Met respectievelijk Olla Vogala en Oblomow bewezen Wouter Vandenabeele en Gerry De Mol al met een open geest naar de wereld te kijken. Voor ‘Hamdallaye’, een project in samenwerking met Vredeseilanden, gaan ze nu samen met Afrikaanse muzikanten op tournee door Senegal en Vlaanderen.

Peter Van Dyck / Foto’s Patrick De Spiegelaere

Hamdallaye is de naam van een dorp in het zuiden van Senegal. Het staat symbool voor de penibele situatie waarin de arme boeren zich daar bevinden. Tot voor kort concentreerde de landbouw in de Casamance-streek zich volledig op de teelt van pindanoten. Die markt is intussen ingestort. Het gevolg: een ernstige daling van de internationale prijs en bergen rottende pinda’s op de velden. Almaar meer boeren trekken naar grote stad Dakar om daar hun geluk te zoeken. Al brengt die landvlucht weinig zoden aan de dijk.

Fotograaf Patrick De Spiegelaere volgde voor de nieuwe campagne van Vredeseilanden dorpschef Seckou Kandé toen die de tocht maakte van Hamdallaye naar Dakar, om daar bij de minister van Landbouw de problematiek aan te kaarten. Het bonte gezelschap van het muziekproject Hamdallaye legt tijdens het Senegalese onderdeel van hun tournee datzelfde traject af, toch benadrukken Wouter Vandenabeele en Gerry De Mol dat er meer beoogd wordt dan enkel de moeilijkheden van de pindaboeren in het daglicht stellen.

Seydou Wane van de plaatselijke ngo Fodde ( Forum pour un developpement durable endogene), die de aanzet tot het project gaf, wil ook de culturele ontwikkeling stimuleren. In 1996 slaagde hij er met het plastische kunstproject Les Ateliers d’Hamdallaye al in de ondernemingsgeest in het dorp aan te moedigen. Mensen uit Dakar vonden plots de weg naar Hamdallaye, het leek even de omgekeerde wereld. “Daardoor beseften de dorpsbewoners ineens: ‘ Tiens, we betekenen toch wel iets'”, legt Gerry De Mol uit. “Om een stom voorbeeld te geven: iemand begon toen in de savanne bloemen te kweken om zijn dorp wat mooier te maken.”

In december 2001 vloog Wouter Vandenabeele als artistiek leider voor de eerste keer naar Senegal voor de selectie van de muzikanten. Twee groepen achtte hij geschikt voor de Noord-Zuidontmoeting van Hamdallaye. De eerste is Ngaari Laaw, waarvan de sociaal bewuste Abou Thiam de spil is. Daby en zijn groep Djeli Mody Traore zijn minder traditioneel. Hun muzikale taal is te vergelijken met die van Habib Koité. “Daby is een singer-songwriter die ritmen en melodielijnen uit de traditie oppikt”, zegt Vandenabeele.

Tijdens de optredens zullen de Senegalese en Vlaamse delegaties ieder eerst hun eigen repertoire presenteren. Een kora-speler zal daarbij wat eigen kleur toevoegen aan de Vlaamse songs en omgekeerd zullen accordeon en viool accenten leggen in de Afrikaanse nummers. Tijdens de finale kunnen beide partijen tot een échte symbiose komen met nieuw materiaal dat ze creëren tijdens de twee repetitieweken in Kolda. Al is Vandenabeele op zijn hoede. “Het gevaar bestaat in een goedkoop exotisme te vervallen. Toen ik voor dit project gevraagd werd, heb ik meteen duidelijk gemaakt dat het mij daarom zeker niet te doen is. We jammen en we zien wel waar we uitkomen. Soms zal een experiment slagen, soms zal het nergens op uitdraaien. Maar wat vaststaat: niemand gaat dicteren wat de anderen moeten spelen.”

