In ‘Eeuwwisseling’schetst de Amerikaanse schrijver Kurt Andersen een satirisch tijdsbeeld van vandaag. Eens komt er een eind aan de hebzucht en het hyperkapitalisme, maar wanneer?

G loria is achterin de veertig en, vertelde ze onlangs op een feestje in Manhattan, vond dat het tijd was voor iets nieuws. Eerder had ze goed geld verdiend met de verkoop van een grafisch bedrijf dat ze met een partner had geleid. Na een periode van reizen en nadenken, meldde ze zich bij een dure headhunter. Uit het aanbod koos ze voor een jong maar veelbelovend bedrijfje, dat software ontwikkelt voor financiële transacties via internet en dat dringend een kordate baas nodig had (een grey hair, cybertaal voor iemand boven de 35). Ze nam de baan, niet omdat ze zo graag leiding wil geven, maar omdat ze zoals ‘iedereen tegenwoordig’ snel rijk hoopt te worden met een slimme internetonderneming. De opzet is het bedrijf binnen een jaar naar de beurs te brengen of voor veel geld te verkopen. In beide gevallen, hoopt ze, zal ze multimiljonair zijn en nooit meer hoeven te werken.

Gloria is een mens van vlees en bloed en een vriendin van ons, maar ze zou ook een karakter kunnen zijn uit de satirische roman Eeuwwisseling van de Amerikaan Kurt Andersen, een lijvig boek dat een tijdsbeeld schetst van de late jaren ’90 en zich afspeelt in de wereld van Silicon Valley, Hollywood en Wall Street – drie locaties die tien jaar geleden weinig met elkaar te maken hadden, maar die nu onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en verantwoordelijk worden geacht voor een economische en culturele revolutie.

Silicon Valley werd ooit gekenmerkt door computernerds, maar die hebben versterking gekregen van de energieke dotcom-generatie ( .com): twintigers en dertigers op zoek naar het grote geld via het bedenken van lucratieve toepassingen voor internet en e-commerce. Ze trekken een paar investeerders aan en als het meezit, worden ze in korte tijd via beursgang of overname bloedstollend rijk. En daardoor sexy c.q. hip c.q. cool. Ze zijn de lievelingen van de media, ze bevolken de trendy clubs en worden uitgenodigd voor de beste party’s waar de sterren van Hollywood en Wall Street al rondhingen.

In Eeuwwisseling beschrijft Andersen de mores van een misschien kleine maar zeer luidruchtige bevolkingsgroep, zoals Tom Wolfe deed in The Bonfire of the Vanities waarmee hij een tijdgeest van de jaren ’80 vastlegde. Eeuwwisseling speelt in 2000 en schetst een jaar in het leven van George en Lizzie. Hij was ooit een serieuze journalist, maar maakt nu tv-programma’s waarin de scheiding tussen fictie en werkelijkheid niet altijd helder is. Zij leidt een innovatief softwarebedrijfje waarmee ze naar de beurs wil, ze heeft de pest aan Microsoft maar onderhandelt er wel mee, en verkoopt haar bedrijf aan de omroep van George, waar ze ook gaat werken en dat brengt hun relatie in gevaar. Op de achtergrond komt een stoet bonte karakters langs, onder wie een goede vriend die een slimme handelaar op Wall Street is, iemand voor wie een kennis van Andersen model heeft gestaan. Over fictie en werkelijkheid gesproken.

Andersen is een geschikte figuur om zo’n semi-fictief verhaal te vertellen. Hij was redacteur van het weekblad Time, medeoprichter van het satirische blad Spy, hoofdredacteur van het trendy New York Magazine, en vaste medewerker van The New Yorker, intellectueel maar bij de tijd. Zijn echtgenote werkt bij de televisie, zijn vrienden zitten op Wall Street en/of in Silicon Valley en/of in Hollywood. Tegelijk bewaart hij de nodige afstand. Hij woont niet in Manhattan maar in Brooklyn. Hij gaat in de weekends niet naar de Hamptons, maar naar een huisje in een onhippe streek ten noorden van New York. Hij heeft ooit via internet een aandelenrekening geopend, maar gebruikt die niet. Hij heeft een gsm, maar houdt er niet van. Als het apparaat tijdens ons gesprek begint te piepen, zegt de schrijver verontschuldigend dat hij het “pas een maand” heeft.

