In Yangshuo woont een Vlaamse sinologe die verliefd werd op een Zuid-Chinese boerenjongen. “Als een teer aspergeplantje” voelt ze zich tussen de taaie chinezen met hun bikkelhard overlevingsinstinct. Een reportage over de (on)mogelijkheid van hun relatie.

Vorige lente kreeg ik haar eerste mailtje: “Sommige reizigers zeggen dat Yangshuo niet ‘het echte China’ is. Schitterend gelegen in het overbekende Guilin-landschap – je weet wel, het spectaculaire karstgebergte, sinds mensenheugenis een inspiratiebron voor schilders en dichters – is het de laatste jaren een ware trekpleister voor Chinese en buitenlandse toeristen. Maar tegelijkertijd blijft het een typisch Chinese plek die getuigt van de gedrevenheid van dit volk om de economische achterstand in te halen. Zelf sta ik nog elke dag versteld van de traditionele en primitieve manier waarop het leven hier verloopt. In het dorpje van mijn vriend, op 4 km van Yangshuo, lijkt de tijd al eeuwenlang stil te staan. In het begin heb ik heel wat afgezeurd, over de winterse kou of het gebrek aan comfort, maar intussen is het alweer een stuk warmer en vochtiger, en heb ik het hier best naar mijn zin.”

Andere mailtjes volgden, en hoe meer ze prijsgaf over haar leven en liefde in China, hoe minder ik begreep hoe een overbeschermd kind, een meisje gewend aan luxe en rijkdom, een briljante sinologe bovendien, kon samenleven met een Chinese jongen die zijn hele jeugd op het rijstveld heeft gewerkt.

Nu kijk ik zelf met open mond naar het mysterieuze gebergte tussen Guilin en Yangshuo. Het doet me denken aan De gebroeders Leeuwenhart van Astrid Lindgren. Sprookjesachtig wonderland van draken en monsters, heksen en tovenaars, elfen en kabouters. Duizenden stompe bergtoppen, als Gausscurven naast, voor en achter elkaar. Grillig en bizar. Met een taxi is Wendy ons komen oppikken op het vliegveld van Guilin. Heel even speelt ze nog haar rol van reisbegeleidster. “Aan de oevers van de Li-rivier, met zijn grillige karstpieken en authentieke landbouwbevolking, is Yangshuo een uitstekende plek om de vermoeienissen van een Chinareis even van je af te schudden. Je kunt er een fiets huren, de bergen intrekken, langs de rivier wandelen, kalligrafie of tai-ji studeren, pizza’s of pannenkoeken eten en in een proper bed slapen.” Het doet Wendy zichtbaar deugd om weer eens Nederlands te praten, en al snel verandert de toon van het gesprek. Geen toeristische wetenswaardigheden meer, geen standaardconversatie over voeding, natuur, klimaat en geschiedenis, maar het verhaal van een gewoon meisje over hoe het allemaal begon.

Wendy: “Na mijn middelbare school ging ik heel impulsief Chinees studeren. Overwegingen als ‘Azië wordt economisch wakker, daar liggen toekomstmogelijkheden’ kwamen niet bij mij op. Ik voelde me gewoon aangetrokken tot het exotische. Ik had alle romans en ook de biografie van Marguerite Duras verslonden, en was helemaal in de ban van de Indo-Chinaromantiek. Ook de avonturen van de eerste vrouwelijke ontdekkingsreizigers op het einde van de 19de eeuw spraken erg tot mijn verbeelding. Ik was al wel op reis geweest met mijn ouders, maar dat was allemaal zeer veilig. Veel te gemakkelijk, te dichtbij en te georganiseerd naar mijn zin. Ik wilde het mezelf een stuk moeilijker maken en besloot Chinees te leren, een zogenaamd onbestudeerbare taal zonder enig aanknopingspunt. Mijn ouders zagen die studiekeuze niet goed zitten en noemden het een folie, een sabbatjaar. Maar ik ging helemaal op in de sinologie en haalde meteen ook goeie cijfers.

Na dat eerste jaar was ik niet meer te houden: ik moest en zou naar China gaan. En dus vertrok ik voor een maand naar Peking, te gast bij een Chinese familie die geen woord Engels sprak. Het viel best mee, en al snel kon ik vlot met die mensen praten. ’s Ochtends kreeg ik wat Chinese les van de vader, ’s namiddags trok ik er met de fiets op uit om Peking te verkennen.

