Vergeet Multatuli en zijn ‘Ik wil gelezen worden’. Als ik aan een stuk begin, ga ik er voor het gemak van uit dat niemand het zal lezen. Behalve de eindredacteur dan, maar die wordt daarvoor betaald. En vroeger mijn moeder, die alles wat ik schreef geweldig vond zolang het niet over seks ging. Maar voor de rest : geen hond. Dat helpt enorm als je voor een leeg computerscherm zit. Beeld je een paar duizend lezers in, met elk een potentiële mening of zelfs maar een embryo van een meninkje over wat je nog moet verzinnen en je begint er gewoon niet meer aan. Tenzij je kickt op controverse, maar zo zit ik niet in elkaar. Ik ben er zo een die iedereen te vriend wil houden, op het kleffe af.

Aan een nieuw stuk beginnen, is hoe dan ook het ergste dat er is. Ook na al die jaren, ja. ‘Schrijven is in een hondenkar gaan zitten en je door twee Moldavische dobermanns door de modder laten rijden’, schreef An Olaerts van De Standaard onlangs. Helemaal mee eens. Alleen had ik zo’n geweldige zin nooit zelf kunnen bedenken, een reden te meer om in doffe apathie naar de pinkende cursor te staren. Wat benijd ik collega’s die schrijven een onversneden genot vinden. Van die lui die erdoor in de flowraken en alles om zich heen vergeten. Flow, mijn oren. Ik vind alleen geschreven hébben tof.

Pas op, ik heb het nu niet over interviews. Interviews zijn een fluitje van een cent. Bij een doorsneevraaggesprek komt het er domweg op aan de woorden van de geïnterviewde zo te draaien dat hij/zij achteraf zelf versteld staat van zijn/haar eloquentie en logische samenhang. Columns schrijven is een ander paar mouwen. Ik onderga net zo lief een wortelkanaalbehandeling, maar een gebit telt nu eenmaal hoogstens tweeendertig tanden. Uitstellen dan maar, tot het allerlaatste moment. Thuis lukt dat alleraardigst. Er is de brievenbus die geleegd moet worden en de was-machine gevuld. Op de redactie kun je hoogstens tegen de koffieautomaat staan schoppen of collega’s van hun werk houden. Inmiddels tollen de gedachten in je schedel rond als ballen in de Lottotrommel. En nergens een gerechtsdeurwaarder in zicht voor de verlossende druk op de knop.

Columns – goeie of slechte, maakt niet uit – lokken ook de meeste reacties uit. Per telefoon, per e-mail, een enkele keer nog per handgeschreven brief. In een envelop met het adres op half uitgevlakte potloodlijntjes, hoe ontroerend is dat ? Een enkele keer van mens tot mens. Als columnist ben je namelijk een BBV, een Beperkt Bekende Vlaming. Wat betekent dat je tot je eigen tevredenheid volstrekt anoniem door het leven gaat behalve aan de afdeling vis van Albert Heijn, op het moment dat je je afvraagt of de zalm in snelverkoop een verantwoorde aanschaf is. Of in de gym, terwijl je op je rug in een toestel ligt dat de versteviging van de schuine buikspieren beoogt. Bij de vierenveertigste sit-up verschijnt er een hoofd ter hoogte van mijn knieën. “Dat bent u toch, van de Knack ?” “Knack Weekend”, mompel ik verhit. Maar voor de modale lezer is het één pak Knack dat elke woensdag op de mat valt. Als het al door de brievenbus raakt. Daar krijg ik nog het meest commentaar op : dat er geen doorkomen aan is, dat dik pak papier elke week. En verder word ik aangesproken op de denkbeelden van Jean-Paul Mulders, het slechte karakter van Herwig Van Hove en die halve blote borst in een modereportage. Terwijl het niet eens mijn halve blote borst was. Soms word ik aangenaam verrast. Als iemand zich een stuk over passie herinnert dat ik lang geleden schreef, maar dat blijkbaar is blijven hangen. Kijk, dat pakt een mens. Want ach, laat ik niet flauw doen. Ook in mij schuilt een Douwes Dekker. Lees mij, vind mij goed ! Maar hou het stil, tenminste als ik aan mijn schuine buikspieren werk.

LINDA ASSELBERGS

Wat benijd ik collega’s die schrijven een onversneden genot vinden. Ik vind alleen geschreven hébben tof

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content