Land wordt langzaam zee

De in het wild levende witte paarden zijn misschien wel hét symbool van de Camargue : krachtig en elegant tegelijkertijd. © MYRIAM THYS

Hoog in het zadel gezeten kijken de ‘gardians’ uit over de met water dooraderde Camargue. Kuddes wilde paarden doen er het water hoog opspatten, stieren staan er als monolieten in het landschap, uit de poelen klapwieken flamingo’s op : simpele, robuuste schoonheid in een uithoek van de Provence.

Als tiener heb ik hier paardgereden, en ik herinner me de steeds aanwezige wind die het riet rond de moerassen en meren stilletjes beroert, om dan onverwacht om te slaan in een woeste mistral. Net als toen ervaar ik een immens vrijheidsgevoel. Een plek waar wilde paarden rondlopen, waar mensen zich met stieren meten, waar zigeuners zonder huis zich thuis voelen. Het inspireerde me toen al, en op het eerste gezicht lijkt er niets veranderd. De Camargue is nog steeds wild at heart.

Te gast bij een Provençaalse cowboy

Jaques, de heer des huizes (82), die met glimmende cowboyhoed, paardenbroek en laarzen komt binnengewandeld, kan zo meespelen in Dallas. Hij is ontzettend charmant, zijn veel jongere vrouw Lucille runt de zakelijke kant van Le mas de Peint, waar ik logeer. Maar zoonlief, 24 jaar, is degene die echt de baas speelt op de stieren- en paardenranch. Ook hij komt in groot ornaat de woonkamer binnen. Vader en zoon zijn gek op mekaar ondanks het enorme leeftijdsverschil.

Jaques Bon is hier geboren, zijn ouders werkten op de hoeve. In 1950 heeft hij het hele complex, met het huis waarin hij zijn jeugd doorbracht, gekocht. De 14.500 schapen die hij toen kweekte, ruilde hij in 1971 in voor stieren. In 1983 kwam Lucille het plaatje binnengewandeld. Ze werd als architecte gevraagd om het geheel tot hotel om te bouwen, maar voor ze het wist, was ze mevrouw Bon, gezwicht voor de charmes van de Franse cowboy. Bij het restaureren heeft ze de oorspronkelijke hoeve uit 1602 zo goed mogelijk bewaard. Het is geen klassiek hotel geworden, maar een huis waar je door de gastheer zelf wordt ontvangen.

’s Ochtends ga ik met een van de ranchers op zoek naar stieren. De beesten lopen los rond en hun speelterrein is 500 hectare groot. De jeeprit is een perfecte manier om de magie van de Camargue, een beschermd natuurgebied tussen de kleine en grote Rhône, van binnenuit te leren kennen. We rijden een veld vol bronstige stieren in. Ondanks het feit dat ze kleiner zijn dan hun Spaanse broers, blijft zo’n wei vol testosterongeweld bijzonder indrukwekkend. De hele omgeving is in een lichte mist gehuld, het is nog vroeg want in zo’n ranch blijft niemand lang in bed. De stetsons, de paarden, de machocultuur doen me aan het wilde Westen denken, alleen werkt de natuur niet echt mee : de zoetwatermoerassen, meren, lagunes en het hoge riet, passen niet in dat prentje. In de verte galoppeert een kudde spierwitte paarden door het vlakke landschap, ze steken een rivier over. Het water spat hoog op.

Roze flamingo’s en een verwarde roerdomp

Vogels lijken het in de Camargue nog het meest naar hun zin te hebben, paarden en stieren even buiten beschouwing gelaten. Het is de enige plek in Frankrijk waar er roze flamingo’s leven. Frederic, eigenaar en gids van het ornithologisch park Pont de Gau, vertelt hoe zijn vader in ’71 het park overnam van zijn grootvader. Het zag er toen nog uit als een zoo, met veel te kleine kooien. Zoonlief zette die allemaal wijd open. Hij liet bomen planten, maakte eilandjes in de lagunes en meren, legde zelfs stranden aan naast het water en zorgde voor genoeg dode bomen die door de vogels als uitkijkposten worden gebruikt. De bedoeling was dat zoveel mogelijk soorten zich hier zouden thuisvoelen. En dat is gelukt : van de 400 vogelsoorten in Frankrijk, vind je er 350 in de Camargue. Het is een privépark, subsidies of steun krijgen ze niet. “Het blijft bij schouderklopjes”, zegt Frederic glimlachend.