Na mijn tweede jaar sinologie las ik op de campus een advertentie: ‘Dringend reisbegeleiders gezocht voor Koning Aap.’ Ik kende die reisorganisatie en voelde me aangesproken door haar avontuurlijke aanpak. Mijn studies draaiden uitsluitend rond kunst, cultuur en taal, maar als reisbegeleidster hoopte ik ook het dagelijkse China te leren kennen. Maar omdat ik nog zo jong en onervaren was, stelde Koning Aap mij voor de reisroute eerst zelf, in de omgekeerde richting, te verkennen. En zo vertrok ik naar Hongkong, drie weken voor mijn eerste groep in Peking zou arriveren. Yangshuo was het eerste stadje dat ik aandeed, leuk en schilderachtig. In mijn eentje reisde ik verder, naar de rijstterrassen van Longsheng, waar ik te voet de berg moest opklimmen om het Zhuang-volk te vragen of ik enkele weken later met een groep bij hen mocht overnachten. Uiteindelijk kwam ik 14 dagen later heelhuids in Peking aan.

Die eerste reisbegeleiding viel ontzettend mee. Het was keihard werken – tickets en excursies regelen, verslagboek bijhouden, problemen en spanningen in de groep oplossen, rekeningen betalen, tolk spelen, bijstand en advies verlenen – maar op enkele weken tijd leerde ik een heel ander China kennen dan ik in de boeken en de universiteitslokalen had bestudeerd. Tijdens die eerste reis ontmoette ik ook Jimmy, opnieuw in Yangshuo, in het MC Blues Café.”

MC Blues is een jaren ’70-kroegje met rieten stoelen en batik tafelkleedjes. Wendy’s vriend, een stille kerel die jonger oogt dan zijn 26 jaar, komt ons begroeten om daarna snel in de keuken te verdwijnen. Hij is de eigenaar van deze zaak, zijn moeder werkt in de keuken, zijn broer staat achter de toog, zijn nicht verzorgt de bediening. Gebrande pindanootje verschijnen op ons tafeltje, bier, thee, vis, vlees, groenten, gebakken noedels en rijst.

“Hij is verlegen,” zegt Wendy, “gesloten, heel Chinees.” Wat later komt hij bij ons zitten, maar het vreemde Engels dat hij spreekt, kunnen we nauwelijks verstaan.

“Hij heeft ook nooit de kans gekregen om behoorlijk Engels te leren”, legt Wendy uit. “Jimmy – zijn Chinese naam luidt Qin Zhangsheng -, is geboren in Dutou, een gehucht even buiten Yangshuo, waar de mensen uitsluitend van de rijst- en groenteteelt leven. Ze hebben nauwelijks geld, maar hoeven ook niks te kopen. Belastingen betalen ze in de vorm van rijst, en verder leven ze volledig zelfvoorzienend. In Dutou is iedereen familie van iedereen. Slechts twee families bevolken het dorp, en Jimmy is de telg van een gearrangeerd huwelijk tussen de familie Qin aan vaderszijde en de familie Huang aan moederszijde. Toen Jimmy’s vader, die de erfu – de tweesnarige Chinese viool – bespeelt, in een culturele eenheid in Yangshuo werd tewerkgesteld, bleef Jimmy in Dutou wonen, bij zijn moeder, met wie hij tot zijn zeventiende op het rijstveld bleef werken. Eén keer per week trokken ze samen naar de markt van Yangshuo om groenten te verkopen. Daar zat hij dan de hele dag op zijn hurken, pikte hier en daar wat Engels op, en keek gefascineerd naar het kopen en verkopen, het bieden en onderhandelen, en het wisselen van geld op de zwarte markt.

Omdat een inwoner van een stadje veel meer rechten heeft dan iemand die in een gehucht als Dutou woont, wilde Jimmy’s vader zijn gezin in Yangshuo laten registreren. Maar omdat hij niet voldoende geld had om iedereen te laten overkomen, moest Jimmy zelf aan de nodige middelen geraken. Daarom vroeg Jimmy aan de baas van het MC Blues Café of hij daar mocht werken. ‘Mij best,’ zei die man, ‘kost en inwoon kun je krijgen, maar ik zal je niet betalen.’ Jimmy stemde toe. Alles was beter dan het werk op de rijstvelden, al moest hij ’s nachts op een cafétafel slapen. Met het beetje Engels dat hij kende, begon hij buitenlanders aan tickets, een fiets, een boottochtje of een slangengerecht te helpen, en slaagde hij er snel in toch wat geld bijeen te sparen. Mensen als Jimmy zijn nu eenmaal niet gewend om geld uit te geven. En op een goede dag had hij voldoende verdiend om de eerste mede-eigenaar van het café te worden, en wat later de zaak zelfs helemaal over te nemen. In een mum van tijd werkten zijn moeder, broer, nichten en neven er. Want als oudste zoon draagt hij de verantwoordelijkheid om de hele familie te onderhouden.”

