”. “Dingen waarvan je geniet, moet je doseren. Ik kan me niet voorstellen dat het nog leuk blijft als je de hele dag champagne drinkt. Bovendien interesseer ik me voor zoveel dingen dat ik me wel moet beperken.” Karel Hubert gelooft ook dat motorrijden aangeleerd moet worden – zoals men bij het drinken van malt whisky an acquiredtaste verkrijgt.

Aanvankelijk ging Huberts interesse meer uit naar auto’s, tot op het moment dat auto’s massaal werden geproduceerd en motorfietsen wat in de verdrukking kwamen. Het begon “met het macabere gevoel van sympathie dat ornithologen voor met uitsterven bedreigde vogeltjes hebben” en mondde uit in “een diep beleefde liefde voor mechaniek.”

“Ik ben een groot bewonderaar van de Amerikaanse technische filosoof Buckmister Fuller. Als hij praat over de manier waarop hij een geodetische koepel heeft bedacht, en hoe hij die ook 18 km groot zou kunnen maken, zodat er een volledige stad onder zou kunnen, dan ervaar ik dat als de overtreffende trap van de twee stokjes die ineengeschoven lang genoeg zijn om de onbereikbare appel van de boom te plukken. Het verruimen en verlengen van wat we als mens kunnen, heeft me altijd gefascineerd. Op een fiets harder rijden dan je ooit zou kunnen lopen en dat gewoon dankzij een paar wielen en een kettinkje. Dat gevoel heb je nog meer met een motorfiets, terwijl je bovendien niet van je omgeving wordt geïsoleerd, zoals dat in een auto het geval is. Op een motorfiets voel je bij het naderen van een agglomeratie de warmte toenemen, je ruikt de stad, je zou er blindelings naartoe kunnen rijden. Op de motorfiets blijven ook alle zintuigen wakker, omdat je de hele tijd geconcentreerd bezig bent. Op de motorfiets leef je intenser en daarom moet je het ook niet constant doen: er bestaan tenslotte nog zoveel andere manieren om gepassioneerd te leven.”

U noemt motorrijden kunst én ambacht.

Karel Hubert: het is een beetje als met een goede timmerman. Om mooie dingen te kunnen maken moet je beginnen met een goede basiskennis. Bij een motorfiets is dat net zo, je moet domweg een aantal dingen weten, en die moet je leren. In principe kan iedereen, mits een goede begeleiding, correct leren rijden. Weten dat je niet echt hoeft te sturen maar dat je met je lichaamsgewicht het meeste kan doen. Weten hoe je een bocht moet aansnijden. Je moet het honderd keer zien voordoen, en het nog veel vaker zelf oefenen. Zo’n bocht kan je uiteindelijk ambachtelijk juist leren rijden, dan val je niet meer om en het ziet er allemaal redelijk uit. Dan haal je wat mij betreft een 6 op 10, maar beleef je nog niks. Je kan die bocht ook op een iets andere manier rijden, zoals je dat ziet bij racers. Bij echte toppers lijkt het moeiteloos te lukken, terwijl ze juist aanzienlijk harder en platter gaan. Op zo’n moment krijgt motorrijden iets balletachtigs. Als ze dan heel mooi door S-bochten gaan, waarbij ze dat ding van de ene kant naar de andere kant gooien op een vloeiende manier, dan ontstaat er een soort kunst. Ook als je zelf erin slaagt om zo’n perfect aangesneden bocht helemaal af te maken, ervaar je een grote voldoening. Natuurlijk heb je ’t ook met fietsen, en met autorijden. Helemaal extreem zie je het bij rally’s, wanneer een echte topper vlak voor een bocht de auto dwarszet, glijdend nog wel. Prachtig om te zien! Ik heb nooit begrepen dat er mensen zijn die dat niet mooi vinden. Als je van kunst en cultuur houdt, hoort dat erbij. Alleen is het jammer genoeg mode om alles wat een beetje lawaai maakt vervelend te vinden.

