De Tate Modern in Londen, een kunstboek, maar nu ook de Comme des Garçonswinkel in Tokio en binnenkort die in Parijs : de tomeloze creativiteit van kunstenaar Jan De Cock laat zich niet in een vakje dwingen. Compromisloos en eigenzinnig baant de jonge Brusselaar zich een weg naar internationaal succes.

“Ik heb nog geen plannen, maar laat me gewoon mijn zin doen.” Dat waren Jan De Cocks condities toen hem gevraagd werd hoe hij de flagship store van Comme des Garçons in Tokio zou aanpakken. De winkel zou een sculptuur worden, maar verder wist hij nog niets. “Ongelofelijk toch,” vertelt De Cock (29), “het meest toonaangevende Japanse modelabel gaat in zee met een Brusselse kunstenaar zonder te weten wat het resultaat zal zijn. Dat noem ik pas artistieke vrijheid.” Zijn ingreep viel zo in de smaak dat de boetiek in Tokio prompt ‘Jan’ gedoopt werd. Zowel binnen als buiten veranderde de Belg de winkelervaring compleet. Verwar zijn winkelsculptuur trouwens niet met inte-rieurdesign. “Ik ben een kunstenaar, geen decorateur”, zegt hij formeel. Eind juni wordt zijn installatie zonder pardon afgebroken, maar in de lente mag hij de boetiek in Parijs aanpakken. Beide projecten hebben dezelfde basisvraag : hoe kan een sculptuur overleven in een winkelstraat ? In Tokio werd het een zoektocht naar de essentie van een winkel en het gedrag van klanten.

Rei Kawakubo (63), het creatieve brein achter Comme des Garçons, zoekt op haar beurt naar de essentie van kledij. Symmetrie, silhouet en proportie interesseren haar niet, want dat zijn oppervlakkige modekenmerken. In haar vrouwencollecties worden borsten, benen en billen bijvoorbeeld niet geaccentueerd. Volgens haar kleden vrouwen zich immers te vaak zoals mannen hen willen zien. Comme des Garçons is al van bij de start in 1969 een onorthodox label dat uitblinkt in creativiteit en vernieuwing, en dat stelselmatig de grenzen van de mode verlegt. Kawakubo zelf staat bekend als één van de invloedrijkste ontwerpsters van deze tijd. Ze ontmoette Jan De Cock op de opening van haar Comme des Garçonswinkel in Dover Street Market in Londen, waar hij een sculptuur had gemaakt voor Raf Simons. Dat was de ontwerpster niet ontgaan, en ze vroeg hem een werk te creëren voor de winkel in Tokio.

Achterafstraatje

De Comme des Garçonsboetiek in Tokio ligt op een hoek in een grote winkelstraat. “De shops in een hoofdstraat hebben veel aanzien, die in de zijstraatjes zijn minderwaardig”, ondervond Jan De Cock. “Van de hoofdweg afwijken betekent in Japan letterlijk je stand verlagen. Daarom lopen winkeliers uit de zijwegjes altijd beleefd met hun klanten terug mee naar de grote weg.” Met dat idee in het achterhoofd verplichtte De Cock de klanten van de Comme des Garçonswinkel binnen en buiten te gaan langs de nooduitgang, in een inferieure zijstraat. “Door mijn ingreep had de boetiek extra personeel nodig om mensen terug naar de voorzijde te begeleiden”, zegt hij. “Hoewel dat Kawakubo veel geld kostte, was ze meteen akkoord. Zoiets zou in België ondenkbaar zijn.”

Naast het aanzien van shops in een winkelstraat onderzocht De Cock ook het fenomeen ‘etalage’. “Een vitrine is het gezicht van een winkel”, zegt hij. “Producten erin uitstallen is essentieel om klanten te lokken.” Om dat mechanisme in vraag te stellen, verplaatste De Cock het vitrineraam van de boetiek tien meter achteruit. Hij verving het door spiegelglas, zodat mensen met zichzelf geconfronteerd werden in de nieuwe omgeving. “De vroegere binnenruimte werd een publieke inham van honderd vierkante meter”, zegt hij. “Een serieus statement als je weet dat Tokio de duurste grond ter wereld heeft.” Op de vraag of haar winkel zo’n lap grond (etalage incluis) kon missen, antwoordde Kawakubo : “Als dat noodzakelijk is voor Jans kunstwerk, heb ik daar geen problemen mee.”