De volgende ochtend ontbijten we op de streetmarket. Op kleine krukjes, tussen smakelijk smakkende Chinezen, eten we een gestoomde deegbol, gevuld met pinda en suiker. Goedkoop en voedzaam, twee heilige principes voor een volk dat uitblinkt in overlevingstechnieken. Op de markt van Yangshuo slenteren we langs de selder- en de knollenafdeling, voorbij de champignons en de Chinese kool, de gember en de zoete aardappelen. Ook nu zitten hier taaie boerenvrouwen en kleine jongetjes. Allemaal enige kinderen. Kwakzalvers verkopen stinkende mossen tegen leverklachten, vermoeidheid, koorts, reuma en maagontstekingen. Jongetjes slijten rattenvergif en gedroogde hagedissen, naast twijfelachtige tandartsen die in wijd opengesperde monden van angstige Chinezen sleutelen. Heel wat rustiger zijn de kappersklanten die alleen de happen van een botte schaar of het stugge lemmet van een scheermes hoeven te verdragen.

Bijna zou ik deze taferelen idyllisch noemen, als de beestenafdeling niet onmiddellijk elke romantische gedachte zou verdrijven. Voor onze ogen wordt net een hond geslacht: eerst een jutezak in, enkele stokslagen op de kop, en verder behandeld als een doordeweekse kip. Keel oversnijden, bloed laten wegstromen, plukken haar uittrekken tot er nog een slap, bleek kreng overblijft. Krampachtig probeer ik een golf van misselijkheid weg te slikken. Ook al weet ik dat honden- en kattenvlees, schildpadden en reptielen hier dagelijkse kost zijn, enkele dagen China volstaan niet om dit als normaal mensenvoedsel te beschouwen.

Terwijl Jimmy eindeloos onderhandelt over de prijs van een vis en een portie bamboestengels, kletst Wendy vrolijk onze afschuw weg. Geamuseerd vertelt ze over het eerste, voorzichtige charmeoffensief van Jimmy, hoe hij haar stukje bij beetje trachtte in te palmen. En hoe zij aarzelde, op haar hoede door de wilde verhalen over gretige Chinezen die via een westers meisje naar het buitenland proberen te geraken.

Wendy: “Een tweede reisbegeleiding, langs de zuidelijke provincie Yunnan, bracht mij opnieuw naar Yangshuo, waar Jimmy mij maar al te graag hielp een netelige kwestie op te lossen – een van de groepsleden was haar paspoort verloren. En wat later kreeg ik, net voor mijn vertrek naar België, dat ene telefoontje: ‘Je komt toch terug naar China?’ En ja, ik had nog een maand tijd voor het academiejaar begon, en ik besloot mijn visum te verlengen om samen met Jimmy naar de rijstterrassen van Longsheng te trekken. En daar, in het bergdorpje Ping’an, gebeurde het. Op een middag kwam hij mijn kamer binnen en uitte hij zijn gevoelens: ‘Ik zie je graag.’ Ik schrok me een ongeluk, maar voelde ook wel vlinders in mijn buik. Voorzichtig begonnen we elkaar af te tasten. Het was een mooie, maar ook moeilijke periode. We waren zo verschillend, en we wisten zo weinig van elkaar. Zo vroeg hij mij om onze relatie verborgen te houden, maar dat hij al drie jaar een liefje in Yangshuo had, vertelde hij mij niet. Chinezen draaien vaak rond de pot en zijn zo ondoorgrondelijk, in onze ogen vaak oneerlijk. In het begin vond ik dat vreselijk, maar nu aanvaard ik dat hij zijn geheimen heeft. Zoals ik de mijne heb.

Ook het dagelijkse leven in China viel mij niet gemakkelijk. De basics nemen zoveel tijd in beslag: verse groenten kopen, potten en pannen afwassen, vuur maken, eten koken, kleren naaien, jezelf verwarmen. En thee drinken, altijd maar thee drinken, en wachten, en kletsen, en beleefd zijn. Ik had het daar moeilijk mee, en was uiteindelijk blij om na drie maanden China terug naar België te kunnen gaan.

Maar het eerste wat ik daar deed, was naar de computer hollen en Jimmy mailen. We waren gewoon verliefd en begonnen elkaar in het wilde weg te bellen. Na drie weken kwam er een astronomische telefoonrekening die in één klap al mijn spaargeld opslokte. ‘Er zit maar één ding op,’ zei ik tegen mijn ouders, ‘Jimmy moet naar België komen.’ Dat had ik hem eigenlijk ook zo’n beetje beloofd. Na lang zeuren kreeg ik mijn vader zo gek dat hij zich borg wilde stellen. En toen, toen sloeg de schrik mij om het hart, en werd ik realistisch: ‘Eerst mijn studies afwerken.’