Andersen (45): “Ik ben een toeschouwer. Ik heb graag één voet binnen de deur, maar niet mijn hele lichaam. Ik mag graag op de muur van het fort zitten en zien wat zich beneden afspeelt. Dat heb ik altijd gehad. Op school was ik niet opstandig genoeg om weggestuurd te worden, maar ik deed net genoeg om mijn bad boy-positie overeind te houden. Ik hoef geen lid te zijn van de beurs-schuine-streep-internetwereld. Er is te veel valsigheid, het is gewoon mijn afdeling niet. Ik wil weten wat er gebeurt, maar ik wil er niet bijhoren.”

En u hebt niet het gevoel dat u een kans laat liggen om snel rijk te worden?

Kurt Andersen: Ach, ik heb genoeg verdiend in de diverse banen die ik heb gehad. Ik ben niet rijk, maar ik kan een aangenaam leven leiden.

De manier waarop ze reageert op slecht nieuws over haar vader, vergelijkt de vrouw in het boek met de manier waarop de beurs slecht nieuws ontvangt. Ook uit andere momenten blijkt hoezeer de beurs nu verweven is met het dagelijks leven. Hoe komt dat?

Het gaat terug tot het begin van de stijgende koersen in 1982, onder Ronald Reagan. Het begin van een periode die nog steeds voortduurt, en waarin alles wordt bekeken in de context van de markt. Marktwaarden zijn nu dominanter dan ze in lange tijd zijn geweest. De beurs is veranderd van iets waarnaar je kijkt, naar iets waaraan je deelneemt, mede omdat nu iedereen via internet in aandelen kan handelen. Vijftien jaar geleden hadden miljoenen Amerikanen ook al aandelen in bedrijven of fondsen, maar dat werd ergens beheerd, ze hadden vaak geen idee welke bedrijven erin zaten. Nu is beleggen een nationaal tijdverdrijf. Het past bij deze hyperkapitalistische periode. Maar het zal niet eeuwig duren, dat gaat in cycli. Hoewel ik nu geen idee heb of we tegen het eind van een cyclus lopen of er nog middenin zitten, maar ooit houdt het op.

Is het niet wonderlijk dat iedereen nu lijkt te weten waar IPO (beursgang) voor staat, of wat het werkwoord ’to short’ betekent?

Misschien wel, maar je ziet hetzelfde met de entertainmentindustrie. Mijn moeder weet elke week welke films dat weekend het meest hebben opgebracht. Het staat in de krant, net als de kijkcijfers van de televisie. Het hoort bij het dagelijkse mediadieet. Het hoort bij de dominantie van de markt. Vroeger wilde men weten of een film goed of slecht was. Nu wil men ook weten of een film goed loopt. Ik heb de indruk dat die informatie verwerkt wordt in het beeld dat men van een film heeft.

De stemming in de jaren ’80 werd verwoord in de film ‘Wall Street’ met de zin: Hebzucht is prima! De hebzucht is intussen niet verdwenen, maar het is geen onderwerp meer.

Wat de hebzucht betreft, zijn de jaren ’80 nooit afgesloten. Je praat er niet meer over, want als je dat zou willen doen, is het de vraag: hebzucht tegenover wat? Altruïsme? Tegenwoordig moet iemand die iets doet zonder winstoogmerk zich verantwoorden, want dat is de uitzondering. Toen Jerry Seinfeld op een hoogtepunt ophield met zijn serie, was de reactie: ‘Hoe kan hij dat nou doen, hij laat miljoenen schieten.’ Hebzucht is de standaard. Ik moet wel geloven of erop vertrouwen dat het niet eeuwig zal duren, maar nu is de lucht die je dagelijks inademt er zodanig van vervuld, dat het moeilijk is je iets anders voor te stellen.