De ingreep miste zijn effect niet. De vaste klanten zochten tevergeefs naar de hoofdingang maar werden gedwongen via de zijingang de winkel binnen te gaan. Nieuwsgierigen liepen zomaar de inham in om een kijkje te nemen in de ‘etalage’, terwijl ze vroeger nooit zo ver in de winkel hadden durven gaan. “Mijn kunstwerk is drempelverlagend”, zegt De Cock. “Comme des Garçons werd haast een museum, waar je kunt binnenwaaien om eens rond te kijken, niet per se om iets te kopen. Ik heb gekozen voor een nederige installatie, die introvert is en uitnodigend werkt. Een groot verschil met andere boetieks, waar je geïntimideerd wordt als je alleen maar komt rondneuzen.” Ook binnen staat toegankelijkheid centraal. “In mijn sculptuur lopen mensen rond als op een tentoonstelling. Met witte vezelplaten lijkt het alsof de stukken die er hangen ook kunstwerken zijn.” Voor de gelegenheid presenteerde Kawakubo enkel een beperkte mannencollectie, die net als de winkel ‘Jan’ werd gedoopt.

Tijdelijk

Betekent het Comme des Garçonsverhaal de grote doorbraak voor Jan De Cock ? “Ik denk niet in termen van carrière. Het is niet omdat ik van een winkel een sculptuur heb gemaakt dat ik gemakkelijker een tentoonstelling krijg. De opdracht paste gewoon in mijn oeuvre.” Dat laatste omvat intussen al werken die de grenzen van beeldhouwwerk, mode, fotografie en architectuur overschrijden. “Mijn vormentaal is zuiver genoeg om in verschillende contexten te overleven”, aldus de artiest. Hij knoopt daarmee aan bij het modernisme en bij multidisciplinaire kunstenaars als Tatlin, Malevitsj en Lissitsky. “Ik ben niet bang relaties aan te gaan met gebieden die niet noodzakelijk iets met kunst te maken hebben”, zegt hij. “Mijn oeuvre bestaat uit statements over wat vandaag kunst kan zijn en waar het naartoe zou moeten gaan. Een winkel- en een museumsculptuur passen daar allebei in.” Een etiket laat Jan De Cock zich niet opplakken. “Ik denk nooit in functie van de markt, en laat me ook niet verleiden door opdrachten die misschien commercieel interessant, maar minder noodzakelijk voor mezelf zijn. Ik maak alleen de kunst die ik wil, en dat op mijn manier. Compromissen sluit ik nooit.”

De Cock blijft trouw aan zijn idealen, en één daarvan is dat zijn kunstwerken tijdelijk zijn. “Het is niet omdat er in Tokio dagelijks honderden mensen belangstelling tonen dat ik mijn sculptuur moet laten staan. Zelfs als Kawakubo me dat zou vragen, zou ik weigeren”, zegt hij. “Vergankelijkheid is essentieel in mijn werk.” Toch noemt De Cock een ruimtelijke ingreep steeds Denkmal, wat Duits is voor ‘monument’. En dat is nu net gemaakt voor de eeuwigheid, niet ? “Er zijn verschillende manieren om kunst die niet meer bestaat een tweede leven te geven. Bijvoorbeeld door ze in een nieuwe artistieke vorm te gieten, zoals fotografie. Of door er een kunstboek mee te maken.” Dat laatste is precies wat De Cock deed. Het resultaat ervan, Denkmal isbn 9080842427 (Vol. II), een turf van 600 bladzijden, bracht hij deze week uit. Behoorlijk pretentieus voor een kunstenaar van nog geen dertig jaar, zullen velen misschien denken. De Brusselaar pareert : “Het is een kunstenaarsboek en geen best-ofcatalogus ! Dat is een groot verschil. Ik heb niet gewoon al mijn materiaal verzameld en samengepropt. Het was een intensief proces van vormgeven, mijn eigen werken versnijden en herkadreren tot een nieuwe kunstvorm met een eigen logica.” De Cock ziet het als een volwaardig kunstwerk. “Als ik een winkel artistiek kan interpreteren, kan ik dat met een boek ook. Punt.”