Maar het werd winter in België, kil en koud, en ziek van verliefdheid besloot ik met Kerstmis opnieuw naar China te vertrekken. Jimmy was in de wolken, sleurde mij overal mee naar toe, op familiebezoek, naar feestjes en dineetjes, en opnieuw naar Ping’an. En maar eten en drinken en toasten en slapen. Heel Chinees.

Opnieuw waren er moeilijke momenten, vaak zelfs meer dan leuke en harmonische. Dan verweet ik hem dat hij mij niet begreep en mij dikwijls in verlegenheid bracht. Of zeurde ik over het ongedierte en het gebrek aan comfort. Net zoals ik nu de toeristen hoor zeuren dat China een lastig land is, of dat de Chinezen moeilijke mensen zijn.

Meer dan eens dacht ik: ‘Stop ermee, dit heeft geen schijn van kans. Je bent in een rijk en welvarend land geboren, en hier zet je alles op de helling.’ Zelfs de Chinezen hadden hun twijfels: ‘Pas op, die jongen wil via jou in het buitenland geraken. Hij ziet ook wel dat jij mooie kleren draagt en rijke ouders hebt die hem een visum kunnen bezorgen.’ Maar mijn hart sprak een andere taal. Jimmy mag dan een volbloed Chinees zijn, ik weet wel zeker dat hij niet bij mij blijft omwille van het geld. Hij houdt gewoon van mij, zoals ik van hem.

Uiteindelijk kon ik, dankzij een beurs van de Vlaamse Gemeenschap, na mijn studies nog een jaar in Shanghai studeren. ‘Dan ben ik tenminste in Jimmy’s buurt’, dacht ik, zonder mij te realiseren dat die stad nog 1000 km van Yangshuo ligt, waar Jimmy intussen druk bezig was een hotel uit de grond te stampen. Daarvoor leende hij een pak geld bij vrienden en familieleden, en bemachtigde hij de nodige vergunningen via allerlei achterpoortjes en een eindeloze reeks diners en drinkgelagen. Met Chinees nieuwjaar heb ik met hem een lange rij familiebezoeken afgelegd, toegekeken op de schulden die terugbetaald moesten worden en op het uitwisselen van geschenken om de relaties in het volgende jaar te verzekeren. Dat betekende tien dagen lang klinken en drinken.

Sinds vorige zomer woon ik bij Jimmy in Yangshuo, en begeleid ik weer reizen voor Koning Aap. Hoe het verder moet, weet ik niet. Ik wacht en ik twijfel. Soms vervloek ik mezelf: ‘Zie mij hier nu lopen, als een clochard, terwijl mij in België zoveel goede dingen te wachten staan.’ Maar dan denk ik weer: ‘Ik hou van hem. Ik kan hem alles zeggen wat mij dwarszit. Hij vergeeft mij mijn buien en mijn boosheid. Ik blijf bij hem.'”

Ook wij ontsnappen niet aan de vreemde magie van Longsheng. Hier leven etnische minderheden die honderden jaren geleden vanuit Mantsjoerije naar deze bergstreek trokken waar ze, bij gebrek aan rijstvelden, een ingenieuze aaneenschakeling van irrigatiesysteempjes en bergterrassen bouwden. Een hemelse aanblik.

Alsof we door een teletijdmachine naar een andere wereld gecatapulteerd zijn, bereiken we hijgend het bergdorp Ping’an. Bij twee Zhuang-zussen, elk met een zoontje van een jaar of twee, zijn we te gast. Hun houten huis bieden ze aan als guesthouse, hun kaarsen als verlichting, hun tafel en krukjes als restaurant.

“Ni hao”, zeggen we tegen de jongetjes. Goedendag. Het zijn de enige klanken die we naar toonhoogte en uitspraak correct kunnen formuleren.

Pas als de kinderen op de schoot van hun moeder in slaap gevallen zijn, stel ik deze vrouwen de vraag die al dagenlang in mijn hoofd zit: “Ik zie alleen maar jongetjes. Hoe kan dat nu? Waar zijn in godsnaam de meisjes gebleven?” En schijnbaar onbewogen vertellen de zussen over de wens van elk ouderpaar om een zoon te hebben. Gehandicapte baby’s en heel veel meisjes worden na de geboorte gewoon gedood. Elke twee maanden worden alle vrouwen in het dorp gecontroleerd. Wie zwanger is en al een kind heeft, wordt zonder veel poespas geaborteerd.