Het fascinerendst vind ik de flamingo’s, het zijn groepsvogels die zich steeds in groten getale verplaatsen. Het vreemde is dat ze eigenlijk niet meer migreren. Intussen zijn er zo’n 35.000 tot 45.000 in de Camargue. Waarvan ik er in Pont de Gau een paar duizend te zien krijg. In het midden van de groep worden de jonge vogels gevoed. Ze zijn grijs en donzig. Blijkbaar herkennen de ouders hun jong enkel aan hun roep. En roepen doen ze.

Na amper een dag Camargue is het duidelijk dat de stieren er een soort halfgoden zijn, en de flamingo’s, die hier al sinds de Romeinen een thuis vonden, de absolute queens van dit stukje vergeten Provence. De gecamoufleerde observatieposten zorgen ervoor dat het natuurlijke gedrag van de vogels zo weinig mogelijk wordt verstoord. De mensen versmelten er op een goede manier in de wereld van de vogels, niet omgekeerd.

Het park bestaat uit zestig hectare en er zijn zeven kilometer wandelpaden. Pont du Gau is een perfecte synopsis van wat de Camargue te bieden heeft. Het is bovendien een ornithologisch vijfsterrenhotel. Het hoge riet is een plek waar nogal wat vogels zich schuil houden, vooral roerdompen. Ze maken zich quasi onzichtbaar door mee te wiegen met het riet en verder geen vin te verroeren. Een jonge roerdomp die plots door ons wordt opgeschrikt begint, niet meer wetend waar naartoe, midden op het pad te wiegen, zonder riet. Het is hilarisch. Een ragondin (beverrat) steekt zijn kopje uit het water en tot mijn grote verbazing zitten er ook ibissen, ooit ontsnapt uit de zoo. Het zijn mooie vogels, maar ze kweken zo snel dat ze langzaam maar zeker het natuurlijke evenwicht verstoren. Roofvogels zien we haast niet. “Buizerds, valken en arenden komen vooral in de winter, ze volgen hun ijskast : de eenden”, zegt Frederic lachend.

De zwarte zigeunermaagd

Twee dagen per jaar (24 en 25 mei) veranderen de straten van Saintes-Maries-de-la-Mer in een kleurrijke chaos. Woonwagens worden overal neergeplant, en ’s avonds op het strand wordt er op uitbundige zigeunermuziek gedanst. Tijdens die dagen herdenken de zigeuners hun gypsy queen, de heilige Sara. Veertig jaar na Christus is hier volgens een aloude legende een boot aangespoeld met onder andere Maria Jacobi (de zuster van Maria), Maria Salome (de moeder van de apostelen Johannes en Jacobus) en Sara, de zwarte Egyptische dienares van de twee.

Beide Maria’s gaven het stadje hun naam en werden er de patroonheiligen. Sara wordt sinds eeuwen aanbeden door de zigeuners. Op de plek waar beide Maria’s gestorven zijn, werd in de tiende eeuw een kerk opgericht : Notre-Dame-de-la-Mer. Het was eerder een fort dan een kerk. De bevolking vond er een veilig onderkomen tijdens de voortdurende piratenaanvallen van de Saracenen. Op diezelfde plek is kort na hun overlijden een bron ontstaan die de bevolking in leven hield tijdens langere aanvallen. De twee meisjes die me door de kerk gidsen, tonen me gaten waardoor, op een weinig christelijke manier, pek werd gegoten op de hoofden van de vijand. Het museum Baroncelli, net naast de kerk, is grappig ouderwets : opgezette vogeltjes in erg gedateerde decors, traditionele kostuums die af en toe nog worden gedragen tijdens feesten, en een paar kopieën van schilderijen van Van Gogh, die hier ooit een week verbleef. Het gebouw zelf is mooi en was tot in 1876 het gemeentehuis.