Hubert noemt zijn boek: een dwars boek van een dwarse motorrijder. Hij verwacht dat motorrijders met ergernis of met blijdschap op de lectuur ervan zullen reageren; en dat niet-motorrijders zullen ontdekken dat het boek misschien wel juist voor hen is geschreven. Want de auteur loopt meestal in een bocht om zogenaamde echte motorrijders heen.

“Ga één keer naar zo’n treffen van motorrijders en dan weet je het. Dat zijn mensen waarmee je normaal gesproken geen woord wil wisselen. Een vrij reactionair zootje dat alleen met motorrijden bezig is en dat voortdurend bij elkaar informeert hoeveel kilometer er gereden werd. Ik zou het niet weten. Een jaar geleden reed ik op een heel licht motorfietsje in Kent op van die onverharde paadjes, tot ik op een bepaald moment bovenop een heuvel stond en plots besefte dat ik voor een van de mooiste landschappen stond die ik ooit had gezien. Ik had 1200 meter afgelegd, reed terug en zette de motorfiets aan de kant, want mijn dag was goed. Dat begrijpen de meeste motorrijders niet, die hebben dat dwangmatige van veel kilometers vreten, en dan nog alleen als het mooi weer is.

Ik ken zo’n groepje van vijf mannen die besloten te leren motorrijden en toen ze na vier of vijf pogingen hun rijbewijs hadden gehaald, wisten ze niet meer wat ze moesten aanvangen. Dus vroegen ze de instructeur of ze gewoon verder wat lessen konden krijgen. Diep tragisch toch. Nee, ik vind motorrijden een individualistisch plezier dat je hoogstens met een paar mensen kan delen. De motorrijders die ik leuk vind, zijn juist diegenen die niet alleen met motorfietsen bezig zijn.

Karel Hubert zweert ook niet bij één bepaalde motor. Op zijn voorkeurlijstje staan wel een tiental machines. Zelf bezit hij er zeven. In de achterkeuken staat de Aprilia 6.5 die door Philippe Starck werd ontworpen, een deur verder glimt de Triumph Trophy die hij in de jaren ’70 bezat, later van de hand deed en onlangs terug opsnorde, opnieuw kocht en helemaal liet opknappen. Op het eerste gezicht een doordeweekse motor. “Ik liet hem restaureren en toen bleek dat het briefje met mijn naam erop nog steeds in de zadelpen stak. Het is een 650 cc, zoals de Aprilia, maar 40 kg lichter, omdat er veel minder opzit. Geen spiegels, want waarom heb je die nodig als niemand je voorbij kan? Het bijzondere aan deze motor is dat ik er heel Oost-Europa mee doorgereden ben, mee met de Vietnam-weigeraars. Het is het type motorfiets waar niets bijzonders aan is, niet meer dan een hulpmiddel eigenlijk. Maar als mechaniekliefhebber vind ik hem heel mooi: je ziet alles én je ziet wat het is. Het schoonmaken moet met een borsteltje gebeuren en dat is een heel louterend werk. Het is gezond om af en toe naar de basis terug te keren.”