Ontzet kijk ik naar Wendy: “Zijn de Chinezen echt zo koel over kinderen, zwangerschappen en abortussen?”

“Ze moeten wel”, klinkt het nuchter. “Over zulke dingen wordt niet al te veel gepiekerd. Het wordt gewoon voor hen beslist.”

“En wat als jij zwanger zou worden?”

“Volgens de Chinese wet, die een ongehuwde relatie tussen een Chinees en een buitenlander verbiedt, zou ik een fikse boete moeten betalen en zou Jimmy de gevangenis invliegen. Maar volgens Jimmy zou het zo’n vaart niet lopen, en zou het probleem met een abortus van de baan zijn. Zelf zou ik op dat moment zo snel mogelijk China verlaten. Ook als ik gehuwd was, want de stress om een jongetje te krijgen, is hier enorm. ‘Zie je wel? Dat heb je met een buitenlandse’, zou iedereen zeggen als ik een dochter op de wereld zou zetten. Ook Jimmy zou het erg vinden om een meisje te krijgen. Daar hebben we al vaak onenigheid over gehad.”

De volgende dag maken we een lange bergtocht, naar het dorp van de Yao, een andere minderheidsgroep, waar de mensen klein als kinderen zijn en de vrouwen een dikke wrong grootmoedershaar in hun kapsel vlechten. Kleine Liao is onze gids die, snel als een steenbok, de steile berghellingen ophuppelt, een aanblik die ons al snel ontmoedigt.

“Wat wil je, dit is een bergvolk”, hijgt Wendy. “Wij zijn mensen van het vlakke land.”

Rond de middag voelen we ons slap van honger en vermoeidheid, en kan het schitterende landschap geen troost meer bieden voor het feit dat het Yao-dorp nog lang niet in zicht is.

“Franse confiserie”, fantaseert Wendy. “Hete koffie. Slaatjes en zelfgemaakte mayonaise. Volkoren boterhammen met hagelslag. Ach, wat mis ik die dingen soms in China.”

Trots passeert een Yao-jager ons met een pas gedode hermelijn aan een lange stok, en meteen beginnen de mannen te onderhandelen.

“Vijf yuan,” stellen Jimmy en Kleine Liao voor, “daar kun je meer varkensvlees mee kopen dan wat dit beestje je aan voedsel zal opleveren.”

De jager zwicht en kijkt beteuterd toe hoe zijn mooie prooi naar Jimmy’s stok verhuist.

Blijkbaar naderen we nu eindelijk het dorp, want we kruisen steeds meer mensen met heuse boomstammen op hun schouders, gigantische bundels hout, één vrouw zelfs met een enorme spiegel, gekocht in een dorpje op een dagtocht van hier. “De gastenkamer is vol van jade en goud”, vertaalt Wendy de rode karakters.

Alweer wordt er druk onderhandeld, deze keer met enkele Yao-vrouwen die alvast naar het dorp rennen om de rijst voor onze maaltijd klaar te maken. Tussen de rijstterrassen leiden enkele kinderen ons over eindeloze trappen naar het dorp dat ellendig hoog tegen een bergflank aanleunt.

De benedenverdieping van het huis waar we te gast zijn, is bestemd voor de beesten: een uit de kluiten gewassen kalf en vier weldoorvoede varkens die de wacht houden naast een grote mesthoop en de wc: twee houten planken boven een onsmakelijke put in de grond. Ik mag niet denken aan het verhaal van die ongelukkige Chinareizigster die door zo’n vermolmde plank zakte en bijna in die stront verzoop.

Op de eerste verdieping worden we ontvangen door vijf lacherige vrouwen die nieuwsgierig onze kleren, ringen en oorhangers betasten, een graatmagere oma wier donkergele tanden aan elkaar verkleefd lijken en een kruipertje in zwart-grijze kleertjes die eens wit of roze zijn geweest. Blijkbaar zijn wij hoogst interessant bezoek. Bizarre bezienswaardigheden.

Op kabouterstoeltjes, rond een zwartgeblakerde wok boven een vuurtje van sprokkelhout, eten we hotpot, een dampende ketel kokend water met groene stengels, zoete aardappelen, tofu, tomaatjes, rijstnoedels, en natuurlijk hermelijnvlees.

“Gooi de etensrestjes maar door het raam”, gebaart de oude vrouw, terwijl ze zelf trefzeker een botje naar buiten spuwt. Zonder tegenspraak te dulden, schenkt ze ons elk drie kommen rijstwijn in. “Drinken”, luidt de boodschap. Een kwestie van elementaire beleefdheid. Maar de rijstwijn – scherp, sterk en koppig – kennen we intussen, en niemand hoeft ons uit te leggen dat, met een zware terugtocht voor de boeg, drie volle kommen complete waanzin zou zijn.