Zelf noemt hij zijn boek een ‘labyrint’, omdat hij speelde met de interne logica. Concreet : hij zet lezers op het verkeerde been want paginanummers volgen elkaar niet op, hoofdstukken staan achterstevoren of de inhoudstafel verwijst naar verkeerde bladzijden, zodat je verplicht wordt terug te bladeren. “Op die manier dwing ik mensen het leesparcours te volgen dat ik hen opleg. Ik bepaal het ‘draaiboek’, ik ben de regisseur van hun aandacht.” Die allusies op film zijn niet toevallig. De Cock houdt van het werk van de Franse cineast Jean-Luc Godard. Door te spelen met onconventionele montage en verwarrende tijdssprongen zette die de kijkers immers ook bewust op een dwaalspoor. “Hij heeft de cinema heruitgevonden”, zegt De Cock. “Je voelt constant hoe hij als regisseur de film naar zijn hand zet en tegelijk in vraag stelt. Toeschouwers doet hij nadenken over het medium an sich.”

Kunst opent de ogen

Van de magie van de cinema is het maar een kleine stap naar De Cocks sculpturen in vezelplaat. “Ik ben zowel scenarist als beeldhouwer”, verklaart hij. “Mensen moeten bewegen in mijn sculpturen, en liefst in de richting die ik hen opleg.” Die dwingende ingreep was overduidelijk op zijn tentoonstelling in de Londense Tate Modern, vorig jaar in september. Met spaanderplaten maakte de Cock kaders op en rond ‘de kleine kantjes van een museum’. “Mensen denken bij een tentoonstelling spontaan aan witte ruimtes vol kunstwerken”, zegt hij. “Maar ook de roltrap, de boekwinkel en de stoep behoren tot het gebouw. Dat heb ik de toeschouwers doen beseffen door ze haast met de neus op de feiten te drukken.” Het idee slaat blijkbaar aan, want de Tate is van plan een reeks tentoonstellingen te brengen met kunstwerken die buiten het galeriecircuit vallen. De Cocks reactie : “Ach, er moet altijd iemand zijn die als eerste de deur intrapt.”

Hetzelfde verhaal bij zijn ingreep op de poëziezomer van Watou (2001). In een schuur maakte hij een Denkmal waarin de bezoekers verplicht werden langs een muur te wandelen. Langs dat parcours was het uitzicht op de werkelijkheid anders dan normaal. Even ingrijpend was de sculptuur in de Gentse Boekentoren (2004). “Henry van de Veldes monument is in enorm slechte staat”, zegt hij. “Met een kunstwerk heb ik dat probleem onder de aandacht gebracht bij de betrokken overheden.” Zijn aanklacht heeft gehoor gekregen. “Niet toevallig, als kunstenaar is het mijn taak luid en duidelijk te articuleren.”

Maar zal De Cocks stem niet verstommen, als hij maar blijft aandraven met zijn modules in spaanderplaat ? “Verwijt jij Rubens dat hij altijd grote tableaus heeft gemaakt ? Of Rodin dat hij zijn beelden nooit afwerkte ? Wie een groot artiest wil zijn in de geschiedenis van de kunst, moet heel zijn leven hetzelfde doen : vragen stellen en geen antwoorden geven. Kunst moet confronteren, niet amuseren.” Voor het applaus doet De Cock het alleszins niet. “Ik ga niet plotseling iets anders beginnen maken, puur om mijn publiek te entertainen.” Dat hij als artiest onbegrepen is, kan hem niet schelen. “Ik ben niet verantwoordelijk voor mensen die liever op de man spelen dan zich verdiepen in mijn werk. Ik wil afgerekend worden op wat ik maak, niet op wat ik zeg.”

De Cock is een harde werker. “Ganse dagen zitten nadenken over wat ik wil doen, heeft geen zin”, zegt hij. “Ik begin er gewoon aan.” Samen met een team timmerlui werkt hij in zijn atelier in Anderlecht aan zijn modules in vezelplaat. Jan Hoet noemde hem trouwens ooit verwijtend ‘een schrijnwerker’. “Hij verwart ambacht met kunst”, zegt De Cock. “Schrijnwerk is de techniek, en die moet je eerst beheersen vooraleer je kunt vernieuwen.” Strikt genomen had Jan Hoet wel een punt, want De Cock staat effectief aan de zaag- en schaafmachine en werkt hard mee aan de creaties van het team. Wat hij van zijn schrijnwerkers verwacht ? “Ze zijn geen kunstenaars, maar moeten veel karakter hebben en bereid zijn hard te werken”. Workaholics dus, net als De Cock. “Dat klopt, en sinds de geboorte van mijn dochter heb ik minder tijd.” Op zich geen probleem. “Gewoon drie dagen per dag werken, en ’s nachts nog eens opstaan ook.”

Thijs Demeulemeester/Portret Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content