Een van de meisjes, Eline, vertelt me dat ze gek is op de cabanes des gardians, de kleine, traditionele witte huisjes met strooien dak waar de stierenhoeders in woonden.

Op de meeste van de daken prijkt het Camarguekruis, het kruis van liefde (hart), hoop (anker) en geloof (kruis), een van de meest herkenbare symbolen van de streek. De huisjes staan altijd noord-zuid georiënteerd. Aan de noordkant, de richting waaruit de mistral meestal waait, zijn ze afgerond en zijn er geen ramen. De muren zijn dik om de verstikkende warmte in de zomer buiten te houden. Tot grote ergernis van de twee meisjes kopen nogal wat mensen zo’n cabane als tweede woning en plaatsen grote ramen naar het noorden, tegen alle tradities in.

Vurige paarden

Als je in de Camargue bent en niet paardrijdt, is het alsof je er niet geweest bent. Het hoort bij de streek als champagne bij oesters. Frederic en Angela, de twee eigenaars van het domein Maguelonne, zijn vergroeid met de streek, de natuur laat hen nooit los. Ze vertellen passioneel over de soms dagenlange tochten en de picknicks die ze te paard organiseren. Mijn paard is fel, maar dat zijn de meeste paarden hier, volgens Frederic. Ze leven half in het wild. Een Camarguepaard zondert zich af om te bevallen. Pas vanaf drie jaar worden de veulens gevangen en getemd, maar de meeste paarden blijven vrij rondlopen. Bij hun geboorte zijn ze zwart, ze worden pas volledig wit na 3 of 4 jaar.

Mijn hengst is niet groot, maar hevig eist hij de eerste plaats op en wil hij Frederic, die op een enorme schimmel rijdt, voortdurend voorbijrennen. Bijna overal is er water, dus in galop is het oppassen geblazen, maar de paarden kennen het gebied op hun duimpje. We komen weinig andere ruiters tegen. Een tocht te paard is nochtans veruit de leukste manier om de streek te ontdekken. Je maakt op een of andere manier echt deel uit van de natuur. Vogels vliegen verschrikt op, wilde paarden hinniken vanuit de verte. Zoals in alle delta’s is het landschap plat en kunnen we heel ver kijken. We rijden tot de zon ondergaat. Het koppel vertelt me dat ik vanavond naar Aigues-Mortes moet, naar de courses Camarguaises, waar waaghalzen van zowat elke leeftijd stieren uitdagen. Het houdt blijkbaar iedereen bezig. Angela gaat er ook naartoe. “Je zult je ogen niet geloven”, lacht ze. “In Aigues-Mortes zijn de mensen een beetje gek”, voegt Frederic er met een grote grijns aan toe.

Het wilde Westen aan zee

Van op afstand lijkt het een luchtspiegeling. Er gebeurt schijnbaar weinig in het volledig omwalde en veruit mooiste stadje van de hele Camargue. De kleurige huizen en de smalle, lege straten binnen de muren doen me denken aan een filmdecor. Ik doorkruis het hele oude centrum op zoek naar de nachtelijke courses Camarguaises, een strijd tussen stier en mens die al sinds 1932 bestaat en waar iedereen de mond van vol heeft. Het spektakel blijkt zich net buiten de muren af te spelen. Een stier loopt te briesen in een vaag verlichte arena, jonge mannen met of zonder ervaring lokken hem naar zich toe en duiken dan de tribunes op om te ontsnappen aan zijn scherpe hoorns. Zij die de stier het spectaculairst uitdagen, krijgen een geldprijs. Het gaat om erg lage sommen. Jonge kerels wagen hun leven voor amper tien euro. Het heeft niks te maken met klassieke stierengevechten, waar de stieren worden gedood en de toreador een heldenstatus krijgt aangemeten. Hier zijn stieren en vechters gelijk. De echte courses de cocarde gebeuren met professionele raseteursdie de cocarde (wit cilindertje) van tussen de hoorns moeten stelen.