“Doe alsof”, fluistert Wendy, en ik zie hoe ze alvast één kom onder haar krukje schuift en voorzichtig van de tweede nipt. De grootmoeder blijft vrolijk toasten, klinken en boeren, maar als Jimmy haar na twee kommen bijschenkt, vaart ze boos tegen hem uit. “En zelf drink je nauwelijks”, bijt ze hem toe. Vernederd kijkt hij naar de grond.

Op de terugweg komt Wendy naast me lopen. “Leven in zo’n dorpje? Neen, dat zou ik echt niet kunnen. Om te beginnen moet je stevig kunnen drinken. Wie niet meedrinkt, hoort er gewoon niet bij. De luizen, het ongedierte, de kou, het gebrek aan hygiëne en comfort? Daar leer je op de duur wel mee leven. Maar wat ik in zo’n dorp echt niet zou aankunnen, is het gebrek aan kansen om jezelf te ontplooien. Zelfs in een stadje als Yangshuo verloopt het leven van een vrouw heel traditioneel, en zonder enige uitdaging. Een Chinees meisje moet lief en zacht zijn, kleren maken, sokken wassen, eten koken, en in de winter truien en pantoffels breien. Meer verlangt een Chinese man niet. Een vrouw hoeft niet intelligent, sociaal of mooi te zijn, en zeker geen carrière te maken. Maar al die dingen wil ik wél. En ik wil ook over iets anders kunnen praten dan over de pulls die ik nog moet breien en de aardappelen die een tiende van een yuan duurder geworden zijn. ‘Waarom vraag je mij niet ten huwelijk?’ plaag ik Jimmy soms. Dan zwijgt hij. En zelf dring ik niet verder aan.”

Opnieuw in Yangshuo lijkt het stadje plots een luxeoord, met zijn verwarmde restaurantjes en e-mailcafés. Jimmy verdwijnt geruisloos om pas uren later weer op te duiken, stug en zwijgzaam. “Boos?” vragen wij ons af. “Geldzorgen, vermoed ik”, zegt Wendy. “Problemen met zijn oom die hem nog een pak geld verschuldigd is? Of geroddel? Er zijn zoveel dingen die hij voor mij verzwijgt. Chinezen kletsen graag en veel, maar over zichzelf zijn ze heel voorzichtig en onrechtstreeks. Zeker als het geld betreft. Heel wat mensen denken dat Jimmy stinkend rijk is. Natuurlijk heeft hij, als cafébaas en hoteleigenaar, in de ogen van een doorsnee plattelands-Chinees onmetelijke rijkdommen vergaard. Maar alleen ik weet hoeveel schulden hij heeft en hoe zwaar de verantwoordelijkheid op hem weegt om zijn familie te laten delen in zijn fortuin.”

Geld, geld, geld. Zoals de Belgen over het weer praten, kletsen de Chinezen de hele dag over centen. Afpingelen, prijzen vergelijken, commissie vragen, en zonder blikken of blozen een buitenlander het driedubbele van het normale tarief laten betalen. Zo gaat het overal, en ook Jimmy raakt bij de minste uitgave verwikkeld in een stevige discussie. Overal regelt hij voor ons de betalingen, dwingt hij de goedkoopste prijzen af en discussieert hij eindeloos over een verschil van een halve yuan. Niet zelden tot ergernis van Wendy. “Jimmy is vaak een echte rekenmachine: ‘Daar kunnen we geld winnen. Hoeveel heb je voor die appelen betaald? Op de markt van Xingping zijn ze een halve yuan goedkoper.’ ‘Probeer toch ook eens te genieten’, zeg ik dan. Ik wil mezelf af en toe eens lekker laten gaan. Zo heb ik laatst in Peking voor 5000 frank kleren gekocht. ‘ Tant pis‘, gniffel ik dan. ‘Ik heb er zelf voor gewerkt.’

In China vindt men het echt verbazend, ontroerend als geld niet je drijfveer is, als je eerlijk bent en over je gevoelens kunt praten. De Chinese jongeren van mijn generatie vinden mij heel romantisch en naïef omdat ik hier met een Chinees rondloop, terwijl ik in België een luxeleven zou kunnen leiden. Zij zijn kinderen van het Mao-tijdperk. Hun ouders hebben de Culturele Revolutie meegemaakt, en hebben hen hard en ongevoelig opgevoed. Nu missen ze iets, en snakken ze naar meer gevoel en romantiek.