Betreurt u dat?

Ach, het is wat het is. Ik word er niet boos of neerslachtig van. Mijn geloof in cycli zegt dat er eens een eind aan komt. Dan beginnen we een nieuwe ronde, waarbij hebzucht weer zal worden onderscheiden van waarden die nu op de achtergrond verkeren. Niet meer dat grootse sociaal-democratisch liberalisme dat in menig opzicht niet geweldig werkte. Een nieuw begin zonder de oude fouten kan geen kwaad, maar we zijn nog niks nieuws begonnen. We hebben alleen opgeruimd. Er is een grondige herziening gaande van het sociaal stelsel en dat is allemaal best, maar er moet iets voor in de plaats komen dat past in een veranderde tijd. Dat zie ik nu niet gebeuren. Hoewel het interessant is dat de Republikeinen weinig politieke munt slaan uit hun pleidooi voor lastenverlichting. Jarenlang zat je met die belofte altijd goed, maar er lijkt nu het begin van een consensus te zijn, dat je voor sommige dingen nu eenmaal geld moet uittrekken. Het idee van steeds-maar-meer, zodat je nog meer Big Macs kunt kopen, werkt voor de Republikeinen niet meer.

Postlinkse types als de hoofdpersonen in het boek voelen zich voortdurend schuldig over hun welvaart. Kent u veel gelijkgestemde types?

Een paar, maar ik heb er voor het boek geen onderzoek naar gedaan. Het is meer een gevoel, een verschijnsel waarvan je merkt dat het in de lucht hangt. Overigens is het schuldgevoel ook weer niet zo groot dat het hen aanzet tot verandering. Maar het lijkt me beter dat ze zich er schuldig over voelen dan niks.

In een blad schreef u onlangs in een dialoog met filmregisseur Nora Ephron dat u van Oost-Timor niet echt wil weten wat daar gaande is. Waarom niet?

Dat was overdreven, maar toch. Ik moet toegeven dat ik die gebeurtenissen niet echt heb gevolgd. Misschien is het typisch Amerikaans. Amerika neigt van huis uit naar isolationisme, dit land heeft geen belangstelling voor buitenlandse kwesties. Dat geldt ook voor mij. Als een Amerikaan eenmaal weet dat er iets mis is, wil hij er iets aan kunnen doen. Je wilt dat je kennis tot iets leidt, zoals in Vietnam of de Golfoorlog. Als ik er niks aan kan doen, of als de gebeurtenissen weinig invloed hebben op mijn leven, dan is zoiets als Oost-Timor slechts een van de vele tragedies. De dag heeft een beperkt aantal uren en het aanbod van informatie is groot. Ik moet toegeven dat ik intussen wel andere verhalen heb gevolgd, zoals de echtscheidingszaak van multimiljonair Ron Perelman en societydame Patricia Duff.

Inzake Bosnië en Kosovo was het bovendien moeilijk te bepalen hoe het zat met goed en kwaad. We willen graag dat de dingen een beetje duidelijk zijn, maar dat is moeilijk in deze jaren na de Koude Oorlog. In het boek is dan ook niemand helemaal goed en niemand echt slecht. Bij gebrek aan zwart en wit, moet je de diverse kleuren grijs onderscheiden.

We leven misschien in een ‘global village’ maar we geven niet echt om de buren.

Daar komt het op neer. En Amerika moet nog uitvogelen wat zijn taak in dat dorp precies is, nu die ene grote vijand niet meer bestaat. Het is als met de herziening van de sociale uitkeringen: we ruimen op, maar hoe nu verder? Schijnbaar zitten we nog in de periode, waarin we de zaken een beetje met rust willen laten.