Vanavond mag iedereen zich in de ring wagen. Elke familie maakt een eigen tribune, die samen een arena vormen. De zitplaatsen beginnen pas hoog, want de stieren, elk half uur een andere, maken jacht op hun uitdagers die in het publiek springen om aan de hoorns te ontsnappen. Als ze aankondigen dat het de beurt is aan de kinderen, denk ik dat het om een grapje gaat, maar nee, kinderen van vijf tot twaalf krijgen nog wat wijze raad ingefluisterd door hun ouders. De stier is gelukkig een stuk kleiner en heeft beschermers op zijn hoorns, maar als een jongetje van een jaar of tien ze, afgeschermd of niet, in zijn buik krijgt, verwacht ik dat de spelen worden stopgezet. Niets is minder waar. Het jongetje komt juichend overeind en gaat zijn welverdiende tien euro halen. Het publiek juicht mee, maar wat opvalt, is dat de stieren eigenlijk de echte helden zijn en het meest worden bejubeld. Ze proberen de tribune in te springen, vliegen over hekken, proberen een kerel op hun hoorns te nemen, verpulveren tussenschotten. Soms worden er twee of drie stieren tegelijk losgelaten en rent iedereen voor zijn leven. Het werkt aanstekelijk. Voorzichtig waag ik me ook in de ring om een beter zicht te hebben, maar word er meteen voor afgestraft als een dolle stier mijn richting uit komt en ik me nog net door de tralies van het hek van de arena kan wurmen met mijn camera. De mensen in Aigues-Mortes zijn inderdaad een beetje gek. Maar het publiek amuseert zich enorm.

De courses bevallen zo goed dat ik beslis om de volgende dag terug te komen, want op het programma staan verschillende bandido’s en abrivado’s, waar de stieren door de gardians te paard de stad in en uit worden geleid. Er is niks typischer en spectaculairder in de Camargue dan deze crazy, gewaagde wedloop van stieren en paarden door de smalle straatjes in de stad, van en naar het drasland. Dranghekken bieden amper bescherming, je kunt geen kant meer uit als dat brute geweld voorbijraast. Na de vierde bandido valt alles stil en hoor ik sirenes loeien, er is een ongeluk gebeurd met een van de ruiters en er is een stier ontsnapt. De locals halen hun schouders op, er gebeurt immers altijd wel wat.

Stieren en sterren

Pratend met een van de gardians hoor ik dat slechts vijf procent van de stieren echt geschikt is voor deze courses. Ze worden al heel klein getraind, zij die het leuk vinden gaan door, verwerven de sterrenstatus en sterven uiteindelijk een natuurlijke dood. Zij die niet geschikt zijn, worden de pot ingedraaid en opgediend in de vele restaurants die stierenvlees op het menu hebben staan. Hoezeer ze de beesten ook aanbidden, stierenvlees is hier een lekkernij. Het staat op elk menu, in de vorm van worsten, stoofpotten, zelfs carpaccio voor de liefhebbers.

In Les Arnelles, een typisch Camarguehotel met een uitzonderlijk goede keuken, eet iedereen wat de pot schaft. Gerald Duguet, de eigenaar, kookt zelf en doet dat met heel veel liefde en kennis van zaken. Bovendien kan ik ook hier paardrijden, staren de stieren me van op de wei aan, en landen de mooiste vogels in een waterplas naast mijn kamer. Want les Arnelles (kleine plek omringd door water) is ingesloten door meertjes en lagunes. Net zoals de rest van de Camargue.

TEKST EN FOTO’S MYRIAM THYS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content