En toch vind ik het leven in China rijker, geluk is hier eenvoudiger en dichterbij. In België zijn onze basisbehoeften zo royaal bevredigd dat we alleen nog over bijkomstigheden zeuren. Hier lopen de mensen tevreden rond. Na de grote armoede tijdens de Culturele Revolutie hoor je hier niemand nog klagen. Elke dag met een glimlach, en voedsel in overvloed. Ochtendhumeur? Dat kennen ze hier niet. Een groot relativeringsvermogen, en ook de solidariteitsidee: ‘Wij bouwen samen een nieuwe toekomst op, en iedereen doet mee.’ Als Jimmy boos is op mij, zegt hij soms: ‘Wacht maar, op een dag zullen wij jullie – Amerika en Europa samen – overtroeven!’ Chinezen hebben soms iets kinderlijks. Als het volkslied op de televisie weerklinkt, veert elke Chinees spontaan overeind. Jimmy ook, die wordt gewoon wild. Dan steekt hij zijn borst vooruit, en roept hij trots: ‘Kijk, Wendy, Peking! Het Tiananmenplein!’ Dat is hartverwarmend.”

De volgende dag is Jimmy bijgedraaid, en neemt hij ons mee naar zijn geboortedorpje Dutou om zijn grootmoeders een bezoekje te brengen. Met een pontje steken we de Li-rivier over. We trotseren de starende blikken van de Chinezen. Blijkbaar vormen we een vreemd gezelschap: Wendy met een kakelende kip in haar armen, liefdevol alsof ze een baby draagt, fotografe Lieve met een spartelende vis in een plastic zak, ik met veertig eieren op mijn schoot en Jimmy met de rest van de geschenken: een fles osmanthuswijs, gedroogde tofu, sperziebonen, een zak snoepjes voor de kinderen in het dorp, vuurwerk, wierook en papieren geld om te verbranden ter nagedachtenis van zijn grootvader, die een verstokte gokker was.

Oma Eén is kromgebogen, met het gezicht naar de grond, zoals je bij ons geen oudje meer ziet. In een betonnen schuur woont ze, met als enig bezit primitieve huisraad: enkele houten krukjes, een beddenbak en wat keukengerei. Haar kleren zijn lompen: tot op de draad versleten sloffen, een ribfluwelen broek en jasje, stijf van het verstelwerk. Net als de heks van Hansje en Grietje knijpt ze ons om de beurt in de arm om te voelen of we wel dik en mals genoeg zijn. Goedkeurend snauwt ze ons onverstaanbare klanken toe. Moeizaam sleept ze krukjes voor ons aan. Terwijl Jimmy en Wendy druk in de weer zijn met het vuurwerk, de wierook en het plooien van het papieren geld, grijpt Oma Eén mijn arm beet om hem een hele tijd niet meer los te laten. En dan begint haar onbegrijpelijke woordenstroom waarvan Wendy me slechts nu en dan een summiere vertaling geeft: “Ze verontschuldigt zich voor haar schamele huis… Ze zegt dat de ratten en de muizen haar rijstvoorraad hebben aangevreten… Ze klaagt over pijn in haar hoofd en haar rug, en over haar oren die het laten afweten… Ze zegt dat ze zes kinderen op de wereld heeft gezet, maar dat haar man hun zuurverdiende centen dronken heeft verbrast.” De krasse oma steelt mijn hart, en ik antwoord haar in het wilde weg: “Ja, omaatje, het leven is hard. Het spijt me, omaatje, maar ik begrijp niets van wat je zegt.”

Oma Twee is rustiger, zwijgzamer ook, blijkbaar meer in vrede met de wereld en met zichzelf. Ze woont bij Jimmy’s tante, haar jongste dochter die nog taaier en ondoorgrondelijker lijkt dan haar moeder. De mannen in dit huishouden zijn zwak en afwezig. “Jimmy’s oom, die een tijdje als nachtwaker in het hotel heeft gewerkt, is een onverbeterlijke dronkenlap, om van het roken, boeren en rochelen nog te zwijgen”, vertelt Wendy. “Hij maakte het zo bont, dat Jimmy zich genoodzaakt zag hem te ontslaan. En Jimmy’s neef is een hardnekkige spijbelaar die flink op weg lijkt om het voorbeeld van zijn vader te volgen.”

Onbeweeglijk kijkt Oma Twee toe hoe Jimmy in de kookplaats de kip slacht, het bloed zorgvuldig in een rijstkom opvangt, het beest vakkundig pluimt en in stukken snijdt. De zieltogende vis rijt hij met één haal van zijn mes open. In de Li-rivier, op een houten vlotje langs de waterkant, gaan we het voedsel wassen. En daar overvalt ons een vreemd en broos gevoel. De vage silhouetten van het mysterieuze karstgebergte mengen zich met het geklots en gekabbel van het water tegen het dobberende vlot, en heel even lijken schoonheid en tijdloosheid hier samen te vloeien, als in een Chinese pentekening.