In dezelfde dialoog noemde u een geopinieerd artikel in de ‘New York Times’ van de Australische filosoof Peter Singer, waarin hij de welvarende klasse liet weten dat je voor de prijs van een etentje in een luxe restaurant een Afrikaans kind vier jaar in leven kunt houden. Hij deed er de telefoonnummers bij van Unicef en Oxfam. Hebt u al iets overgemaakt?

Ik heb ze verscheidene keren geprobeerd te bellen, maar de nummers waren voortdurend bezet. Dus dat staat op de lijst, echt waar! Dat verhaal prikkelde mijn schuldgevoel te sterk om het zomaar te kunnen negeren. Het ging over het maken van een heldere keuze: dat diner of een bijdrage. Zoveel duidelijkheid kom je in de politiek niet veel meer tegen.

Er is hier in Amerika opmerkelijk veel aandacht voor het boek van een 24-jarige jongeman uit West-Virginia die ervoor pleit ironie in te ruilen voor betrokkenheid en compassie. Wat vindt u van dat idee?

Ik heb het boek niet gelezen, maar op basis van wat ik ervan weet, heb ik de indruk dat het, net als het verhaal van Singer, wat onrijp is, maar tegelijk krachtig en gedeeltelijk waar. Ik geloof trouwens niet dat ironie overheersend is in het land, afgezien misschien van de culturele elite. Maar dat betekent niet dat engagement daarom wijdverspreid zou zijn. Wèl als er een duidelijke reden was om betrokken te zijn, zoals een oorlog of een diepe economische depressie. Op lokaal niveau is menigeen actief in de directe omgeving met schoolraden en zo, maar op landelijk niveau zie ik niet die ene politicus of dat ene standpunt waarvoor je warm wilt lopen. Ik zou zo’n gevoel verwelkomen. Motivatie, opwinding. Misschien ontbreekt er iets. Men kijkt naar weinig anders dan naar het verloop van de aandelenkoersen. Hogere doelen kunnen geen kwaad, en die jongeman heeft dat gevoel verwoord. Maar ergens naar verlangen en tot daden overgaan, zijn twee verschillende dingen.

Linksige babyboomers in het boek en daarbuiten hebben waardering voor de burgemeester van New York, terwijl ze hem toch een enge rechtse man zouden moeten vinden, die nu weer een ‘aanstootgevende’ tentoonstelling wil verbieden.

Een vriend van me zei vorige week: ‘Misschien heb je een fascist nodig om New York te runnen.’ Dat klinkt wat sterk maar zo zit het wel, misschien. Sociaal-liberalen vonden te veel vanzelfsprekend. New York als uitkeringsparadijs duurde voort, terwijl het denken op nationaal niveau al was veranderd. Uiteindelijk besefte zelfs die babyboomer in Manhattan dat het niet werkte. Over New York bestond het idee dat het een onbestuurbare stad was, maar dat heeft deze burgemeester ontkracht.

Verliest de stad niet haar scherpe kantjes, haar grootstedelijk karakter, door zijn bezembeleid?

Een beetje wel, maar ik ruil graag wat scherpte in, voor een daling van het aantal moorden met ruim zestig procent. Ik hield van Times Square toen het gevaarlijk was en lelijk, maar ik vind dit ook niet slecht. Misschien is het mijn leeftijd, maar ik kan ermee leven.

In het boek komen allerlei gekke dingen voor, zoals grafstenen met een videoscherm, en mensen die bij opbod het recht kopen om een orkaan een naam te geven. Verzint u voortdurend zulke dingen?

Toen ik met het boek begon, besefte ik dat ik een map had met allerlei gekke en minder gekke ideeën. Toen ik begon ze te gebruiken, werd dat deel van mijn hersenen geactiveerd en kwamen er steeds meer. Dat van die orkanen schoot me te binnen tijdens het schrijven. De grafstenen bedacht ik met mijn vrouw, toen we langs een begraafplaats reden.

Kurt Andersen. ‘Eeuwwisseling.’ Uitgeverij Contact. 622 pag. 1300 fr.

Jim Schilder / foto Denise Bosco

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content