Pas na enig aandringen krijgen we van Karel Hubert te horen wat voor hem de alleraantrekkelijkste motorfiets is. Dan komt zijn liefde voor de Italianen bovendrijven – al heeft Hubert vooral in Engeland gereisd. “Mijn liefde voor Italië heeft met hun savoir vivre te maken. Kijk, dit is de keuken van iemand die graag kookt en die iemand, dat ben ik zelf. En wat er gemaakt wordt, is hoofdzakelijk Italiaans. Ik hou niet van het brutale, dominerende van bergen waardoor je gekleineerd wordt. Geef mij maar glooiende heuvels waarmee je je verwant kan voelen. Toscane dus. En als we het over de absolute motorfietsen hebben, dan praten we over Aprilia. De geschiedenis ervan leest als een jongensboek: een fietsenmaker die begon met frames, later op motorfietsen overschakelde en tien keer wereldkampioen werd. Een motorfiets bouwen, kan iedereen. Ontwerpen is de kunst. Daarom zitten er wel 1200 designers bij Aprilia. Elk onderdeel wordt apart ontworpen, ook aan de buitenkant. En dan nog de moed hebben Starck te vragen: teken jij ook eens een motorfiets voor ons! Dat maakt ze zo bijzonder. Mechanische wereldklasse, alles anders, maar wel functioneel anders. Op hun nieuwe RSV 1000 V-Twin stuurt de druk van de rijlucht de koppeling, een pneumatisch systeem dat de koppeling gedoseerd laat slippen zodat het wiel niet gaat blokkeren als je snel terugschakelt. Meesterlijk.”

We drinken nog een stevige Illy, terwijl de auteur in hogere versnelling schakelt. Hij vertelt over zijn roman Gods Postbus waaraan hij de laatste hand legt, dist anekdotes op over Bet van Beren van café Het Mandje, honderd procent Amsterdamse, een van de eerste ‘openbare’ lesbiennes, en een motorrijdster natuurlijk. En vertelt met groeiend enthousiasme over David Minskip. “Twee meter lang, zeg maar Boris Karloff zonder make-up. Groot en lelijk maar de meest begenadigde motorrijder die ik ooit heb meegemaakt. Reed als een ‘diender’, niet van die flauwekul met het knietje aan de buitenzijde. Nee, hij zat gewoon rechtop aan 220 km per uur. Altijd keurig. Minskip zat bij Scotland Yard en reed van die classic reliability trials die het midden houden tussen een rally en een race, waarbij dus verwacht wordt dat je op een bepaald uur aan een bepaalde controlepost voorbijkomt. Nu reden die politiejongens zo hard mogelijk tot net voor de controle, waar een paar opgetrommelde prostituees met thee klaarstonden in een politiebusje. Op hoge hakken nog wel en ze spraken ons aan met sweetie! Zo’n wedstrijd duurde vaak 20 uren, en als Minskip te vroeg kwam voor de controle, ontdeed hij zich van zijn motorpak waaronder hij altijd een smoking droeg met vlinderdas, en dook vervolgens de kroeg in. Kijk, dat theatrale gedrag, daar word ik zo vrolijk van. Vooral als je weet dat de man ook nog zo’n 30 van die wedstrijden won.”

Niet vrolijk wordt de dwarse motorrijder van Harley Davidson-rijders. “Natuurlijk heb je van die gasten die een model 1946 kopen omdat onze bevrijders daarmee reden en dat vind ik bijna charmant. Maar je ziet vooral foute types op zo’n machine rijden: tweedehands-autohandelaars, souteneurs en van die lui die ook nog het verkeerde horloge dragen en de verkeerde pinkringen. Die lederen pakken kopen met het merk erop, en in koeien van letters het type van de motor en hun naam en bloedgroep natuurlijk. Die hard proberen te tonen bij wie ze horen, terwijl dat volstrekt overbodig is.”

Anderzijds heeft Karel Hubert het wel voor de racers. “Dat zijn ouderwetse helden, een soort ridders. Die sneuvelden ook zinloos. Onderaan de ladder is er veel narigheid, zoals in zovele andere sporten. Mannen die tot op hoge leeftijd met zo’n fout Volkswagenbusje naar een circuit gaan en elk weekend tot aan hun ellebogen in de onderdelen zitten om dat ding aan de gang te krijgen. Met zo’n trieste vrouw erbij en een caravannetje waarin ze alle narigheid van thuis nog eens overdoen, maar dan in een zeer beperkte ruimte. Nee, laat maar. Maar aan de top rijden wel jongens die er een balletvoorstelling van maken. Ook bij amateurwedstrijden zie je soms van die uitschieters, kerels die alle denkbare fouten maken, maar ‘het’ wel hebben. Met dat type coureurs heb ik wat. Zoals James Whitton, die op zo’n hele rare manier aan zijn machine hangt. Eigenlijk kan het volgens de fysicawetten niet en toch is hij heel snel.”