Bij zijn tweede bezoek nam Vandenabeele een mini-cd van vier nummers op. Hij nam één nummer van Gerry De Mol mee, Lala Afrika, en legde enkele liedjes vast van Daby en Abou Thiam. Achteraf werden daar overdubs van de Vlaamse Hamdallaye-groepsleden aan vastgekleefd. Op die tracks hoor je hen elkaar voorzichtig besnuffelen. De verwachting is dat de uiteindelijke kruisbestuiving verder zal gaan dan wat op de cd te horen is. “We zullen die twee weken in Kolda intens moeten repeteren”, oordeelt Vandenabeele. “Er is daar niets te beleven en bovendien is het nog ramadan. Er zal dus weinig of geen afleiding zijn. We proberen, een beetje zoals bij Olla Vogala, de verschillende stijlen te laten samensmelten, met respect voor elkaar. Ik heb er vertrouwen in. We werken met musici die in Dakar wonen en vlot Frans spreken. Ze kennen niet alleen de traditionele muziek van hun Peul-cultuur, want anders zouden we niet anders kunnen dan hen hun kunstje laten opvoeren. Daby zat ooit in een reggaegroep en de gitarist, die al tien jaar studio-ervaring heeft, speelt ook jazz.”

Zoals je uit de laatste cd’s van Baaba Maal en Youssou N’Dour kunt afleiden, is er in West-Afrika een tendens merkbaar naar akoestische muziek die terug naar de bron gaat. “Tot voor enkele jaren overheerste de mbalax, muziek met prominente drums en gitaren. Tegenwoordig geven de Senegalezen weer de voorkeur aan hun eigen authentieke instrumenten, zoals de kora en percussie. Een gunstige evolutie”, oordeelt Vandenabeele. “Daardoor komt de subtiliteit van hun ritmen beter tot haar recht. Toen ik in Kolda vrouwen hoorde zingen, dacht ik eerst: wat een eenvoudig lied. Maar toen viel de percussie in en bleek het ritme heel gesyncopeerd te zijn. Dat is hún volksmuziek. Als je daar drums onder zet, gaat de schoonheid verloren.”

“Of die ritmische verschuivingen voor ons makkelijk te volgen zijn? Dáárom werk ik met mensen die daar veel van weten. Een Arabische muziekstijl als shaabi kan ik evenmin spelen. Ik ben daar niet mee opgegroeid. Daar zit voor mij iets onlogisch in. Maar ik kan wél met Arabische of Afrikaanse muzikanten samen iets creëren. Die geven ons zelf wel aan: ‘Hier en daar moet je oppassen.’ Ik ga geen composities schrijven voor hen. Ik gruw van componisten die een Afrikaanse symfonie maken en ergens vijf minuten ruimte inlassen waar een djembéspeler even zijn ding mag doen. Dat slaat nergens op.”

De Vlamingen worden geacht hun eigen cultuur mee te brengen naar de oefenruimte in Kolda. De vraag is natuurlijk: wat is Vlaamse cultuur? Vandenabeele ziet het als iets heel dynamisch. “De muziek die hier en nu leeft. Al is die moeilijk te definiëren. Kijk naar wat Oblomow en Ambrozijn doen: dat heeft wortels in onze traditie, maar is verrijkt met bijdragen van de migranten met wie we al jaren scheep gaan en met invloeden uit rock, jazz en klassiek. Noem het nieuwe, West-Europese muziek.”

“We gaan een drietal traditionals meenemen, waarvan één Franse”, verduidelijkt Gerry De Mol. “Maar ook een song van Suzanne Vega, want dat maakt evenzeer deel uit van onze cultuur.”

“Ik herken in de Senegalese muziek elementen van de Arabische muziek. Dakar zit trouwens vol Libanezen. Zij hebben de hele kleinhandel in handen”, vertelt Vandenabeele. Zijn conclusie: in goeie fusiemuziek is nog moeilijk te detecteren wat waar vandaan komt. “Het mooiste voorbeeld is New Orleans in de jaren twintig. Daar leefden Afrikanen, Duitse polka-accordeonisten én zigeuners. Uit die mengelmoes ontstond nieuwe muziek, de jazz is daar geboren. Plots gingen zwarte slaven polka’s spelen. Omdat ze die muziek anders aanvoelden, deden ze dat op hun eigen manier. De puristen zeggen dan: ‘Dat is bullshit’. Maar daar is wél de ragtime uit voortgesproten.”

