Auteur (58)

Familie is zoet en zuur. Op dezelfde manier waarop ik een dubbelzinnig gevoel heb tegenover de plek waar ik woon, heb ik dat ook tegenover het nest waar ik uit voortkom. Het is liefde en ergernis, maar altijd de twee samen. Ik houd het graag klein, ik beperk mij thematisch tot de wereld van een Vlaamse plattelandsfamilie. Maar hoe meer ik verklein, hoe groter en hoe weidser het perspectief wordt. Die familie voert mij naar China, naar India, naar West-Afrika.

Mijn eigen kinderen kijken met een soort ongeloof naar mij omdat ik altijd zo honkvast was. ’t Is niet omdat je fysiek iets hebt met een plek, dat je mentaal niet migreert. Mensen die naar de andere kant van de wereld trekken, komen daar dikwijls evengoed in een gat of in een getto terecht. Was dat dan de moeite van die verplaatsing waard ?

Ik haat Bekende Vlamingen. Levens waarvan men zegt dat ze banaal zijn of doodgewoon, interesseren mij veel meer. Ik geloof in de grandeur van gewone, onopvallende mensen. Als je maar de moeite en de aandacht opbrengt, vind je in elk leven tragiek en heroĆÆek.

Op de officiƫle schrijverswereld heb ik het niet zo begrepen. Dat gevoel van grote-jongens-en-meisjes-onder-elkaar dat daar dan dikwijls ontstaat. De neiging ook tot het grote gebaar, als schrijvers in groep bijeen zijn. Niets voor mij.

Om goed te luisteren, moet je eerst zelf zwijgen. Als alles juist zit : de omstandigheden, de toon en de taal en de ritmiek, dan is een gesprek een zeer erotische ervaring. Ik ben taalgevoelerig, zou je kunnen zeggen. Dat betekent ook dat ik lichtgeraakt ben en mij tijdens een gesprek al gauw geschoffeerd voel.

Als kind zag ik te veel geweld met vee, stokken en lansen. Toen wist ik al : ik wil hier later niks, maar dan ook niks meer mee te maken hebben. Ondertussen heb ik wel begrepen dat die gewelddadigheid ingebakken zat in het beroep van mijn vader. Zit maar eens in dat vak, hele dagen op veemarkten, in stallen en in slachthuizen.

Ik moet geen huisdieren meer. Onze poes is samen met de kinderen opgegroeid. Toen ze stierf, hebben Leen en ik besloten om er geen nieuwe te nemen. Als je dieren houdt, haal je de dood in huis. Die poes wordt overreden, of de cavia’s liggen daar ’s morgens, de nek over gebeten door een roofkat uit de buurt.

De reguliere, klerkachtige kant van het schrijversbestaan bevalt mij. Elke dag aan die schrijftafel, alleen met boeken en met mezelf. Noem het maar een vlucht, een vlucht in de wereld van lezen en schrijven, en waarvan ik veronderstelde dat die minder gewelddadig zou zijn dan de wereld van de beesten.

Toen ik aan ‘De Trousse’ begon, wist ik : dit boek moet kort maar intens zijn. Dus : beperkt in omvang, maar er moet heel veel in zitten. Ik ben een ergerlijk trage schrijver. De grote, epische roman als genre : daar heb ik het hoe langer hoe moeilijker mee. Te breedvoerig, te uitleggerig vind ik veel romans. Ik houd van geconcentreerd, intens, poĆ«tisch taalgebruik.

In ‘De Gele Rivier is bevrozen’ was de non een afwezigheid die danig inwerkte op de fantasie van een jongetje, in De Trousse is ze een mens van vlees en bloed. Zij behoort tot de soort van mensen die door hun weggaan op een dubbele manier vervreemd zijn geraakt. De non die tijdens die slapeloze nacht in een Indiaas klooster aan het woord is, weet nochtans heel goed wat er in de wereld te koop is. Maar ook al beseft ze dat ze door het tijdsgewricht gepasseerd is, ze begeeft niet, ze doet voort.

Van Leo Pleysier verscheen recent de novelle ‘De Trousse’ bij De Bezige Bij, Amsterdam.

Tekst Tessa Vermeiren I Foto Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content