Niemand spreekt een woord. En ook later, tijdens het koken, zwijgen we, alsof de zwijgzaamheid van dit stille, stugge huishouden ook ons in zijn greep houdt. Pas tijdens de maaltijd, als de osmanthuswijn de ronde doet, plooien de mondhoeken van Jimmy’s tante zich tot een zachte glimlach. En als Jimmy ten slotte het verse bloed van de kip in de hotpot laat vloeien, om het wat later als een gestolde lekkernij in de rijstkom van zijn grootmoeder te leggen, kijkt Oma Twee hem dankbaar aan.

Die avond, in het donker, op de terugweg naar Yangshuo, praat ik voor het eerst alleen met Jimmy. Of er voor hem en Wendy een toekomst is weggelegd? ” Maybe. Maybe not. We praten wel over de toekomst, maar kijken niet al te ver vooruit. Als we niet samen zijn, missen we elkaar. Dan is één dag al te veel. Maar Wendy is zo jong en begrijpt sommige dingen niet. Ik heb op het rijstveld gewerkt, en ik weet hoe hard dat leven is. Zij is in rijkdom opgegroeid. Voor de meeste Chinezen is Europa de ultieme droom. Daar kun je heel veel geld verdienen, zegt iedereen. Maar ik hou van Wendy. Niet omdat ze een buitenlandse is. Ook niet omwille van haar geld of haar familie. Ik wil haar niet ongelukkig maken. I try, I really try.” En plots klinkt hij zo droevig: “Misschien zouden we beter naar België gaan. Als ik zie hoe ze met jullie lacht en praat…”

“Met Jimmy een leven in België uitbouwen?” zucht Wendy. “Misschien. Als België hem bevalt. Als hij bij mij blijft en ik bij hem. Als hij werk vindt. Als er, zo ver van huis, een leven voor hem mogelijk is. Als, als, als. Ik heb de laatste jaren bewezen dat ik mij aan zijn leven kan aanpassen, maar ik weet niet of hij dat ook zou kunnen. Hij heeft al enorme stappen gezet. Van een keihard bestaan op de rijstvelden naar een leven als cafébaas en hoteleigenaar. Van een onooglijk, primitief gehucht naar een toeristisch stadje als Yangshuo. Een sprong in de tijd. Maar of hij ook de sprong naar het Westen kan en wil maken, blijft nog de vraag.”

Praktisch

Koning Aap, reisspecialist in Azië en het Nabije en het Midden-Oosten, verzorgt avontuurlijke, actieve reizen waarbij, naast de klassieke bezienswaardigheden, ook weinig bezochte streken verkend worden. Naast reizen in kleine groepjes, met veel flexibiliteit, vrijheid en zelfstandigheid in het dagprogramma, biedt Koning Aap ook individueel aangepaste reizen en speciale expedities aan. Alle reisbegeleiders hebben een bijzondere voeling met het land waar zij werken. Hotels worden geselecteerd op basis van ligging, authentieke sfeer en hygiëne.

Het China-reispakket van Koning Aap is uitgebreid en gevarieerd, met o.m. China Cultuur Natuur, Yangzi Jubileumreis, China Transsiberië Express, China Hoogtepunten, China Te Voet, China Bergvolkeren, China Steden en Dorpen, China Tibet Totaal, China Zijderoute, China Tibet Nepal, Koning Aap Reis. De reisduur varieert van 22 tot 36 dagen.

Wij reisden via Zurich, naar Peking (4-sterrenhotel Xinqiao), Guilin, Yangshuo, Longsheng (Li Qing Guesthouse), Kanton (4-sterrenhotel Gang Dong Victory Hotel) en Hongkong.

In Yangshuo logeerden we in Jimmy’s Hotel Explorer, zeer verzorgd en prima uitvalsbasis voor uitstapjes (e-mail: jimmyqin@hotmail.com).

Reisdocumenten: een Chinees visum en een internationaal paspoort, geldig tot 6 maanden na terugkomst.

Geld: dollars of traveller cheques kan u ter plaatse wisselen. De waarde van 1 yuan bedraagt ca. 5,11 fr., maar schommelt met de koers van de Amerikaanse dollar.

Klimaat: varieert van subtropisch in het zuiden tot gematigd in het noorden.

Info: Koning Aap Reizen België, Vlasmarkt 10, 9000 Gent. Tel. 09-234 13 11, fax: 09-233 52 92. E-mail:king.aap@pophost.eunet.be

Website://www.koningaap.nl/

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content