Vandenabeele had geen Afrika-ervaring voor hij in Senegal op excursie ging. “Het land heeft me enorm met mezelf geconfronteerd, met mijn luxe en bekrompenheid. Ik heb er leren te relativeren. Ik kwam er ook tot het besef dat je de essentie niet altijd zo ver moet gaan zoeken, ook niet in de muziek. Een eenvoudige groove die werkt, is veel beter dan vijftig moeilijke jazzakkoorden over elkaar plaatsen.”

“Ik liep daar als door een documentaire. Ik werd gegidst door zwarten. Overal waar ik kwam, was ik de enige blanke en werden feesten voor mij aangericht. Ik kreeg een snelcursus over de problematiek van Afrika. De plaatselijke intelligentsia schetste mij een totaal ander beeld dan wij van het continent hebben. Je wordt véél wijzer van de avondlijke gesprekken die je met hen voert dan van vijftig documentaires of boeken. Je rúikt de muziek daar ook.”

Gerry De Mol stemt daarmee in: “Voor ik een voet op het continent zette, was ik niet zo wild van de Afrikaanse muziek. Maar als je in Togo om zes uur ’s ochtends gewekt wordt door een ghettoblaster op straat, dan begrijp je die muziek ineens veel beter.”

“Hun humor is zo sterk en relativerend, ondanks de ellende”, zegt Vandenabeele. “In Hamdallaye hadden we voor het project een bandopnemer gekocht. Belachelijk, want ze hebben daar niet eens elektriciteit. We moesten dus onze toevlucht zoeken tot batterijen van slechte kwaliteit, die al na vier uur leeg waren. Maar denk je dat ze ongelukkig waren omdat die bandopnemer niet werkte? Ze hebben dat echt niet nodig. Dat is de merde, heeft de intelligentsia me uitgelegd: het Westen brengt voedselhulp, maar bezorgt hen ook rommel waar ze niets mee aan kunnen. ’s Avonds was het feest. Vier vrouwen zongen en klopten op omgekeerde plastic waskuipen. Ze zijn daar immers te arm voor djembés. Enkel ten behoeve van de rijke toeristen worden daarvoor nog bomen omgehakt. Ze wezen naar de dienst weigerende bandopnemer, die ze op een verhoogje hadden geplaatst, en zeiden: ‘ Voilà, notre centre culturelle.’ Als je dan ziet dat mensen hier bij ons radeloos zijn wanneer hun tv de geest geeft?”

Het was voor de violist even wennen aan de mentaliteit van de Afrikaan. “Ze discussiëren enorm veel. In de studio was er bijvoorbeeld een hoogoplopende ruzie omdat er technische problemen waren. Maar vanaf het moment dat ze begonnen met musiceren, kwam de lach vanzelf weer op hun gezicht. De technicus stond achter zijn mengpaneel te swingen. Hier is zoiets ondenkbaar. Met twintig man stonden we in een kleine ruimte, bij 38 graden, en toch: een gezellige boel.” Vandenabeeles verhalen zijn voor De Mol, die al meermaals door Senegal reisde, heel herkenbaar. In het nummer Lala Afrika noemt hij zo’n trip naar het Zuiden ‘pure antidepressiva’. “Dat bezorgt je een dubbel gevoel”, geeft hij toe. “Je voelt je daar bijna schuldig voor. Na één dag ben je daar al ontstrest.”

“Het vervelende is: ze blijven je altijd als een rijke bekijken”, pikt Vandenabeele daar op in. Om snel geaccepteerd te worden, helpt het hun opmerkelijk gevoel voor humor te doorgronden. De Mol verklaart: de verschillende etnieën hebben een bepaalde hiërarchie. “Je hebt het recht je lager geplaatste cousins te pesten en uit te schelden voor rotte vis. Ook het slachtoffer ligt dubbel van het lachen bij zo’n scheldtirade. Eigenlijk is het een spel.”

Het viel Vandenabeele op hoe creatief de Afrikanen zijn met de primitieve middelen die ze ter beschikking hebben. Weinig Senegalese muzikanten hebben sympathie voor een grote ster als Youssou N’Dour, die reclame maakt voor luxeproducten als breedbeeldtelevisies en dure studio’s uitbaat die voor de meesten onbetaalbaar zijn.