Het absolute hoogtepunt noemt Karel Hubert de motorwedstrijden op het eiland Man, waar jaar na jaar rijders sneuvelen. Toch pleit hij voor de vrijheid om je dood te rijden. Niet een beetje akelig?

“Dat kan je niet ontkennen, maar je moet volwassenen de vrijheid geven te doen wat ze willen. Als ze tenminste daarbij geen anderen schaden. De enige die zich aan gevaar blootstelt is de persoon zelf. Ik vind dat in de individuele verantwoordelijkheid juist de vrijheid van de mens besloten ligt. En het eiland Man is zo’n prachtige plek om te racen. Ik heb er alleen maar gereden, nooit geracet, maar als je zo’n rondje gereden hebt, snap je meteen waarom het daar te doen is. Je hebt alle mogelijke variaties van bochten en van klimaat: aan de ene kant hangt mist terwijl elders de zon schijnt en je even verder door de stromende regen rijdt. Het is gewoon een prachtige weg met bochten die uitnodigen om ze snel te nemen. Heerlijk. Het is natuurlijk geen circuit, er zit een ophaalbruggetje in waar die mannen aan 220 km/uur overheen gaan en dan 60, 70 meter in de lucht hangen. Met één klein stuurfoutje rijd je recht de kerk in, door de strobalen heen. Het heeft iets heel ouderwets. ’t Is ook een soort legende. Ik heb eens flink doorgereden met een doordeweekse motor en toen deed ik er ongeveer twee keer zo lang over als toppers zoals Joe Dunlop of Carl Foggarty – jongens die een gemiddelde snelheid van 120 mijl/uur halen, over bruggetjes en langs stoepranden. En die mannen vallen nooit. Of zoals Dunlop zegt: “Gevaarlijk is de openbare weg, als er mensen van de andere kant komen.”

In uw ‘oneindige goedheid’ hoopt u op een rage van de herafstappers. Want u heeft geen sikkepit compassie met de heropstappers.

Een paar maanden geleden stond in een Engels blad een waarschuwing aan de heropstappers, die wat oudere heren die op hun 18de hun rijbewijs hebben gehaald, twee jaar in weer en wind op een motorfietsje hebben gezeten, en daarna meer dan 20 jaar in een Ford Sierra hebben gereden. Die op hun 45ste met een jongere vriendin zijn heropgestapt maar vergeten dat het mechanische ding motorfiets misschien niet essentieel veranderd is, maar dat het vermogen wel verdrievoudigd is, de remwerking vertienvoudigd, dat de achterband twee keer zo breed is geworden en dat het dus om een compleet andere rijervaring gaat. In die aankondiging stond dus te lezen dat ze zich bij het heropstappen dan ook massaal doodrijden. Want die bijna 50-jarige boekhouder die ooit een Norton met 41 pk heeft gehad, heeft zich nu een Yamaha R1 met 128 pk aangeschaft met een topsnelheid van 285 km/uur, en bij de eerste bocht weet hij niet meer wat hem overkomt. Als je bij die Norton aan het stuur trok, ging hij gewoon in de bocht, maar die Yamaha gaat gewoon rechtdoor, en daar staat nu juist zo’n machtige Scania Vabis met een trucker die een frietje zit te eten. Dan is ’t zo afgelopen. Dat noem ik helemaal heropstappen, een mooie straf voor het zomaar kopen van een ding zonder de moeite te doen om je erin te verdiepen.

Dwars ! De (motor)wereld van Karel Hubert” is een uitgave van Element, wordt in ons land door de Standaard Uitgeverij verdeeld en kost 550 fr.

Pierre Darge / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content