“N’Dour palmt de hele markt in met zijn cassettelabel”, verklaart De Mol. ” Mbalax-artiesten die bij hem tekenen, moeten soms heel lang op een release wachten. Contractueel staat namelijk bepaald dat er zes maanden lang geen andere cd mag uitkomen, wanneer een nieuw N’Dour-album gepland staat.”

Wat de muzikanten over de hele wereld met elkaar bindt, is volgens De Mol dat ze allen ontevreden zijn met wat er is en de wereld iets mooier willen maken. Dat vat voor Vandenabeele de essentie van Hamdallaye samen. “We staan zeker niet op de barricaden, zoals in de jaren zestig. Ik geloof niet dat je met muziek de wereld kunt verbeteren. In het kader van dit project is me ook gevraagd een strijdlied te maken, maar zoiets zie ik niet zitten. Ik heb nog bij de Vieze Gasten gespeeld, iets wat ik met hart en ziel heb gedaan, maar ik zie weinig heil in dat uitgesproken politieke. Het belangrijkste is dat je, zoals met de film Daens, mensen raakt . Daar bereik je meer mee dan door te manifesteren.”

De connectie tussen de twee creatieve motoren van de Vlaamse Hamdallaye-ploeg bestaat al vrij lang. Toen De Mol voor dit eigenste blad een viertal jaar geleden een reportage maakte over de Vlaamse folkrevival, ontdekte hij dat hij met Vandenabeele een hechtere band had dan hij zich bewust was. “Bleek dat ik op mijn achttiende nog les heb gekregen van zijn vader.” De tien jaar jongere Vandenabeele: ( lacht) “Ik ben toen van alles over mijn vader te weten gekomen.”

Later kwam de violist van Ambrozijn en Olla Vogala erachter dat De Mol actief bezig was met muziek die in dezelfde lijn lag als die van hem. “Het idee voor Hamdallaye is eigenlijk ontstaan in Nicaragua”, vertelt De Mol. “Ik verbleef daar twee weken lang met Seydou Wane. Toen hij het project voorstelde, dacht ik vrijwel meteen aan Wouter voor de realisatie.”

Sindsdien maken de twee er een sport van elkaar muzikanten ‘af te snoepen’. De Belgische vertegenwoordiging in Hamdallaye is een mooi doorsnede van hun groepen. Bassist KristofRoseeuw en accordeonist PhilippeThuriot zijn bekenden van Olla Vogala, Eva De Roovere zingt bij Oblomow. Klarinettist/saxofonist Mattias Laga speelt zelfs bij allebei.

“Lange busreizen, in totaal twee maanden met elkaar optrekken: op sociaal vlak wordt Hamdallaye een hele uitdaging”, lacht De Mol. De Senegalezen hebben hoe dan ook veel trek in de optredens in de Vlaamse culturele centra. “Sommigen denken dat ze nu gaan doorbreken in Europa”, grijnst Vandenabeele. “Dankzij festivals als Sfinks, maar ook omdat Parijs en Amsterdam dichtbij liggen, heeft België een grote reputatie bij hen. Voor hen is dit echt wel een droom.”

De Hamdallaye tournee: 17/12 CC Muze in Heusden-Zolder, 18/12 CC Minnepoort in Leuven, 19/12 CC ’t Getouw in Mol, 20/12 CC De Ploter in Ternat, 21/12 CC Lokeren, 22/12 CC De Werf in Aalst, 5/1 Handelsbeurs in Gent, 7/1 Stadsschouwburg Brugge, 8/1 Arenberg in Antwerpen, 10/1 CC Ter Dilft in Bornem en 11/1 Ancienne Belgique in Brussel.

102

“We jammen en we zien wel waar we uitkomen. Maar wat vaststaat: niemand gaat dicteren wat de anderen moeten spelen.”

104

“Ik gruw van componisten die een Afrikaanse symfonie maken en

ergens vijf minuten ruimte inlassen waar een djembéspeler

even zijn ding mag doen. Dat slaat nergens op.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content